ECLI:NL:RBZWB:2022:1407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting van belanghebbende met betrekking tot coffeeshops en buitenlandse belastingplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan over de belastingaanslagen en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting van belanghebbende, die betrokken was bij de exploitatie van diverse coffeeshops. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende van 2008 tot en met 2014 belastingaanslagen heeft ontvangen, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst heeft gesteld dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt, ondanks zijn inschrijving in Luxemburg. De rechtbank heeft de argumenten van de inspecteur gevolgd en geoordeeld dat belanghebbende in de betreffende jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Dit leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast voor de jaren 2011 tot en met 2014. De rechtbank heeft de belastingaanslagen voor de jaren 2008 tot en met 2010 vernietigd, terwijl de aanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2014 zijn verminderd op basis van de door de inspecteur doorgevoerde correcties. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ontvangen bedragen door belanghebbende als inkomen uit werk zijn genoten, en dat de correcties in verband met het vermeende afromen van de winsten van de coffeeshops niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/4150 tot en met 19/4157
uitspraak van 24 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdelingen 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[persoon A], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2014 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen (hierna: IB dan wel IB/PVV) opgelegd. Voor het jaar 2014 heeft de inspecteur daarnaast een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur heffings- of belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 7 augustus 2019 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 47.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op verzoek van de inspecteur 23 verhuisdozen met ordners naar de rechtbank gebracht. Deze ordners bevatten stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. De inspecteur heeft twee andere ordners ingebracht met stukken uit dat onderzoek die, volgens de inspecteur, voor de fiscale procedures van belang zijn.
1.6.
Op 10 februari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden met als doel, onder andere, het bespreken van een (praktische) werkwijze voor de ingebrachte 23 verhuisdozen met stukken. Een kopie van het proces-verbaal van die regiezitting is op 17 februari 2020 aan partijen toegestuurd. De regiezitting heeft uiteindelijk geleid tot een tussenuitspraak van 20 mei 2020, [1] waarbij is beslist dat de stukken in de 23 verhuisdozen buiten beschouwing worden gelaten nu de inspecteur niet aan zijn substantiëringsplicht als omschreven in artikel 8:32a van de Awb heeft voldaan. De stukkenwisseling die in verband met de regiezitting heeft plaatsgevonden, is vermeld in de tussenuitspraak.
1.7.
Het verdere procesverloop is, voor zover relevant, te kennen uit het volgende:
  • De aanvullende motivering door belanghebbende bij brief van 1 november 2020;
  • De brief van de rechtbank van 20 mei 2021 met een beslissing op het verzoek een getuige te horen;
  • Een nadere reactie op het verweerschrift door belanghebbende bij brief van 26 oktober 2021;
  • Het overleggen van stukken door de inspecteur op 28 oktober 2021 op verzoek van de rechtbank;
  • Een nadere reactie van belanghebbende van 4 november 2021 die ziet op het verweerschrift in de (hiermee samenhangende) zaken van [persoon C] , welke reactie ook voor de onderhavige zaken is ingebracht;
  • De pleitnota van de inspecteur, toegestuurd op 4 november 2021;
  • De pleitnota van belanghebbende, toegestuurd op 16 november 2021.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mr. A.M.E. Nuyens, mr. P.J. Draijer en L.A.K. Kroneman (stagiaire), verbonden aan De Bont Advocaten te Breda en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd. Ter zitting zijn tegelijk met de zaken van belanghebbende ook (samenhangende) zaken van vijf andere belastingplichtigen behandeld.
1.9.
Voor elk van de zaken is het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen twaalf weken.
1.10.
Bij brief van 7 februari 2022 is gemeld dat het niet gelukt is om uitspraak te doen binnen de aangekondigde termijn en dat wordt gestreefd om binnen zes weken uitspraak te doen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Voor een weergave van de algemene feiten die voor alle gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van belang zijn, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak (hierna: bijlage).
Nadere feiten betrekking hebbende op belanghebbende
2.2.
Belanghebbende – in de bijlage aangeduid als [A] – heeft in de jaren 2008 tot en met 2014 loon ontvangen vanuit [Investment BV] en [Vastgoed BV] . Daarnaast heeft belanghebbende, tot en met 2011 via [BV 1] en van 2011 tot en met 2013 via [BV 2] (dochtervennootschap van [Beheer BV] ), voor diverse werkzaamheden gefactureerd aan de coffeeshops en de daaraan gelieerde vennootschappen. In de jaren 2011 en 2012 ontving belanghebbende bovendien loon vanuit [SA 1] .
2.3.
[SA 1] heeft in november 2010 een appartement gekocht in Spanje. Dit appartement is in de jaren 2011 tot en met 2014 ter beschikking gesteld aan belanghebbende.
2.4.
[SA 1] heeft daarnaast aan belanghebbende van 8 juni 2011 tot en met 11 september 2014 een auto voor privégebruik ter beschikking gesteld.
2.5.
Belanghebbende is op 29 november 2010 uitgeschreven van het adres [adres 1] te [plaats 1] in Nederland en heeft zich ingeschreven in Luxemburg.
2.6.
Gedurende de periode 29 november 2010 tot en met 1 september 2014 heeft belanghebbende volgtijdelijk ingeschreven gestaan op de volgende Luxemburgse adressen:
[adres 2]
Luxemburg;
[adres 3]
Luxemburg.
2.7.
Per 1 september 2014 heeft belanghebbende zich weer in Nederland ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1] .
2.8.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 tot en met 2014 de volgende aangiften IB/PVV van de volgende bedragen gedaan:
  • jaar 2008: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.335;
  • jaar 2009: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.419 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.932;
  • jaar 2010 (M-biljet): een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.095 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.095;
  • jaar 2011 (aangifte buitenland): een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.714;
  • jaar 2012 (aangifte buitenland): een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.462;
  • jaar 2013 (aangifte buitenland): een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.000;
  • jaar 2014: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.964 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 195.993 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 104.102.
2.9.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een proces-verbaal [2] opgesteld met bevindingen ten aanzien van het binnenlands vermogen van belanghebbende en [C] (hierna: proces-verbaal binnenlands vermogen). In dit proces-verbaal is het volgende overzicht opgenomen met de saldi, per 31 december van de jaren 2008 tot en met 2015, van de Nederlandse bankrekeningen die volgens de inspecteur aan belanghebbende en/of [C] toebehoren (hierna: overzicht binnenlands vermogen):
Saldo Bankrekening per 31-12
Bankrekening
nummer
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
[rekeningnummer 1]
€ 17.299
[rekeningnummer 2]
€ 11.604
[rekeningnummer 3]
€ 8.544
[rekeningnummer 4]
€ 11.563
[rekeningnummer 5]
€ 13.753
€ 51
€ 2.005
[rekeningnummer 6]
€ 2.999
€ 1.205
€ 1.038
[rekeningnummer 7]
€ 964
[rekeningnummer 8]
€ 2.950
€ 1.156
€ 988
[rekeningnummer 9]
€ 1.099
[rekeningnummer 10]
€ 1.066
[rekeningnummer 11]
€ 24.010
€ 20.513
€ 18.330
€ 18.551
€ 17.717
[rekeningnummer 11]
€ 1.412
€ 1.733
€ 3.230
€ 4.982
€ 2.797
[rekeningnummer 11]
€ 151
[rekeningnummer 12]
€ 448
[rekeningnummer 13]
€ 16.576
[rekeningnummer 14]
€ 693
[rekeningnummer 15]
€ 793
[rekeningnummer 16]
€ 741
[rekeningnummer 17]
€ 1.522
[rekeningnummer 18]
€ 956
[rekeningnummer 19]
€ 3.878
€ 5.539
€ 1.764
€ 2.227
€ 6.248
€ 4.134
€ 3.802
€ 2.825
[rekeningnummer 20]
€ 11.332
€ 5.762
€ 4.837
€ 8.430
€ 66.162
€ 40.640
€ 7.959
€ 46.387
[rekeningnummer 21]
€ 430
€ 221
€ 231
[rekeningnummer 22]
€ 3.427
€ 2.956
€ 3.001
€ 3.047
€ 2.599
€ 1.736
€ 1.757
[rekeningnummer 23]
€ 6.776
€ 4.452
€ 496
€ 305
€ 1.116
€ 390
[rekeningnummer 24]
€ 109
€ 91
[rekeningnummer 25]
€ 5.383
€ 7.819
€ 1.985
€ 1.192
[rekeningnummer 26]
€ 868
[rekeningnummer 26]
€ 3.736
€ 902
[rekeningnummer 27]
€ 3.097
€ 3.098
€ 3.098
€ 3.099
€ 3.100
€ 3.025
€ 3.026
[rekeningnummer 28]
€ 845
Totaal
€ 37.577
€ 38.290
€ 88.727
€ 49.188
€ 105.216
€ 73.722
€ 43.408
€ 76.650
2.10.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is eveneens een proces-verbaal [3] opgesteld met bevindingen met betrekking tot het buitenlands vermogen van belanghebbende (hierna: proces-verbaal buitenlands vermogen). In dit proces-verbaal is het volgende overzicht opgenomen met het vermoedelijk buitenlands vermogen van belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2014, waarbij voor zover het bankrekeningen betreft de saldi per 31 december van het betreffende jaar zijn vermeld (hierna: overzicht buitenlands vermogen):
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
6.1.1
[SA 2]
€ 448,25
€ 64.601,58
€ 1.339,12
€ 263.339,88
€ -
6.1.1
[SA 2]
€ 1.233.570,22
€ 1.212.181,53
€ 1.988.379,26
€ 918.136,83
€ -
6.1.2
[SA 2]
€ 448,25
€ 64.601,58
6.1.2 + 7
[SA 2]
€ 1.233.570,22
€ 1.212.181,53
€ 1.252.257,65
6.1.3
[SA 2]
€ 250.000,00
€ 500.000,00
€ -
6.1.4
[Loan 1]
€ 100.000,00
6.2.1
[Ltd]
€ 835,17
€ -
6.2.2 + 7
[Ltd]
€ 835,17
€ 931,43
€ 746,43
6.3.1
[SA 3]
€ 47.200,89
€ 39.116,46
€ 43,33
€ 65.094,64
6.3.2
[Real Estate]
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
6.3.3
[B Value]
€ 400.000,00
€ 400.000,00
€ -
6.3.4
[Claim]
€ -
6.3.5
Porsche
€ 13.000,00
€ 13.000,00
€ 13.000,00
€ 13.000,00
6.3.6
[Bank 1]
€ -
6.3.7
ING Private
€ 155.432,41
€ 284.402,68
€ 40.549,82
€ 44.964,78
6.3.7
ING Private
€ -
€ -
€ 572.157,22
€ 246.572,18
6.3.8 + 7
Spanish Account
€ 30.000,00
€ 30.000,00
€ 41.671,00
€ 28.086,52
6.3.9 + 7
Spanish Account Private
€ 33.936,00
€ 303.482,11
6.4.1
[Singapore]
€ 1.999.863,06
€ 298.332,99
€ -
6.4.2
[Y Shares] 19-03-2012
€ 1.000.000,00
€ 1.000.000,00
6.4.2
[Y Shares] 22-10-2012
€ 300.000,00
€ 300.000,00
6.4.2
[Y land] 31-10-2012
€ 496.187,00
€ 496.187,00
6.4.3
[Debt]
€ -900.000,00
€ -900.000,00
6.4.4
[Loan 2]
€ 1.700.000,00
€ -
6.4.5
[Bank 2]
€ 850.000,00
7
Kluis
€ 290.000,00
8
Thailand
€ 1.148.014,40
€ 4.000.000,00
2.11.
In het rapport fiscaal onderzoek ten aanzien van belanghebbende (bijlage, onderdeel 1.45; hierna: het onderzoeksrapport) heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende meer inkomen heeft genoten dan hij heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV.
2.12.
