In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de rentebeschikking van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 9 april 2020 een rentebeschikking genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), waarbij een rente van € 9 werd berekend over een teruggaaf van bpm. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank constateert dat de belanghebbende meerdere keren niet is verschenen op hoorgesprekken, ondanks uitnodigingen van de inspecteur.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zijn hoorplicht heeft nageleefd en dat de rentebeschikking niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de rentebeschikking te laag is en verhoogt deze tot € 15. Tevens wordt het griffierecht aan de belanghebbende vergoed en krijgt hij een proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat het financiële belang gering is en er geen sprake is van spanning of frustratie bij de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de rentebeschikking onrechtmatig was en dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van renteverlies over het te weinig ontvangen bedrag. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.