Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor een kampeerauto. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst van 1 december 2020, waarin zijn aangifte bpm van € 5.338 werd afgewezen. De rechtbank heeft op 10 maart 2022 een zitting gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven, en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de verzochte rentevergoeding en schadevergoeding.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het wrakingsverzoek van de belanghebbende gepasseerd en verwezen naar eerdere uitspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft gegeven aan de belanghebbende om gehoord te worden, en dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur niet verplicht was om aanvullende stukken te overleggen, omdat de belanghebbende te laat om deze stukken had verzocht.
Inhoudelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de methode van afschrijving voor de kampeerauto correct was toegepast en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht bestond op rentevergoeding in verband met de bpm, en dat de inspecteur geen aanleiding had om immateriële schadevergoeding toe te kennen bovenop het reeds toegekende bedrag van € 3.000. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en geen aanleiding gezien voor prejudiciële vragen.