Omdat voor de jaren 2008 tot en met 2012 al eerder aanslagen waren opgelegd, conform de door belanghebbende ingediende aangiften, heeft de inspecteur voor de correcties in die jaren navorderingsaanslagen opgelegd. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur de correcties verwerkt in de aanslagen. De volgende aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd:
  • over het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.159.972 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.431, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 573.720 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H87, BRE 19/4150);
  • over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 728.142 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.610, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 95.823 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H97, BRE 19/4151);
  • over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB
  • over het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.143.156, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 161.540, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 229.108 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H17.01, BRE 19/4153);
  • over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.872.236, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 194.743, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 166.070 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H27.01, BRE 19/4154);
  • voor het jaar 2013 een aanslag IB naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 347.063, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 191.394 , alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 28.957 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H36.01, BRE 19/4156);
  • voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 359.660, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 217.223 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 236.537, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 26.501 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H46.01, BRE19/4156);
  • voor het jaar 2014 een aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 27.414, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 136 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .W.46.01.4, BRE 19/4157).
2.13.
De door de inspecteur doorgevoerde correcties met betrekking tot het inkomen van belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2014 zijn weergeven in de navolgende overzichten (opgemaakt door de rechtbank [5] ):
2008
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen
€ 71.335
Berekend winstaandeel
€ 700.000
Vermeend afromen van winsten
€ 388.637
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 1.159.972
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Geen correcties
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 0
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 619.009
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 18.788
Rendementsgrondslag box 3
€ 635.797
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 25.431
2009
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen
€ 57.419
Berekend winstaandeel
€ 300.000
Vermeend afromen van winsten
€ 370.723
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 728.142
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Geen correcties
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 0
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 118.183
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 638.392
Heffingsvrij vermogen
€ 41.322
Rendementsgrondslag box 3
€ 715.253
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 28.610
2010
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen
€ 36.095
Berekend winstaandeel
€ 1.360.000
Vermeend afromen van winsten
€ 428.539
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 1.824.634
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Geen correcties
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 0
Box 3
Corr. Vermogensbestanddelen buitenland
€ 1.221.175
Corr. Vermogensbestanddelen Nederland
€ 44.363
Rendementsgrondslag box 3
€ 1.265.538 [6]
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 50.621
2011
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen Nederland
€ 50.714
Aangegeven box 1 inkomen Buitenland [7]
€ 30.187
Berekend winstaandeel
€ 1.669.689
Vermeend afromen van winsten
€ 374.913
Privégebruik auto
€ 17.653
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 2.143.156
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Correctie i.v.m. appartement Spanje
€ 21.230
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 21.230
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 4.034.691
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 24.594
Heffingsvrij vermogen
€ 20.785 (-/-)
Grondslag box 3
€ 4.038.500
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 161.540
2012
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen Nederland
€ 50.713
Aangegeven box 1 inkomen Buitenland
€ 30.749
Berekend winstaandeel
€ 557.875
Vermeend afromen van winsten
€ 201.747
Privégebruik auto
€ 31.152
Overschrijving vanuit derdengeldenrekening [kantoor]
€ 1.000.000
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 1.872.236
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Correctie i.v.m. appartement Spanje
€ 21.230
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 21.230
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 4.772.12
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 117.608
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139 (-/-)
Grondslag box 3
€ 4.868.590
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 194.743
2013
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen Nederland
€ 60.000
Aangegeven box 1 inkomen Buitenland
€ 0
Vermeend afromen van winsten
€ 245.664
SR Leven
€ 10.247
Privégebruik auto
€ 31.152
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 347.063
Aangegeven box 2 inkomen
€ 0
Correctie i.v.m. appartement Spanje
€ 21.230
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 21.230
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 4.704.150
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 101.861
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139 (-/-)
Grondslag box 3
€ 4.784.872
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 191.394
2014
Box 1
Box 2
Box 3
Aangegeven box 1 inkomen
€ 23.964
Vermeend afromen van winsten
€ 213.976
Privégebruik auto
€ 21.720
Overboeking naar [SA 2]
€ 100.000
Vastgesteld box 1 inkomen
€ 359.660
Aangegeven box 2 inkomen
€ 195.993
Correctie i.v.m. appartement Spanje
€ 21.230
Vastgesteld box 2 inkomen
€ 217.223
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 2.644.829
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 3.233.781
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 77.112
Heffingsvrij vermogen
€ 42.278 (-/-)
Grondslag box 3
€ 5.913.444
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 236.537

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is de juistheid van de diverse belastingaanslagen en beschikkingen in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door de inspecteur in de belastingaanslagen doorgevoerde correcties terecht en niet te hoog zijn.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de belastingaanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Juridisch kader beoordeling vereiste aangiften
4.1.
De inspecteur betoogt dat voor elk van de jaren geldt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard [8] in verband met de omstandigheid dat belanghebbende niet de vereisten aangiften heeft gedaan. Met verwijzing naar de doorgevoerde correcties stelt de inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende meer inkomen heeft genoten dan hij heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014 en voor het jaar 2014 ook wat betreft de Zvw.
4.2.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [9]
4.3.
De rechtbank zal daarom hierna eerst de inhoudelijke geschilpunten beoordelen aan de hand van de normale regels van de stelplicht en bewijslast.
Binnenlandse belastingplicht
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in de periode dat hij stond ingeschreven in Luxemburg, van 29 november 2010 tot en met 1 september 2014, niet kan worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Voor de overige perioden waarover de belastingaanslagen zijn opgelegd is niet in geschil dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont. [10] Een binnenlands belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen.
4.6.
Waar iemand woont wordt naar omstandigheden beoordeeld. [11] Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. [12] De bewijslast dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt rust op de inspecteur.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat, beoordeeld op basis van de nationale wet, belanghebbende in de in geschil zijnde periode in Nederland woont. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat belanghebbende in de periode dat hij stond ingeschreven in Luxemburg, regelmatig in Nederland verbleef omdat hij hier moest zijn voor werkzaamheden. Belanghebbende heeft daarover verklaard dat hij voor die gevallen, in ieder geval in de jaren 2012 en 2013, in de woning aan [adres 1] te [plaats 1] kon overnachten. [13] Deze woning was ook in zijn (mede-)eigendom. Daarnaast hielden zijn bezoeken verband met de diverse relaties die belanghebbende in Nederland onderhield. Verder hecht de rechtbank bij haar oordeel belang aan de volgende door de inspecteur aangedragen onderbouwingen met betrekking tot de in geschil zijnde periode:
  • De tot het procesdossier behorende telefoongegevens van belanghebbende waaruit blijkt op welke momenten belanghebbende zijn telefoon in Nederland heeft gebruikt. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat de telefoon van belanghebbende in de periode 16 december 2011 tot en met 15 januari 2013, 5.594 keer in Nederland verbinding heeft gemaakt, ten opzichte van 716 keer buiten Nederland. Voorts blijkt uit de gegevens dat belanghebbende in de periode 13 februari 2013 tot en met 13 februari 2014 595 telefoongesprekken vanuit (of in de buurt van) zijn kantooradres in [plaats 1] voerde. In de periode 13 maart 2014 tot 1 september 2014 werden er 117 telefoongesprekken vanuit (of in de buurt van) het kantooradres van belanghebbende geconstateerd.
  • De diverse door belanghebbende ondernomen sociale activiteiten in Nederland, zoals het afsluiten van een sportabonnement in Nederland in 2012, de bezoeken aan de kapper in Nederland in 2014 en de keren dat belanghebbende in de jaren 2012 en 2014 ging golfen in Nederland.
4.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld of belanghebbende ook op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg [14] (hierna: het Verdrag) als inwoner van Nederland dient worden aangemerkt. Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag wordt voor toepassing van het Verdrag als inwoner aangemerkt:
“iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid”. Voor het geval een natuurlijke persoon op grond van het Verdrag als inwoner van beide Staten kan worden aangemerkt is de zogenoemde tie-breaker [15] van belang. Indien een natuurlijke persoon in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, bepaalt de tie-breaker dat diegene inwoner is van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). [16] Aangezien belanghebbende zich op toepassing van het Verdrag beroept, rust op hem de bewijslast.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat zelfs voor het geval belanghebbende op grond van het Verdrag mede als inwoner van Luxemburg kan worden aangemerkt, belanghebbende op grond van de tie-breaker als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Belanghebbende had in Nederland een duurzaam tehuis tot zijn beschikking, namelijk de woning aan [adres 1] te [plaats 1] . Ook in Luxemburg had hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Dan is relevant wat de staat is waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat dit Luxemburg is onder meer aangevoerd dat hij naar Luxemburg is geëmigreerd vanwege een relatiebreuk tussen hem en [C] , dat hij in Luxemburg een appartement heeft gehuurd, dat hij in Luxemburg belastingaangifte deed en dat hij verschillende verzekeringen en abonnementen in Luxemburg heeft afgesloten. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd acht de rechtbank, tegenover wat hiervoor in 4.7 is overwogen over de betrekkingen van belanghebbende met Nederland, onvoldoende om aannemelijk te achten dat het middelpunt van de levensbelangen van belanghebbende Luxemburg was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de nauwste persoonlijke en economische betrekkingen met Nederland waardoor hij, ook voor toepassing van het Verdrag, als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt.
4.10.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende ook voor de periode dat hij in Luxemburg stond ingeschreven, als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt en als zodanig ook door Nederland in de heffing mag worden betrokken.
Niet in geschil zijnde correcties
4.11.
Niet langer is tussen partijen in geschil dat als – zoals is geoordeeld – belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige in de heffing is betrokken, de correcties die de inspecteur heeft doorgevoerd met betrekking tot het privégebruik van de auto in de jaren 2011 tot en met 2014 en de correctie met betrekking tot de uitkering van ‘SR leven’ in het jaar 2013 terecht zijn doorgevoerd.
Correctie “berekend winstaandeel”
4.12.
De hoogte van de correcties die inspecteur voor de jaren 2008 tot en met 2012 heeft doorgevoerd onder de naam ‘berekend winstaandeel’ is gelijk aan de bedragen die belanghebbende in deze periode via de bancaire transacties heeft ontvangen (zie bijlage, onderdeel 1.31, hierna: de bancaire ontvangsten). Tussen partijen is niet in geschil dat deze bedragen afkomstig zijn van [B] , dat de bedragen aanvankelijk bestonden uit de helft van de door [B] uit zijn vennootschappen genoten dividenden en dat de bedragen nadien bestonden uit de helft van de aflossingen op de koopprijs in verband met de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 (bijlage, onderdeel 1.32). Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of belanghebbende de bancaire ontvangsten heeft gekregen uit vrijgevigheid van [B] of dat de bancaire ontvangsten dienen te worden aangemerkt als tegenprestatie voor door belanghebbende verrichte werkzaamheden.
4.13.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de bancaire ontvangsten als inkomen heeft genoten, omdat het een tegenprestatie vormt voor werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht voor [B] dan wel voor de aan [B] gelieerde ondernemingen. De inspecteur stelt dat er tussen belanghebbende en [B] een afspraak gold op basis waarvan belanghebbende de bancaire ontvangsten ontving als beloning voor de door hem verrichte werkzaamheden.
Volgens de inspecteur was belanghebbende intensief betrokken bij de dagelijkse leiding over de coffeeshops. Ter onderbouwing verwijst hij onder meer naar diverse verklaringen uit het strafrechtelijk onderzoek over de rol van belanghebbende met betrekking tot de coffeeshops. Daaronder zijn begrepen de verklaringen van [persoon 1] [17] , [persoon 2] [18] en [persoon 3] [19] . Verder verwijst de inspecteur naar passages uit het dagboek van [C] [20] , naar diverse e-mailberichten tussen belanghebbende, [B] en werknemers van de coffeeshops over personele aangelegenheden en naar e-mailberichten tussen belanghebbende en het Luxemburgse advocaten- en trustkantoor [kantoor] . De bancaire ontvangsten moeten volgens de inspecteur als tegenprestatie voor de verrichte werkzaamheden worden aangemerkt, omdat belanghebbende voor deze werkzaamheden voor het overige geen salaris heeft ontvangen.
4.14.
