Op 12 december 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vergoeding van griffierecht in een belastingzaak. De belanghebbende, wonende te [Z], had op 10 juli 2023 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2021. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. In hoger beroep was enkel de vraag aan de orde of het betaalde griffierecht door de belanghebbende vergoed diende te worden.
Het Hof overwoog dat, gezien de beslissingen van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, er geen recht op vergoeding van het griffierecht bestond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat, omdat het beroep ongegrond was, de heffingsambtenaar het griffierecht niet hoefde te vergoeden. De belanghebbende had geen griffierecht betaald voor het verzoek om immateriële schade, omdat dit verzoek was gedaan gedurende het beroep en op dat verzoek titel 8:4 van de Awb van toepassing was. Het Hof volgde deze lijn van redenering en concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.