ECLI:NL:RBZWB:2023:5474
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van rentebeschikkingen door de rechtbank in belastingzaken
Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/1144, 22/4147 en 22/4148, waarbij belanghebbende, een B.V. gevestigd te Best, in beroep ging tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de rentebeschikkingen die door de inspecteur waren genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep in de zaak 21/1144 gegrond is, terwijl de beroepen in de zaken 22/4147 en 22/4148 ongegrond zijn. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur een te lage rente had vergoed in de zaak 21/1144, en verhoogde de rentebeschikking tot € 45. In de andere zaken oordeelde de rechtbank dat de rentebeschikkingen terecht waren genomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de ontvankelijkheid van het beroep en de hoorplicht, waarbij zij concludeerde dat er geen schending van het hoorrecht was. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de gemachtigde van belanghebbende had verklaard dat er geen spanning of frustratie was. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.