Belanghebbende voert hiertegen aan dat de bancaire ontvangsten door [B] aan hem geschonken zijn. De bedragen vormen geen tegenprestatie voor door hem verrichte werkzaamheden, maar zijn door [B] uit vrijgevigheid aan belanghebbende betaald. Dat belanghebbende enige werkzaamheden heeft verricht voor [B] dan wel voor de aan [B] gelieerde ondernemingen wordt door belanghebbende niet betwist. De werkzaamheden waar de inspecteur in zijn onderbouwing naar verwijst heeft belanghebbende echter niet als tegenprestatie voor de bancaire ontvangsten verricht. Belanghebbende wijst erop dat hij werkzaamheden heeft verricht vanuit de aan hem gelieerde vennootschappen [BV 1] , [BV 3] en [BV 2] , en waarvoor deze vennootschappen afzonderlijk bedragen in rekening hebben gebracht aan de coffeeshops en vastgoedvennootschappen van [B] . Voor het overige heeft hij werkzaamheden verricht vanuit de aard van zijn familiaire relatie met zijn broer [B] . Deze werkzaamheden staan los van de bancaire ontvangsten. Belanghebbende verwijst voor de onderbouwing van zijn standpunt dat de bancaire ontvangsten aan hem zijn betaald uit vrijgevigheid verder naar een verklaring van [persoon 4] [21] , de (achteraf) opgemaakte schenkingsovereenkomst [22] en de verklaring van [B] van 4 augustus 2021 [23] .
4.15.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ten eerste, voor de kwalificatie van een overeenkomst is niet doorslaggevend welke duiding de betrokken partijen aan de overeenkomst geven. Het gaat erom welke rechten en verplichtingen de betrokken partijen zijn overeengekomen. [24] Daarbij dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Verder dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die de betrokken partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop zij uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Dit betekent dat indien belanghebbende en [B] zelf beoogd zouden hebben om de bancaire transacties te doen plaatsvinden onder de titel schenking, dat niet doorslaggevend is. Als zij zouden hebben afgesproken dat belanghebbende tegenover ‘de schenking’ zich eraan verbindt om – kort gezegd – de zaken van [B] waar te nemen, kan dat in de weg staan aan de vaststelling dat sprake is van – de voor een schenking vereiste – vrijgevigheid.
Ten tweede, weliswaar beroept belanghebbende zich erop dat sprake is van schenkingen, maar dit betekent niet dat op hem de bewijslast rust. Aangezien de inspecteur zich op het standpunt stelt dat de bancaire ontvangsten inkomen vormen voor belanghebbende, rust op hem de bewijslast. De stelling van belanghebbende daartegenover dat sprake is van schenkingen, moet worden gezien als een betwisting en niet als een zogenoemd bevrijdend verweer. De rechtbank acht het scenario dat sprake is van schenkingen bovendien niet voorshands ongeloofwaardig.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur tegenover hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de bancaire ontvangsten de tegenprestatie vormen van door belanghebbende verrichte werkzaamheden voor [B] . Dat belanghebbende werkzaamheden voor (ondernemingen van) [B] heeft verricht, is niet in geschil, maar niet aannemelijk is gemaakt dat de werkzaamheden zijn verricht als tegenprestatie voor de bancaire ontvangsten. Het standpunt van de inspecteur vindt geen steun in verklaringen van belanghebbende en [B] . De rechtbank onderkent dat het feit dat belanghebbende direct belanghebbende is en [B] familie afdoet aan de bewijskracht van die verklaringen, maar dat neemt niet weg dat die verklaringen in elk geval geen positief bewijs voor de inspecteur opleveren. Denkbaar is dat er andere objectieve feiten zijn op basis waarvan toch aannemelijk is – dan wel moet worden geoordeeld dat zij een bewijsvermoeden rechtvaardigen – dat wel sprake is van een tegenprestatie, maar die zijn hier van onvoldoende bewijskracht. De gestelde omvang van de werkzaamheden is onvoldoende, mede gelet op het feit dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht vanuit de aan hem gelieerde vennootschappen en daar substantiële bedragen voor heeft ontvangen. Dat belanghebbende tevens bedragen krijgt die overeenkomen met 50% van het (exploitatie- dan wel verkoop)resultaat van [B] vanuit de coffeeshops, kan een aanwijzing zijn dat sprake is van een arbeidsgerelateerde beloning, maar is onvoldoende zwaarwegend. Ook de aangehaalde verklaringen van anderen acht de rechtbank, ook in onderlinge samenhang met het overige bezien, onvoldoende. De rechtbank onderkent dat aan de inspecteur moet worden toegegeven dat onderdelen van de dagboekaantekeningen van [C] [25] en van verklaringen van met name [persoon 2] en/of [persoon 5] [26] zo kunnen worden gelezen dat daarin steun is te vinden voor de stelling van de inspecteur, maar de rechtbank acht ze onvoldoende duidelijk dan wel te indirect. Ten aanzien van een van de dagboekaantekeningen van [C] verdient daarbij opmerking dat de opmerking “alles legaal” juist niet spoort met het scenario dat sprake is van een ‘zwart’ betaalde beloning. Wat betreft de aangehaalde verklaringen van [persoon 2] en/of [persoon 5] is onvoldoende duidelijk of verklaard wordt uit eigen wetenschap en waarneming dan wel of het een en ander wordt verondersteld. [27]
Correctie in verband met het vermeende afromen van de winsten van de coffeeshops
4.17.
De inspecteur heeft in de jaren 2008 tot en met 2014 correcties doorgevoerd in verband met zijn standpunt dat de winsten van de coffeeshops in de jaren 2008 tot en met 2014 zijn afgeroomd. Een gedeelte van de afgeroomde winsten heeft belanghebbende volgens de inspecteur ontvangen door middel van de contante stortingen die hij in de jaren 2008 tot en met 2011 op zijn Luxemburgse bankrekeningen heeft ontvangen (bijlage, onderdeel 1.30). Belanghebbende betwist niet dat hij de contante stortingen heeft ontvangen, maar wel dat hij een hoger bedrag dan het totaal van de contante stortingen heeft ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de bedragen waarmee de contante stortingen zijn gedaan, door belanghebbende van [B] zijn verkregen. Evenals bij de correctie met betrekking tot de bancaire ontvangsten, is tussen partijen in geschil of belanghebbende de ontvangen bedragen heeft verkregen als schenking van [B] of dat de bedragen moeten worden aangemerkt als tegenprestatie voor door belanghebbende aan [B] verrichte werkzaamheden.
De rechtbank overweegt dat zelfs indien zou worden geoordeeld dat de winsten van de coffeeshops in de jaren 2008 tot en met 2014 zijn afgeroomd en belanghebbende de helft van de afgeroomde winsten heeft ontvangen van [B] , de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ontvangen bedragen een tegenprestatie vormen voor de door belanghebbende verrichte werkzaamheden. Wat hiervoor is overwogen in 4.15 en 4.16 geldt hier dienovereenkomstig.
Bancaire overboekingen in 2012 en in 2014
4.18.
De inspecteur heeft in het jaar 2012 een correctie doorgevoerd van € 1.000.000, gebaseerd op de overboeking vanuit de [kantoor] -derdengelden naar de rekening van belanghebbende in Thailand (bijlage, onderdeel 1.33). Daarnaast is voor het jaar 2014 een correctie doorgevoerd van € 100.000, welk bedrag belanghebbende via een overboeking aan [SA 2] heeft ontvangen (bijlage, onderdeel 1.36). Ook voor deze correcties is de rechtbank op grond van wat in 4.15 en 4.16 is overwogen van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de gelden als inkomen uit werk heeft genoten.
Inkomen uit aanmerkelijk belang in verband met het appartement in Spanje
4.19.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat als – zoals is geoordeeld – belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige in de heffing is betrokken, de inspecteur in de jaren 2011 tot met 2014 terecht correcties heeft doorgevoerd voor het door belanghebbende genoten inkomen uit aanmerkelijk belang in verband met het aan hem door [SA 3] ter beschikking gestelde appartement in Spanje. Wat partijen verdeeld houdt ten aanzien van deze correcties is de hoogte van het inkomen uit aanmerkelijk belang dat de inspecteur in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende stelt dat het inkomen uit aanmerkelijk belang maximaal op € 4.500 per jaar moet worden gesteld, terwijl de inspecteur persisteert in de hoogte van de doorgevoerde correcties van € 21.230 per jaar.
4.20.
De hoogte van de correctie van het inkomen uit aanmerkelijk belang is door de inspecteur berekend door jaarlijks 5% van de door hem voorgestane waarde van het appartement van € 424.600 in aanmerking te nemen. Belanghebbende heeft deze hoogte gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat de waarde van het appartement moet worden gesteld op € 389.600, dat de waarde op jaarbasis moet worden gebaseerd op de gemiddelde huurprijs die op jaarbasis € 14.040 bedraagt en dat het genoten voordeel enkel moet worden berekend op basis van het aantal dagen dat belanghebbende daadwerkelijk in het appartement heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de correcties niet te hoog zijn. Dat het voordeel slechts € 4.500 per jaar bedraagt, zoals belanghebbende bepleit, acht de rechtbank echter evenmin aannemelijk, met name niet in verband met het uitgangspunt van beperking van het voordeel tot de dagen van werkelijk verblijf. De rechtbank zal het voordeel uit aanmerkelijk belang voor de jaren 2011 tot en met 2014 daarom schattenderwijs vaststellen, en wel op € 17.000 per jaar.
4.21.
Voor de hoogte van het inkomen is verder het volgende van belang. Vast staat tussen partijen dat als – zoals is geoordeeld – belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige in de heffing is betrokken, belanghebbende en [C] als fiscaal partners moeten worden aangemerkt. Het inkomen uit aanmerkelijk belang vormt een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dat, voor zover daarin geen onderlinge verhouding is gekozen, wordt geacht bij ieder van de partners voor de helft op te komen. [28] Gezien het gegeven dat belanghebbende en [C] ten aanzien van het inkomen uit aanmerkelijk belang geen onderlinge verhouding hebben gekozen, dient de correctie van € 17.000 per jaar, als uitgangspunt voor de helft bij belanghebbende in aanmerking te worden genomen. [29] Voor de jaren 2011 tot en met 2014 dient het inkomen uit aanmerkelijk belang van belanghebbende, voor de beoordeling van de correcties aan de hand van de normale bewijslastverdeling in het kader van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan, te worden gesteld op € 8.500 per jaar.
Correcties op het inkomen uit sparen en beleggen
4.22.
Met betrekking tot de correcties op het inkomen uit sparen en beleggen in het algemeen, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft de door hem berekende correcties met betrekking tot de in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen van belanghebbende en [C] , voor de jaren 2008 tot en met 2010, voor de helft bij [C] in aanmerking genomen en voor de andere helft bij belanghebbende. Voor de jaren 2011 tot en met 2014 is de gehele correctie bij belanghebbende in aanmerking genomen en daarnaast is een bedrag ter grootte van de helft van de correctie bij [C] in aanmerking genomen. Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat als uitgangspunt de grondslag sparen en beleggen bij belanghebbende en [C] ieder voor de helft in aanmerking moet worden genomen.
Partijen zijn het er verder over eens dat de inspecteur bij de berekening van de doorgevoerde correcties op het inkomen uit sparen en beleggen voor een groot gedeelte van de posten ten onrechte het vermogen per einde van het kalenderjaar als uitgangspunt heeft genomen. Voor de jaren tot en met 2010 geldt dat het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend over het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar en de rendementsgrondslag aan het eind van het kalenderjaar, verminderd met het heffingsvrije vermogen. [30] Voor de jaren 2011 tot en met 2014 geldt dat de grondslag sparen en beleggen de rendementsgrondslag is aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. [31] Nu partijen het erover eens zijn dat bij de correcties niet de juiste peildata als uitgangspunt zijn genomen, zal de rechtbank de rendementsgrondslag aanpassen aan de hand van de juiste peildata. Ten slotte merkt de rechtbank op dat bij de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen ook rekening gehouden moet worden met het heffingsvrije vermogen voor zover dat nog niet is gebeurd.
4.23.
De correcties die zijn doorgevoerd op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen zijn voor de jaren 2008 tot en met 2013 op dezelfde manier opgebouwd. De rechtbank zal deze correcties daarom hierna gezamenlijk bespreken. Voor het jaar 2014 geldt het voorgaande niet. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien afzonderlijk te overwegen ten aanzien van de correcties op het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2014.
Voor de jaren 2008 t/m 2013 doorgevoerde correcties op het inkomen uit sparen en beleggen
4.24.
De correcties die voor de jaren 2008 tot en met 2013 zijn doorgevoerd op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen zijn gebaseerd op het overzicht binnenlands vermogen (zie 2.9) en het overzicht buitenlands vermogen (zie 2.10). Voor zover in die overzichten saldi van bankrekeningen zijn betrokken, zijn de saldi per einde van het desbetreffende kalenderjaar opgenomen.
Voor de hoogte van de doorgevoerde correcties in verband met het in Nederland aangehouden vermogen heeft de inspecteur de totalen per jaar zoals die blijken uit het overzicht binnenlands vermogen als uitgangspunt genomen. Voor de jaren 2012 tot en 2013 heeft de inspecteur daarnaast de waarde van een woning aan de [adres 4] te [plaats 1] (hierna: [adres 4] ) tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend.
De hoogte van de doorgevoerde correcties in verband met het in het buitenland aangehouden vermogen is door de inspecteur berekend aan de hand van het overzicht buitenlands vermogen. Daarbij zijn niet alle posten als genoemd in het overzicht, tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend. [32]
In het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen in de jaren 2008 tot en met 2013
4.25.
In de correcties met betrekking tot het buitenlandse vermogen zijn enige bankrekeningen betrokken die op naam staan van de vennootschap [SA 1] . Ter zitting heeft de inspecteur zich op het nadere standpunt gesteld dat de saldi van deze bankrekeningen niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen kunnen worden gerekend. Het gaat daarbij om de rekeningen opgenomen in het overzicht buitenlands vermogen met de naam: ‘ [SA 3] ’, ‘Spanish Account’ en ‘Spanish Account Private’. De correcties met betrekking tot deze bankrekeningen komen dan ook te vervallen.
4.26.
Ten aanzien van de overige bankrekeningen in het overzicht buitenlands vermogen welke op naam staan van aan belanghebbende gelieerde vennootschappen overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel behoort het vermogen dat staat op een bankrekening op naam van een vennootschap tot het vermogen van die vennootschap en niet tot het privévermogen van de aan die vennootschap gelieerde natuurlijk persoon. Uit het proces-verbaal buitenlands vermogen blijkt niet dat dit in dit geval anders is. De opsteller van het proces-verbaal is nagegaan welk vermogen belanghebbende en [C] in het buitenland hebben, maar kennelijk zonder daarbij onderscheid te maken tussen direct aangehouden vermogen en vermogen dat is ondergebracht in vennootschappen. Ook in het verweerschrift is daaraan verder geen aandacht geschonken. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat de betrokken vennootschappen toestaan dat belanghebbende de bankrekeningen van de vennootschappen gebruikt alsof het zijn eigen bankrekeningen zijn. De bedragen die op de rekeningen van de vennootschappen zijn gestort behoren daarom volgens de inspecteur niet tot het vermogen van de vennootschappen, maar tot het privévermogen van belanghebbende. Desgevraagd ter zitting kon de inspecteur echter niet duidelijk maken hoe de stortingen administratief bij de vennootschappen zijn verwerkt. De stelling dat belanghebbende de bankrekeningen van de vennootschappen gebruikt alsof het zijn eigen bankrekeningen zijn, is bovendien verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met deze enkele stelling ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat het vermogen op de bankrekeningen die op naam van de vennootschappen staan, bij belanghebbende in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Voor zover in de correcties bankrekeningen van vennootschappen zijn betrokken, dienen die correcties te vervallen.
4.27.
In de correcties zijn ook bedragen begrepen met de omschrijving ‘ [Y Shares] ’ en ‘ [Y land] ’. Volgens belanghebbende zien de bedragen met de omschrijving [Y Shares] op aandelen in een Thaise onderneming. Doordat dit aandelenbelang groter is dan 5% dienen de aandelen volgens belanghebbende niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen te worden gerekend. De post [Y land] ziet volgens belanghebbende op door hem aangehouden onroerend goed in Thailand.
De inspecteur heeft ter zitting over deze posten het volgende aangevoerd. Volgens de inspecteur zijn door belanghebbende bedragen overgeboekt naar Thailand. Wat er precies met dat geld is gebeurd weet de inspecteur niet, omdat Thailand in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een fiscaal voorbehoud heeft gemaakt. De inspecteur stelt op grond daarvan dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat de post [Y land] ziet op onroerend goed dat door hem in Thailand werd aangehouden. Ten aanzien van de post [Y Shares] heeft de inspecteur ter zitting het standpunt ingenomen dat de Thaise vennootschap een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4.14 van de Wet IB 2001 is en dat belanghebbende op grond daarvan een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang van 4% had moeten aangeven.
De rechtbank overweegt dat deze stelling van de inspecteur geen steun vindt in het door hemzelf ingebrachte proces-verbaal buitenlands vermogen. Daarin is namelijk opgenomen [33] dat uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat belanghebbende samen met [B] aandelen heeft gekocht in een vennootschap in Thailand, genaamd [Y] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met zijn enkele blote stelling ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een beleggingsinstelling als in artikel 4.14 van de Wet IB 2001 bedoeld. Nu verder niet in geschil is dat het gaat om een aandelenbelang van meer dan 5% dient dit aandelenbelang niet tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen te worden gerekend. [34]
Ten aanzien van de correctiepost [Y land] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal buitenlands vermogen het uitgangspunt blijkt dat belanghebbende in Thailand land in bezit had. Gelet daarop gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de inspecteur dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat hij onroerend goed in Thailand bezit. De rechtbank concludeert dat de post [Y land] materieel [35] dient te vervallen omdat op grond van het Verdrag de belastingheffing over deze inkomsten aan Thailand is toegewezen. [36]
4.28.
In de door de inspecteur doorgevoerde correcties voor de jaren 2012 en 2013 is een schuld begrepen met de naam ‘ [Debt] ’. De rechtbank laat deze correctiepost in stand omdat enerzijds deze niet door belanghebbende is bestreden en anderzijds de inspecteur niet heeft gesteld dat deze moet vervallen als een positieve correctie vervalt.
In Nederland aangehouden vermogensbestanddelen in de jaren 2008 en 2010 t/m 2013
4.29.
Belanghebbende heeft de correcties die de inspecteur voor de jaren 2008 en 2010 tot en met 2013 heeft doorgevoerd met betrekking tot de door belanghebbende en [C] in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de stellingen die belanghebbende heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ten aanzien van de gehele correctie voor het jaar 2008 terecht aangevoerd dat deze correctie dient te vervallen. Zoals door belanghebbende is gesteld en ook uit de overgelegde aangifte IB/PVV 2008 van [C] blijkt, bestaat deze correctie uit het saldo van een bankrekening, welk saldo reeds in de aanslag IB/PVV 2008 van [C] tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen is gerekend.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur bij de correctie in verband met de in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen in het jaar 2012 de saldi ultimo 2012 van een aantal bankrekeningen meegerekend die door [C] in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 zijn aangegeven. De rechtbank overweegt dat het voorgaande inderdaad uit de door belanghebbende overgelegde aangifte IB/PVV 2013 van [C] blijkt. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.22 met betrekking tot het door de inspecteur hanteren van de onjuiste peildata, dienen de saldi ultimo 2012 van voornoemde bankrekeningen als uitgangspunt niet te worden opgenomen in de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2012, maar in de aanslag IB voor het jaar 2013. Nu echter is komen vast te staan dat [C] een gedeelte van deze saldi reeds in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft aangegeven, blijven de correcties in het jaar 2013 in verband met deze saldi naar het oordeel van de rechtbank niet in stand. De inspecteur heeft deze correcties niet aannemelijk gemaakt.
Verder heeft belanghebbende ten aanzien van een aantal van de bankrekeningnummers die zijn opgenomen in het overzicht binnenlands vermogen, aangevoerd dat die niet op naam staan van belanghebbende en dat deze niet bij belanghebbende bekend zijn. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur tegenover deze betwisting niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bankrekeningen op naam staan van belanghebbende en/of [C] . Deze correcties dienen te vervallen.
Ten slotte heeft belanghebbende de door de inspecteur in aanmerking genomen waarde van [adres 4] betwist. Deze woning is op 15 november 2011 gekocht door [C] . De inspecteur heeft de woning voor een bedrag van € 130.000 tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen voor de jaren 2012 en 2013 gerekend. Dit bedrag is voor de helft bij belanghebbende in aanmerking genomen en voor de andere helft bij [C] . De inspecteur heeft zich ter zitting aangesloten bij de standpunten die belanghebbende ten aanzien van [adres 4] heeft ingenomen. De rechtbank bepaalt daarom dat de waarde van deze onroerende zaak voor de rendementsgrondslag sparen en beleggen, conform het standpunt van belanghebbende, in de jaren 2012 en 2013 moet worden vastgesteld op een bedrag van € 80.600.
Correcties op het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2014
4.30.
De opbouw van het inkomen uit sparen en beleggen, waaronder de in dat kader gemaakte correcties, is voor het jaar 2014 lastiger te volgen dan voor de andere jaren, mede omdat in het onderzoeksrapport (p. 73 [37] ) de correcties voor dat jaar op een andere wijze zijn weergegeven. Ook is daarbij niet inzichtelijk gemaakt hoe de diverse correctieposten bij de buitenlandse vermogensbestanddelen zich verhouden tot de individuele buitenlandse bezittingen die in de aangifte zijn opgenomen.
Voor de leesbaarheid wordt de eerder weergeven tabel (zie 2.13) hier herhaald:
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 2.644.829
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 3.233.781
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 77.112
Heffingsvrij vermogen
€ 42.278 (-/-)
Grondslag box 3
€ 5.913.444
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 236.537
De vermelde correctie wat betreft de in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen is (kennelijk) als volgt opgebouwd (overzicht opgemaakt door de rechtbank, mede aan de hand van het onderzoeksrapport). De rechtbank merkt daarbij op dat de door de inspecteur gehanteerde methodiek afwijkt ten opzichte van andere jaren. De genoemde bedragen zijn namelijk geen correcties bovenop de bedragen volgens de aangifte, maar de correctie is – wat betreft de bezittingen – een saldopost. De inspecteur stelt namelijk eerst vast wat de buitenlandse bezittingen zijn en trekt daar de in de aangifte aangegeven bedragen vanaf. Dit leid tot het volgende overzicht:
[SA 2]
€ 1.252.257,85
[Ltd]
€ 746,43
Spanish Account
€ 28.086,52
Spanish Account Private
€ 303.482,11
Kluis
€ 290.000
Thailand
€ 4.000.000
In aangifte aangegeven bezittingen buitenland
€ 2.930.790 (-/-)
In aangifte opgenomen schuld aan [B]
€ 290.000
Totaal
€ 3.233.781
De correctie wat betreft de Nederlandse vermogensbestanddelen is als volgt opgebouwd (overzicht opgemaakt door de rechtbank, mede aan de hand van het onderzoeksrapport):
Waarde [adres 4] te [plaats 1]
€ 129.000
Saldi Nederlandse bankrekeningen
€ 86.704
Aangegeven waarde [adres 4]
€ 86.430 (-/-)
Aangeven saldi Nederlandse bankrekeningen
€ 52.162 (-/-)
Totaal
€ 77.112
4.31.
Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat hij in zijn aangifte IB/PVV 2014 een te hoog inkomen uit sparen en beleggen heeft aangegeven, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd, afgezien van de waarde voor [adres 4] (vgl. 4.29).
4.32.
Ten aanzien van de doorgevoerde correcties op het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2014 overweegt de rechtbank als volgt.
Onderdeel van de aangegeven rendementsgrondslag is onder meer een schuld van € 290.000 aan [B] (kennelijk tegenover het in de kluis aangetroffen bedrag dat klaarblijkelijk in de aangifte tot de bezittingen is gerekend en waarover kennelijk geen geschil bestaat) [38] . Belanghebbende heeft gesteld dat dit bedrag bestaat uit het aangetroffen contante geld in de kluis in Luxemburg en dat dit bedrag aan [B] toekomt. De inspecteur heeft deze schuld van € 290.000 gecorrigeerd omdat belanghebbende deze schuld niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank acht deze correctie terecht; belanghebbende op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schuld aan [B] .
Verder heeft de inspecteur voor het jaar 2014 een bedrag van € 4.000.000 met de omschrijving ‘Thailand’ tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend. Voor zover in dit bedrag ook de posten [Y Shares] en [Y land] zijn begrepen, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is overwogen in 4.27. Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat deze post onvoldoende door de inspecteur is onderbouwd. De enige onderbouwing die in het proces-verbaal buitenlands vermogen ten aanzien van deze post wordt gegeven, is dat op basis van een in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgenomen gesprek in 2014 tussen belanghebbende en zijn zoon, wordt vermoed dat belanghebbende voor € 4.000.000 in Thailand heeft geïnvesteerd. De rechtbank acht dit onvoldoende om de correctiepost aannemelijk te maken.
Ten aanzien van de overige posten die bij de berekening van de correctie in verband met het in het buitenland aangehouden vermogen zijn meegenomen, overweegt de rechtbank dat deze posten volgen uit het overzicht buitenlands vermogen (2.10). Voor de beoordeling van deze posten in het kader van de normale bewijslastverdeling verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in 4.25 tot en met 4.27.
Zoals reeds overwogen in 4.29 sluit de inspecteur zich wat betreft de waarde van [adres 4] aan bij het door belanghebbende daarover ingenomen standpunt. Voor het jaar 2014 betekent dit dat de waarde daarvan voor een bedrag van € 79.980 tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen dient te worden gerekend.
Wat betreft de correcties in verband met het door de inspecteur vastgestelde bedrag van € 86.704 aan saldi op Nederlandse bankrekeningen overweegt de rechtbank dat, zoals ook door belanghebbende aangevoerd, niet inzichtelijk is gemaakt hoe dat bedrag is opgebouwd. In het onderzoeksrapport (p. 71) is hierover enkel opgemerkt dat dit bedrag blijkt uit de gegevens die de bankinstellingen aan de Belastingdienst hebben doorgegeven. In datzelfde onderzoeksrapport is op p. 25 een overzicht gegeven van de bankrekeningen die bij de Belastingdienst bekend zijn, maar daarin wordt een bedrag van in totaal € 43.308 genoemd als saldi op de Nederlandse bankrekeningen van belanghebbende en [C] . Datzelfde bedrag komt terug in het proces-verbaal binnenlands vermogen. Het is dus onduidelijk waarop het bedrag van € 86.704 is gebaseerd. Gelet daarop is niet aannemelijk gemaakt dat er een hoger bedrag aan saldi van Nederlandse bankrekeningen tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen moet worden gerekend dan het bedrag van € 52.162 dat door belanghebbende in zijn aangifte is aangegeven.
4.33.
Wat betreft het buitenlands vermogen brengt het voorgaande mee dat er alleen aanleiding is voor een correctie van € 290.000, zijnde het bedrag van de in de aangifte opgenomen schuld aan [B] . Aan de bezittingen-kant van het buitenlands vermogen is er namelijk geen aanleiding voor een correctie, omdat de inspecteur – uitgaande van zijn methodiek – niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een hoger bedrag aan buitenlandse bezittingen is dan het door belanghebbende aangegeven bedrag. Er is echter evenmin aanleiding om neerwaarts af te wijken van het door belanghebbende aangegeven bedrag aan buitenlands vermogen (zie 4.31).
Wat betreft het binnenlands vermogen is er wel aanleiding voor een negatieve correctie ten opzichte van de aangifte. De correctie ten opzichte van de Nederlandse bankrekeningen is immers niet aannemelijk gemaakt, terwijl partijen het erover eens zijn geworden dat de in aanmerking te nemen waarde voor [adres 4] € 79.980 is, dus € 6.450 lager dan het in de aangifte opgenomen bedrag van € 86.430. Per saldo is de correctie dus (€ 290.000 minus € 6.450 is) € 283.550. Aangezien de resterende correcties posten betreffen die in de aangiften waren opgenomen en bij de aangiften de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig aan belanghebbende was toegerekend, worden deze correcties als uitgangspunt volledig toegerekend aan belanghebbende.
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 2.644.829
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 290.000
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 6.450 (-/-)
Heffingsvrij vermogen
€ 42.278 (-/-)
Grondslag box 3
€ 2.886.101
Conclusie aan de hand van de normale bewijslastverdeling
2008 en 2009
4.34.
Voor de jaren 2008 en 2009 leidt hetgeen de rechtbank hiervoor aan de hand van de normale bewijslastverdeling heeft overwogen, tot de conclusie dat geen van de door de inspecteur doorgevoerde correcties in stand blijft. De aan belanghebbende voor die jaren opgelegde navorderingsaanslagen dienen daarom te worden vernietigd.
2010
4.35.
Voor het jaar 2010 blijven enkel de correcties met betrekking tot het inkomen uit sparen en beleggen gedeeltelijk in stand. In het volgende overzicht zijn de resterende correcties weergeven uitgaande van de juiste peildata en met inachtneming van hetgeen ten aanzien van de correcties aan de hand van de normale bewijslastverdeling is overwogen. Opmerking verdient dat het hierna vermelde verzoek om de grondslag sparen en beleggen voor het jaar 2010 in het geheel aan [C] toe te rekenen, niet van invloed is voor de bepaling of de vereiste aangifte niet is gedaan.
2010
Correcties
Resterend
Toelichting
Buitenland
[SA 2]
€ 1.339,12
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 1.988.379,26
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 250.000,00
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 3]
€ 47.200,89
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
ING Private
€ 155.432,41
€ 77.716,21
Correctie vervalt, stelling inspecteur ter zitting
subtotaal
€ 2.442.351,68
€ 77.716,21
Correctie belanghebbende afgerond (50%)
€ 1.221.175
€ 38.858
Binnenland
[rekeningnummer 1]
€ 17.299,00
€ 8.649,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 2]
€ 11.604,00
€ 5.802,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 3]
€ 8.544,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 4]
€ 11.563,00
€ 5.781,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 5]
€ 13.753,00
€ 6.876,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 19]
€ 1.764,00
€ 3.651,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 20]
€ 4.837,00
€ 5.299,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 22]
€ 3.001,00
€ 2.978,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 23]
€ 4.452,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 24]
€ 91,00
€ 100,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 25]
€ 7.819,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 26]
€ 902,00
€ 2.319,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 27]
€ 3.098,00
€ 3.097,50
Aanpassing in verband met peildata
Subtotaal
€ 88.727,00
€ 44.555,50
Correctie belanghebbende afgerond (50%)
€ 44.363
€ 22.277
Totaal gerekend tot rendementsgrondslag
€ 1.265.538
€ 61.135
4.36.
Gelet op enerzijds dit overzicht en bovendien rekening houdend met het heffingsvrije vermogen en anderzijds het bedrag aan IB/PVV volgens de primitieve aanslag, overweegt de rechtbank dat voor het jaar 2010 niet is voldaan aan het voor omkering en verzwaring van de bewijslast vereiste criterium dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om de grondslag sparen en beleggen voor het jaar 2010 in het geheel aan [C] toe te rekenen. De rechtbank overweegt dat wijziging van de onderlinge verdeling van de grondslag sparen en beleggen mogelijk is, omdat de bestreden aanslagen van belanghebbende en [C] voor het jaar 2010 nog niet onherroepelijk vaststaan. [39] Na de toedeling van de grondslag sparen en beleggen aan [C] resteert er bij belanghebbende geen in aanmerking te nemen correctie. De rechtbank concludeert daarom dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 dient te worden vernietigd.
2011-2013: betekenis van aangifte als buitenlands belastingplichtige
4.37.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 tot en met 2013 aangifte als buitenlands belastingplichtige gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat belanghebbende voor die jaren ook uitgenodigd is om aangifte als buitenlands belastingplichtige te doen, nu uit het dossier niet anders blijkt. [40]
4.38.
Uit het arrest HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:84 volgt dat het voor de vraag of de vereiste aangifte is gedaan relevant is in welke hoedanigheid een belastingplichtige uitgenodigd is om aangifte te doen. De Hoge Raad overwoog namelijk:
“3.4 Voorts heeft het Hof onder meer geoordeeld dat de bewijslast voor alle jaren is omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende ten onrechte geen aangiften in de IB/PVV heeft gedaan als binnenlands belastingplichtige en de daardoor gemiste bedragen aan belasting relatief en absoluut aanzienlijk zijn. Belanghebbende had zich bewust moeten zijn van het feit dat hij over de jaren 2011 tot en met 2015 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daaraan doet niet af dat aan belanghebbende uitsluitend aangiftebiljetten als buitenlands belastingplichtige zijn uitgereikt, aldus het Hof.
(…)
4.3.1
Klacht 15 is gericht tegen het in 3.4 weergegeven oordeel van het Hof. De klacht slaagt op grond van het navolgende.
4.3.2
Belanghebbende is uitgenodigd om aangiften in de IB/PVV te doen als buitenlands belastingplichtige en heeft die aangiften gedaan. Omdat belanghebbende niet is uitgenodigd om aangiften te doen als binnenlands belastingplichtige, kan aan de omstandigheid dat hij geen aangiften als binnenlands belastingplichtige heeft gedaan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat hij niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 25, lid 3 en artikel 27e AWR. Het oordeel van het Hof berust dus op een onjuiste rechtsopvatting.”
4.39.
Indien rechtsoverweging 4.3.2 van dit arrest op zichzelf wordt gelezen, zou de rechtsoverweging zo kunnen worden begrepen dat ‘slechts’ is geoordeeld dat indien een belanghebbende niet is uitgenodigd om aangifte te doen als binnenlands belastingplichtige, aan de omstandigheid
als zodanigdat hij geen aangifte als binnenlands belastingplichtige heeft gedaan, niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat hij niet de vereiste aangiften heeft gedaan. In het licht van wat in rechtsoverweging 3.4 is overwogen en wat het Hof in overwegingen 5.36-5.38 had geoordeeld, begrijpt de rechtbank de rechtsoverweging 4.3.2 echter niet zo beperkt.
De rechtbank begrijpt de betekenis van de rechtsoverweging zo dat indien (i) een belanghebbende is uitgenodigd om aangifte te doen als buitenlands belastingplichtige en die aangifte heeft gedaan, en (ii) er komt vast te staan dat de belanghebbende binnenlands belastingplichtige is, voor de bepaling of de vereiste aangifte is gedaan uit moet worden gegaan van de hoedanigheid van buitenlands belastingplichtige waarin hij uitgenodigd is om aangifte te doen. Beoordeeld moet immers worden of belanghebbende aan dié informatieverplichting al dan niet heeft voldaan. Dit betekent dat in zo’n geval, voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, inkomen buiten beschouwing moet blijven waarover alleen geheven kan worden indien sprake is van binnenlandse belastingplicht.
Steun voor deze lezing van het arrest – die erop neerkomt dat schending van de informatieplicht (in de vorm van het doen van gevraagde aangifte) niet kan worden gegrond op het niet-verstrekken van informatie waar niet om is verzocht – is dat het arrest zo gelezen voortbouwt op jurisprudentie waarin is geoordeeld dat indien een belastingplichtige niet is uitgenodigd om aangifte te doen, geen sprake kan zijn van het niet doen van de vereiste aangifte. [41] Verder sluit het arrest, zo gelezen, aan bij een arrest over artikel 47 van de AWR, waarin – in de kern – is geoordeeld dat indien een belanghebbende een onjuiste mededeling aan de inspecteur heeft gedaan, dit niet als een schending van de verplichting opgenomen in artikel 47 van de AWR kan worden aangemerkt als die mededeling niet is gedaan naar aanleiding van een verzoek van de inspecteur om inlichtingen. [42]
4.40.
Omdat het arrest is gewezen ná sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of er aanleiding was om het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft daartoe geen aanleiding gezien. Voor elk van de jaren was immers al onderdeel van het geschil de beoordeling van de geschilpunten op basis van de normale regels van de stelplicht en bewijslast (zie hiervóór), en partijen hebben zich daarover al voldoende kunnen uitlaten. Verder was ook een voorliggend geschilpunt of belanghebbende binnenlands dan wel buitenlands belastingplichtige was, zodat partijen bij hun stellingnames ook rekening moesten houden met het scenario dat belanghebbende als buitenlands belastingplichtige zou worden aangemerkt. Bovendien had belanghebbende al het standpunt ingenomen, zij het op andere gronden dan in het arrest van de Hoge Raad, dat het – kort gezegd – onterecht zou zijn als omkering van de bewijslast van toepassing zou zijn als gevolg van achteraf vastgestelde binnenlandse belastingplicht. [43] Overigens hebben geen van partijen naar aanleiding van dit arrest van de Hoge Raad verzocht om heropening.
2011
4.41.
Voor het jaar 2011 resteert na het oordeel aan de hand van de normale bewijslastverdeling een correctie op het inkomen uit werk en woning van € 17.653, een correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.500 en een correctie op het inkomen uit sparen en beleggen van (afgerond naar beneden) € 2.806.
De rechtbank merkt daarbij op dat de totaaltelling van de bestanddelen die, zoals de rechtbank uit de stukken heeft afgeleid, als correctie in verband met buitenlandse vermogensbestanddelen in aanmerking zijn genomen € 1.000 hoger uitkomt dan de in aanmerking genomen correctie door de inspecteur (respectievelijk € 4.034.691 en € 4.035.691). De rechtbank heeft niet kunnen herleiden wat de oorzaak van het verschil is. De resterende correcties zijn als volgt opgebouwd:
2011
Correcties
Resterend
Toelichting
Inkomen uit werk en woning
Berekend winstaandeel
€ 1.669.689
€ 0
Inkomsten uit vermeend afromen van winsten
€ 374.913
Privégebruik Auto
€ 17.653
€ 17.653
Totaal
€ 2.062.255
€ 17.653
Inkomen uit aanmerkelijk belang
Appartement Spanje
€ 21.230
€ 17.000
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 8.500
Totaal
€ 21.230
€ 8.500
Inkomen uit sparen en beleggen
Buitenland
[SA 2]
€ 263.339,68
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 918.136,63
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 500.000,00
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[Ltd]
€ 835,17
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 3]
€ 39.116,46
€ 0,00
ING Private
€ 284.402,68
€ 155.432,41
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Spanish Account
€ 30.000,00
€ 0,00
[Singapore]
€ 1.999.863,06
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€ 4.035.691
€ 155.432
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 2.017.846
€ 77.716
Correctie in navorderingsaanslag
€ 4.034.691
€ 77.716
Binnenland
[rekeningnummer 5]
€ 51,00
€ 13.753,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 6]
€ 2.999,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 7]
€ 964,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 8]
€ 2.950,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 24.010,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 1.412,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 19]
€ 2.227,00
€ 1.764,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 20]
€ 8.430,00
€ 4.837,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 22]
€ 3.047,00
€ 3.001,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 27]
€ 3.098,00
€ 3.089,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€ 49.188
€ 26.444
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 24.594
€ 13.222
Correctie in navorderingsaanslag
€ 24.594
€ 13.222
Totale correctie navorderingsaanslag
€ 4.059.285
€ 90.938
Heffingsvrij vermogen
€ 20.785
€ 20.785
Grondslag sparen en beleggen
€ 4.038.500
€ 70.153
Totaal correctie box 3 (afgerond)
€ 161.540
€ 2.806
4.42.
Voor al deze correcties geldt dat het gaat om inkomen dat niet aangegeven behoefde te worden als buitenlands belastingplichtige, althans de inspecteur heeft niet anderszins gesteld. Dit betekent dat, ongeacht de hoogte van de correcties, niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Voor omkering van de bewijslast op die grond is daarom geen plaats.
4.43.
Dit betekent dat de navorderingsaanslag over het jaar 2011 moet worden verminderd tot een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 50.714 plus € 17.653 is) € 68.367.
Ten aanzien van de hoogte van het inkomen uit aanmerkelijk belang is het volgende van belang. Voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, is uitgegaan van toerekening van 50% van de correctie aan belanghebbende (zie 4.21). Die toerekening is echter niet leidend voor de toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001. De hoogte van de in geding zijnde correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang is weliswaar door belanghebbende bestreden, maar niet is bestreden dat de correctie volledig is toegerekend aan belanghebbende. Ook ter zitting is – anders dan ter zake van de grondslag voor sparen en beleggen – geen afwijkende toerekening bepleit. Gelet op dit een en ander heeft de inspecteur terecht de correctie volledig bij belanghebbende in aanmerking genomen. Het inkomen uit aanmerkelijk belang in de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2011 moet worden vastgesteld op € 17.000.
De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wordt aan [C] toebedeeld op verzoek van belanghebbende en [C] ter zitting.
2012
4.44.
Voor het jaar 2012 resteert na het oordeel aan de hand van de normale bewijslastverdeling een correctie op het inkomen uit werk en woning van € 31.152 en een correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.500. De correctie op het inkomen uit sparen en beleggen vervalt in het geheel.
De rechtbank merkt bij het overzicht op dat de correctie vanwege de in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen zoals de inspecteur die heeft doorgevoerd enigszins afwijkt van de totaaltelling van de bestanddelen van de deze correctie door de rechtbank (€ 117.608 ten opzichte van € 117.617). Dit lijkt te komen doordat de totaaltelling in het overzicht binnenlands vermogen voor het jaar 2012 niet klopt (het overzicht vermeldt als totaaltelling een bedrag van € 105.216 terwijl het totaal van de posten voor het jaar 2012 € 105.234 bedraagt). De resterende correcties zijn als volgt opgebouwd:
2012
Correcties
Resterend
Toelichting
Inkomen uit werk en woning
Berekend winstaandeel
€ 557.875,00
€ 0,00
Inkomsten uit vermeend afromen van winsten
€ 201.747,00
€ 0,00
Privégebruik Auto
€ 31.152,00
€ 31.152,00
Overschrijving naar [kantoor]
€ 1.000.000,00
€ 0,00
Totaal
€ 1.790.774,00
€ 31.152,00
Inkomen uit aanmerkelijk belang
Appartement Spanje
€ 21.230,00
€ 17.000,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 8.500,00
Totaal
€ 21.230,00
€ 8.500,00
Inkomen uit sparen en beleggen
Buitenland
[SA 2]
€ 448,25
€ 0,00
Rekening op naam vennootschap
[SA 2]
€ 1.233.570,22
€ 0,00
Rekening op naam vennootschap
[Ltd]
€ 835,17
€ 0,00
Rekening op naam vennootschap
[SA 3]
€ 43,33
€ 0,00
ING Private
€ 40.549,82
€ 284.402,68
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
ING Private
€ 572.157,22
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Spanish Account
€ 30.000,00
€ 0,00
[Singapore]
€ 298.332,99
€ 199.863,06
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[Y Shares] 19-03-2012
€ 1.000.000,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[Y Shares] 22-10-2012
€ 300.000,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[Y land] 31-10-2012
€ 496.187,00
€ 0,00
[Debt]
-€ 900.000,00
-€ 900.000,00
[Loan 2]
€ 1.700.000,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€ 4.772.121,00
-€ 415.735,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 2.386.061,00
-€ 207.868,00
Correctie in navorderingsaanslag
€ 4.772.121,00
-€ 207.867,00
Binnenland
[rekeningnummer 5]
€ 2.005,00
€ 51,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 6]
€ 1.205,00
€ 2.999,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 8]
€ 1.156,00
€ 964,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 20.531,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 11]
€ 1.733,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 19]
€ 6.248,00
€ 227,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 20]
€ 66.162,00
€ 8.430,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 22]
€ 2.599,00
€ 3.047,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 23]
€ 496,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 27]
€ 3.099,00
€ 3.089,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[adres 4]
€ 130.000,00
€ 80.600,00
Subtotaal (afgerond)
€ 235.234,00
€ 101.407,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 117.617,00
€ 50.703,50
Correctie in navorderingsaanslag
€ 117.608,00
€ 50.703,50
Totale correctie navorderingsaanslag
€ 4.889.729,00
€ 0,00
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139,00
N.V.T.
Grondslag sparen en beleggen
€ 4.868.590,00
€ 0,00
Totaal correctie box 3 (afgerond)
€ 194.743,00
€ 0,00
4.45.
Voor al deze correcties geldt dat het gaat om inkomen dat niet aangegeven behoefde te worden als buitenlands belastingplichtige, althans de inspecteur heeft niet anderszins gesteld. Dit betekent dat, ongeacht de hoogte van de correcties, niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Voor omkering van de bewijslast op die grond is daarom geen plaats.
4.46.
Dit betekent dat de navorderingsaanslag over het jaar 2012 moet worden verminderd tot een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 81.462 plus € 31.152 is) € 112.614. Ten aanzien van de hoogte van het inkomen uit aanmerkelijk belang is het volgende van belang. Voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, is uitgegaan van toerekening van 50% van de correctie aan belanghebbende (zie 4.21). Die toerekening is echter niet leidend voor de toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001. De hoogte van de in geding zijnde correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang is weliswaar door belanghebbende bestreden, maar niet is bestreden dat de correctie volledig is toegerekend aan belanghebbende. Ook ter zitting is – anders dan ter zake van de grondslag voor sparen en beleggen – geen afwijkende toerekening bepleit. Gelet op dit een en ander heeft de inspecteur terecht de correctie volledig bij belanghebbende in aanmerking genomen. Het inkomen uit aanmerkelijk belang in de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2012 moet worden vastgesteld op € 17.000.
2013
4.47.
Voor het jaar 2013 resteert na het oordeel aan de hand van de normale bewijslastverdeling een correctie op het inkomen uit werk en woning van € 41.399 en een correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.500. De correctie op het inkomen uit sparen en beleggen vervalt in het geheel. De resterende correcties zijn als volgt opgebouwd:
2013
Correcties
Resterend
Toelichting
Inkomen uit werk en woning
Inkomsten uit vermeend afromen van winsten
€ 245.664,00
€ 0,00
Privégebruik Auto
€ 31.152,00
€ 31.152,00
SR leven
€ 10.247,00
€ 10.247,00
Totaal
€ 287.063,00
€ 41.399,00
Inkomen uit aanmerkelijk belang
Appartement Spanje
€ 21.230,00
€ 17.000,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 8.500,00
Totaal
€ 21.230,00
€ 8.500,00
Inkomen uit sparen en beleggen
Buitenland
[SA 2]
€ 64.601,58
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 2]
€1.212.181,53
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[Loan 1]
€ 100.000,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[Ltd]
€ 931,43
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 3]
€ 65.094,64
€ 0,00
ING Private
€ 44.964,78
€ 40.549,82
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
ING Private
€ 246.572,18
€ 572.157,22
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Spanish Account
€ 41.671,00
€ 0,00
Spanisch Account Private
€ 33.936,00
€ 0,00
[Y Shares] 19-03-2012
€1.000.000,00
€ 0,00
[Y Shares] 22-10-2012
€ 300.000,00
€ 0,00
[Y land] 31-10-2012
€ 496.187,00
€ 0,00
[Debt]
-€ 900.000,00
-€ 900.000,00
[Bank 2]
€ 850.000,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Thailand
€1.148.014,40
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€4.704.151,00
-€ 287.292,96
Aandeel belanghebbende (50%)
€2.352.076,00
-€ 143.646,48
Correctie in belastingaanslag
€4.704.150,00
-€
143.646,48
Binnenland
[rekeningnummer 6]
€ 1.038,00
€ 1.205,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 8]
€ 988,00
€ 1.156,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 18.330,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 11]
€ 3.230,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 19]
€ 4.134,00
€ 0,00
Correctie vervalt, juiste saldo aangegeven in aangifte IB/PVV 2013 van [C]
[rekeningnummer 20]
€ 40.640,00
€ 0,00
Correctie vervalt, juiste saldo aangegeven in aangifte IB/PVV 2013 van [C]
[rekeningnummer 21]
€ 221,00
€ 0,00
Correctie vervalt, juiste saldo aangegeven in aangifte IB/PVV 2013 van [C]
[rekeningnummer 22]
€ 1.736,00
€ 2.599,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 23]
€ 305,00
€ 0,00
Rekening niet bekend bij belanghebbende of niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 27]
€ 3.100,00
€ 3.099,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[adres 4]
€ 130.000,00
€ 80.600,00
Subtotaal (afgerond)
€ 203.722,00
€ 88.659,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 101.861,00
€ 44.329,50
Correctie in belastingaanslag
€ 101.861,00
€ 44.329,50
Totale correctie in navorderingsaanslag
€4.806.011,00
€ 0,00
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139,00
N.V.T.
Grondslag sparen en beleggen
€4.784.872,00
€ 0,00
Totaal correctie box 3 (afgerond)
€ 191.394,00
€ 0,00
4.48.
Voor al deze correcties geldt dat het gaat om inkomen dat niet aangegeven behoefde te worden als buitenlands belastingplichtige, althans de inspecteur heeft niet anderszins gesteld. Dit betekent dat, ongeacht de hoogte van de correcties, niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Voor omkering van de bewijslast op die grond is daarom geen plaats.
4.49.
Dit betekent dat de aanslag voor het jaar 2013 moet worden verminderd tot een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 60.000 plus € 41.399 is) € 101.399. Ten aanzien van de hoogte van het inkomen uit aanmerkelijk belang is het volgende van belang. Voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, is uitgegaan van toerekening van 50% van de correctie aan belanghebbende (zie 4.21). Die toerekening is echter niet leidend voor de toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001. De hoogte van de in geding zijnde correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang is weliswaar door belanghebbende bestreden, maar niet is bestreden dat de correctie volledig is toegerekend aan belanghebbende. Ook ter zitting is – anders dan ter zake van de grondslag voor sparen en beleggen – geen afwijkende toerekening bepleit. Gelet op dit een en ander heeft de inspecteur terecht de correctie volledig bij belanghebbende in aanmerking genomen. Het inkomen uit aanmerkelijk belang in de aanslag IB voor het jaar 2013 moet worden vastgesteld op € 17.000.
2014
4.50.
Voor het jaar 2014 resteert na het oordeel aan de hand van de normale bewijslastverdeling een correctie op het inkomen uit werk en woning van € 21.720 en een correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.500. Verder is een correctie toegepast van € 283.550 op de rendementsgrondslag (zie 4.33), wat resulteert in een correctie op het inkomen uit sparen en beleggen van € 11.342. De resterende correcties zijn als volgt opgebouwd:
2014
Correcties
Resterend
Inkomsten uit werk en woning
inkomsten uit vermeend afromen van winsten
€ 213.976,00
€ 0,00
Privégebruik auto
€ 21.720,00
€ 21.720,00
Overschrijving naar [SA 2]
€ 100.000,00
€ 0,00
Totaal
€ 335.696,00
€ 21.720,00
Inkomen uit aanmerkelijk belang
Appartement Spanje
€ 21.230,00
€ 17.000,00
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 8.500,00
Totaal
€ 21.230,00
€ 8.500,00
Inkomen uit sparen en beleggen
Correctie vermogensbestanddelen buitenland
€ 3.233.781,00
€ 290.000,00
Correctie vermogensbestanddelen Nederland
€ 77.112,00
-€ 6.450,00
Correctie op rendementsgrondslag
€ 3.310.893,00
€ 283.550,00
Totaal correctie box 3 inkomen
€ 132.436,00
€ 11.342,00
4.51.
Voor het jaar 2014 is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan. Gelet op enerzijds de hoogte van de resterende correcties en anderzijds de hoogte van de aangegeven bedragen in de aangifte, vertoont de aangifte van belanghebbende gebreken als in overweging 4.2 bedoeld, als gevolg waarvan een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou zijn geheven indien de aangifte zou zijn gevolgd. Nu bovendien die gebreken in de aangifte ertoe hebben geleid dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting ongeveer 10% lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting, is de rechtbank van oordeel dat ook is voldaan is aan het vereiste dat het bedrag dat niet zou zijn geheven verhoudingsgewijs aanzienlijk is. De rechtbank acht bovendien aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte zich er van bewust moet zijn geweest dat – als die aangifte zou worden gevolgd – als gevolg van die gebreken aanzienlijke bedragen aan belasting niet zouden worden geheven. Deze bewustheid geldt naar het oordeel van de rechtbank voor alle resterende correctieposten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende in die tijd werd bijgestaan door een fiscaal adviseur.
Het voorgaande geldt evenzeer voor de Zvw. Daarbij gaat het om een gebrek in de aangifte met betrekking tot het privégebruik van de auto. Ook ten aanzien van dat gebrek wordt voldaan aan het “relatief en absoluut”-criterium, in aanmerking genomen dat geen aanslag Zvw zou zijn opgelegd als de aangifte zou zijn gevolgd.
Beoordeling jaar 2014 met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast
4.52.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte IB/PVV/Zvw voor het jaar 2014 niet heeft gedaan, is er sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat geval heeft een rechter te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag, zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is. [44]
In verband met de vereiste redelijke schatting zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn schatting van de belastingaanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is. [45] Deze verplichting tot het verschaffen van aanknopingspunten houdt mede verband met de omstandigheid dat belanghebbende een reële mogelijkheid moet hebben om aan de verzwaarde bewijslast te kunnen voldoen. [46]
4.53.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet dient te gelden voor de doorgevoerde correcties op het inkomen uit werk en woning. Indien – zoals in dit geval – de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is wegens het niet-doen van de vereiste aangifte, treft die sanctie namelijk de gehele aanslag. [47] Dit betekent dat de sanctie alle gecorrigeerde inkomensbestanddelen treft voor zover die nog in geschil zijn.
4.54.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om, als de rechtbank tot het oordeel komt dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast ook geldt voor de doorgevoerde correcties op het inkomen uit werk en woning, dit in een tussenuitspraak neer te leggen en belanghebbende in de gelegenheid te stellen om nader bewijs te leveren. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. De inspecteur heeft al in het fiscale onderzoeksrapport ten aanzien van belanghebbende het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Belanghebbende heeft daardoor ruim voldoende gelegenheid gehad om bewijs aan te leveren.
4.55.
Hierna wordt niet afzonderlijk ingegaan op de correctie die de inspecteur heeft doorgevoerd met betrekking tot het privégebruik van de auto in het jaar 2014, omdat niet in geschil is dat deze correctie terecht is doorgevoerd (zie 4.11).
Box 1 en bijdrage-inkomen
4.56.
Wat betreft de correctie in verband met de overboeking naar [SA 2] in het jaar 2014, is het uitgangspunt van de inspecteur niet onredelijk dat dit inkomen uit werkzaamheden van belanghebbende betreft. Ook de hoogte van de correctie is geenszins onredelijk nu aangesloten is bij het ontvangen bedrag.
De rechtbank is verder van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de correctie niet terecht is. Met name heeft belanghebbende niet doen blijken dat sprake is van een schenking door [B] tegenover het scenario dat het van [B] verkregen bedrag een vergoeding is voor – al dan niet in het verleden verrichte – werkzaamheden van belanghebbende voor [B] .
4.57.
Ten aanzien van de correctie onder de noemer ‘afromen van de winst’ overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft niet specifiek voor het jaar 2014 een onderbouwing gegeven, maar een algemene onderbouwing gegeven voor correcties onder die noemer voor alle jaren. [48] Er zijn echter weinig concrete feitelijke aanknopingspunten gesteld die betrekking hebben op het jaar 2014 die steun bieden voor het uitgangspunt dat (i) er in 2014 bij de coffeeshops gelden zijn onttrokken buiten de boekhouding om door de inkoopprijzen fictief te verhogen, en dat (ii) een deel van de onttrokken bedragen aan belanghebbende is toegekomen. [49] De inspecteur heeft echter ook verwezen naar de tas die in 2014 in een Luxemburgse – door belanghebbende gehuurde – kluis is aangetroffen met daarin contant geld voor een bedrag van € 290.000 (bijlage, onderdeel 1.34-1.35). [50] Gelet op die tas met contanten en in aanmerking genomen dat niet vaststaat welk bedrag daarvan vóór 2014 in de tas is gedaan, kan de correctie van € 213.976 niet als onredelijk worden bestempeld. Er is immers een concreet aanknopingspunt, het is niet onredelijk ervan uit te gaan dat sprake is van inkomen verdiend met werkzaamheden, en de correctie is niet onredelijk hoog. De vraag of specifiek ‘afromen van de winst’ de bron van het inkomen is, behoeft geen beantwoording in het kader van de vraag of sprake is van een redelijke schatting. [51]
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat het bedrag van € 213.976 ten onrechte tot het inkomen van belanghebbende is gerekend. Belanghebbende heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur [52] – niet doen blijken dat en in hoeverre van het aangetroffen bedrag van € 290.000 reeds meer dan (€ 290.000 minus € 213.976 is) € 76.024 vóór 2014 in de tas is gestopt. Verder heeft belanghebbende niet doen blijken – tegenover het scenario dat de contanten inkomen uit werkzaamheden vormen – dat de contanten niet van hem maar van [B] zijn.
4.58.
De correcties op het box 1-inkomen en het bijdrage-inkomen worden dus gehandhaafd. Voor de berekening van de aanslag IB/PVV kan daarom worden uitgegaan van een box 1-inkomen van € 359.660. Tevens betekent dit dat de aanslag Zvw moet worden gehandhaafd.
Box 2
4.59.
De inspecteur heeft het voordeel uit aanmerkelijk belang geschat op een bedrag van € 21.230 op basis van de uitgangspunten die zijn vermeld in 4.20. Daarmee zijn concrete aanknopingspunten verschaft voor de schatting. De schatting is ook overigens niet onredelijk. Het uitgangspunt dat het appartement een waarde vertegenwoordigt van € 424.600 is namelijk niet willekeurig. Verder is evenmin onredelijk dat de inspecteur bij de berekening van het voordeel uit aanmerkelijk belang is uitgegaan van 5% van de veronderstelde waarde.
Wat belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd (zie 4.20) is onvoldoende ondersteund met bewijs om aan de verzwaarde bewijslast te voldoen. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de uitgangspunten onjuist zijn en dus evenmin dat de schatting te hoog is.
Weliswaar is voor beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, uitgegaan van toerekening van 50% van de correctie aan belanghebbende (zie 4.21), maar die toerekening is niet leidend voor de toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang grotendeels aan zichzelf toebedeeld. Verder is van de in geding zijnde correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang de hoogte ervan weliswaar bestreden, maar is niet bestreden dat de correctie volledig is toegerekend aan belanghebbende. Ook ter zitting is – anders dan ter zake van de grondslag voor sparen en beleggen – geen afwijkende toerekening bepleit. Gelet op dit een en ander heeft de inspecteur terecht de correctie volledig bij belanghebbende in aanmerking genomen.
4.60.
Voor de berekening van de aanslag kan daarom worden uitgegaan van een box 2-inkomen van (€ 195.993 plus € 21.230 is) € 217.223.
Box 3
4.61.
Ten aanzien van de correcties in verband met de door belanghebbende in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen overweegt de rechtbank als volgt.
De correcties met betrekking tot de rekeningen met de omschrijvingen Spanish Account en Spanish Account Private komen, gelet op de door de inspecteur ter zitting ingenomen stelling (zie 4.25), te vervallen.
Voor zover de correcties zien op bankrekeningen op naam van vennootschappen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een redelijke schatting van de inspecteur. Zoals eerder in deze uitspraak overwogen behoren saldi op bankrekeningen op naam van een vennootschap in beginsel tot het vermogen van die vennootschap. In overweging 4.26 is reeds ingegaan op de onderbouwing die de inspecteur heeft gegeven om de saldi bij belanghebbende in aanmerking te nemen. De rechtbank acht deze onderbouwing, mede gelet op het moment waarop die onderbouwing is gegeven en het ontbreken van enig concreet aanknopingspunt daarvoor in het proces-verbaal buitenlands vermogen, onvoldoende om te oordelen dat het toerekenen van de saldi van bankrekeningen van de vennootschappen aan belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijk en niet willekeurig is.
De rechtbank is verder van oordeel dat ten aanzien van de post ‘Thailand’ van € 4.000.000 geen sprake is van een redelijke schatting van de inspecteur. Voor zover in dat bedrag correcties met betrekking tot posten [Y Shares] en [Y land] zijn begrepen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een redelijke schatting. Zoals in 4.27 is overwogen is, strookt het door de inspecteur met betrekking tot deze posten ingenomen standpunt niet met het door hem zelf ter onderbouwing ingebrachte proces-verbaal buitenlands vermogen. Voor het overige is, zoals in 4.27 is overwogen, de enige onderbouwing een uitlating in een – in het kader van het strafrechtelijk onderzoek afgetapt – gesprek tussen belanghebbende en zijn zoon. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is als aanknopingspunt voor een correctie.
Aan de bezittingenkant van het buitenlands vermogen is er gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een correctie, omdat – uitgaande van de methodiek van de inspecteur – niet op een hoger bedrag aan buitenlandse bezittingen wordt gekomen dan het door belanghebbende in zijn aangifte opgegeven bedrag. Echter, overeenkomstig zoals in 4.31 en 4.32 is overwogen, brengt het schrappen van de bovengenoemde correcties evenmin mee dat uitgegaan moet worden van een lager bedrag aan buitenlandse bezittingen dan het door belanghebbende aangegeven bedrag. Belanghebbende heeft dat namelijk niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken.
Wel is er aanleiding om de correctie van de in de aangifte opgenomen schuld aan [B] te handhaven. De juistheid van die correctie is immers reeds op basis van de normale bewijslast komen vast te staan (zie 4.33).
4.62.
Ten aanzien van de correcties in verband met de door belanghebbende in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen overweegt de rechtbank als volgt.
De oordelen die de rechtbank, in het kader van de normale bewijslastverdeling, heeft gegeven ter zake van de bij de correctie in aanmerking genomen waarde van [adres 4] blijven in stand omdat de inspecteur zich ten aanzien van deze post bij het standpunt van belanghebbende heeft aangesloten (zie 4.29).
Voor de correctie die in het jaar 2014 is doorgevoerd in verband met de saldi op de Nederlandse bankrekeningen ontbreken feitelijke aanknopingspunten (zie 4.32), zodat deze correctie niet redelijk is.
4.63.
Gelet op het voorgaande leidt beoordeling van het geschil op dit punt in het kader van omkering en verzwaring van de bewijslast niet tot een ander oordeel dan in het kader van de normale bewijslast. Voor de berekening van de aanslag kan daarom worden uitgegaan van een gezamenlijke grondslag van € 2.886.101. Hoewel bij de aangiften voor een andere verdeling is gekozen, is ter zitting kenbaar gemaakt dat ervoor wordt gekozen om de gezamenlijke grondslag volledig toe te rekenen aan [C] . Dat – voor zover de rechtbank bekend – geen (bezwaar- of beroeps)procedure loopt tegen een aan [C] opgelegde (belasting)aanslag voor het jaar 2014 waarin dit kan worden verwerkt, doet daaraan niet af. [53] Voor de berekening van de aanslag kan daarom worden uitgegaan van een Box 3-inkomen van nihil.
Conclusie
4.64.
Dit betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 moet worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 359.660 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 217.233. De aanslag Zvw moet worden gehandhaafd.
Verlengde navorderingstermijn
4.65.
Belanghebbende heeft aanvankelijk met betrekking tot het vermeende afromen van de winsten van de coffeeshops en later meer in het algemeen met betrekking tot de posten die als resultaat uit overige werkzaamheden zijn gecorrigeerd, het standpunt ingenomen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de verlengde navorderingstermijn.
De rechtbank stelt vast dat de navorderingsaanslagen over de jaren 2011 en eerder zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Met betrekking tot die jaren is evenwel reeds geoordeeld dat de correcties voor resultaat uit overige werkzaamheden om materiële redenen dienen te vervallen. De beroepsgrond betreffende de verlengde navorderingstermijn behoeft daarom geen behandeling.
Diverse verzoeken en bewijsaanbiedingen belanghebbende
Getuigenaanbod [persoon 5]
4.66.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 november 2020 de rechtbank voor het eerst verzocht om [persoon 5] te horen als getuige. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit verzoek, bij brief van 20 mei 2021 geoordeeld dat zij geen gebruik maakt van de op grond van artikel 8:60, eerste lid van de Awb aan haar toekomende bevoegdheid om [persoon 5] ambtshalve als getuige te horen. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat zij in dat stadium geen aanleiding zag om [persoon 5] op te roepen als getuige, omdat dit de rechtbank in de kader van de op haar rustende taak op dat moment niet zinvol voorkwam. [54]
4.67.
Belanghebbende heeft [persoon 5] vervolgens bij aangetekende brief van 26 oktober 2021 opgeroepen om op de zitting van 18 november 2021 als getuige te verschijnen. [persoon 5] heeft – zonder bericht aan de rechtbank – aan deze oproeping geen gehoor gegeven. Belanghebbende heeft daarop de rechtbank verzocht [persoon 5] als getuige op te roepen.
Aangezien [persoon 5] conform artikel 8:60, vierde lid van de Awb is opgeroepen en deze niet ter zitting is verschenen, kan het verzoek van belanghebbende om [persoon 5] als getuige op te roepen en te horen, in beginsel alleen worden afgewezen indien de rechter van oordeel is dat het horen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. [55] Van dit laatste kan sprake zijn indien het verzoek geen betrekking heeft op feiten die in geschil zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. [56]
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van het verzoek om [persoon 5] te horen als getuige aangevoerd dat [persoon 5] kan verklaren inzake de stelling dat [B] aan belanghebbende 50% van de winsten van de coffeeshops en 50% van de verkoopprijs van de coffeeshops heeft geschonken, alsmede over een ontmoeting met de heer [persoon 1] . [57] In de brief waarbij belanghebbende [persoon 5] heeft opgeroepen als getuige, is gemeld hem te willen horen over
“de kwalificatie van een aantal uit het dossier blijkende transacties”en
“de gemaakte afspraken tussen cliënten omtrent de verdeling van de opbrengsten uit de coffeeshops en vervolgens de verkoopopbrengst van deze coffeeshops”.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende reeds in het gelijk is gesteld met betrekking tot kort gezegd de bedragen die hij van [B] ontving en die overeenkomen met 50% van de winsten en verkoopopbrengst van de coffeeshops. In zoverre is er geen belang voor belanghebbende bij zijn verzoek om [persoon 5] te horen als getuige. Voor het overige is niet duidelijk (gemaakt) wat het horen van [persoon 5] kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Opmerking verdient daarbij nog het volgende. De correctie van € 213.976 in het jaar 2014 is als niet onredelijk aangemerkt gelet op de tas met geld die in 2014 is aangetroffen in een kluis (zie 4.57). Daartegenover heeft belanghebbende – voor zover hier relevant – de stelling betrokken dat dit geld niet van hem maar van [B] is. Op die stelling ziet het getuigenaanbod niet. De correctie van € 100.000 in het jaar 2014 is gebaseerd op de overboeking naar [SA 2] . Dit is een andere transactie dan de bancaire transacties waarbij – kort gezegd – 50% van de winsten en verkoopopbrengst van de coffeeshops aan (indirect) belanghebbende zijn doen toegekomen (bijlage, onderdeel 1.36 onderscheidenlijk onderdelen 1.31 en 1.32). Ook op die transactie ziet het getuigenaanbod niet. Overigens was ná juni 2013 niet langer [persoon 5] maar [persoon 2] de contactpersoon van belanghebbende en [B] .
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om het verzoek te honoreren en het onderzoek te heropenen om [persoon 5] als getuige te horen.
Overige verzoeken belanghebbende
4.68.
Belanghebbende heeft de rechtbank op grond van artikel 8:45 van de Awb verzocht om de inspecteur op te dragen om branchegegevens aan het dossier toe te voegen met betrekking tot behaalde winstmarges van coffeeshops in het algemeen. De rechtbank wijst dit verzoek af. De branchegegevens geven slechts een algemeen inzicht in de behaalde marges van coffeeshops, terwijl het hier – althans in de zaken van de BV’s – gaat om de vraag of de coffeeshops inkoopkosten van cannabisproducten voor hogere bedragen in de administratie hebben verwerkt dan de werkelijke bedragen.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om [B] als getuige op te roepen. Dit verzoek is, mede gelet op de looptijd van de procedures en de goede procesorde, te laat gedaan. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om [persoon 6] als getuige op te roepen. Hier doet zich namelijk niet de situatie voor dat het oproepen van deze getuigen de rechtbank zinvol voorkomt in het kader van de op haar rustende taak. Daarbij is in aanmerking genomen dat belanghebbenden zelf [persoon 6] niet als getuige voor de zitting hebben opgeroepen, hoewel de griffier in de uitnodiging voor de zitting partijen heeft gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of bij aangetekende brief of door inschakeling van een deurwaarder op te roepen.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van belanghebbenden tot het inbrengen van de volledige jaarrekeningen en de volledige inkoopadministratie van de BV’s. Het gaat in deze procedure – althans in de zaken van de BV’s – als gezegd om de vraag of inkoopkosten van cannabisproducten voor hogere bedragen in de administratie zijn verwerkt dan de werkelijke bedragen. De inkoopadministratie kan daarover geen duidelijkheid geven omdat daarin het primaire inkoopbewijs niet aanwezig is. Ook de jaarrekeningen kunnen daarover geen duidelijkheid bieden, nu die immers zijn gebaseerd op de administratie, waarvan de juistheid juist ter discussie staat.
Conclusie
4.69.
De navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2010 alsmede de daarbij genomen rentebeschikkingen moeten worden vernietigd (zie 4.34 tot en met 4.36).
4.70.
De overige belastingaanslagen IB/PVV dan wel IB moeten als volgt worden verminderd:
  • De navorderingaanslag IB over het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.367 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000 (zie 4.43);
  • De navorderingsaanslag IB over het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.614 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000 (zie 4.46);
  • De aanslag IB voor het jaar 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.399 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000 (zie 4.49)
  • De aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 359.660 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 217.233 (zie 4.64).
4.71.
De aanslag Zvw moet worden gehandhaafd (zie 4.64).

5.Verzoek om immateriëleschadevergoeding (ISV)

5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang. [58] De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken zodat slechts één vergoeding voor de zaken tezamen kan worden toegekend. Gevraagd ter zitting in hoeverre sprake is van ‘samenhang’ voor de ISV, is namens belanghebbende verklaard dat belanghebbende en [C] samen als één belanghebbende kunnen worden beschouwd.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat het oudste bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 3 november 2017. Nu de uitspraak van de rechtbank worden gedaan op 24 maart 2022 is sindsdien afgerond 53 maanden verstreken.
5.3.
De redelijke termijn die als uitgangspunt staat voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Partijen zijn het erover eens dat er geen bijzondere omstandigheden in de bezwaarfase zijn die maken dat de redelijke termijn dient te worden verlengd. Wat betreft de beroepsfase heeft belanghebbende erkend dat de beroepsprocedure is aangehouden op zijn verzoek. Verder is namens belanghebbende desgevraagd verklaard dat de rechtbank de redelijke termijn mag verlengen met de periode die de rechtbank redelijk acht. Uit het procesdossier blijkt dat belanghebbende in diverse fases van de beroepsprocedure heeft verzocht om aanhouding en/of een langere dan gebruikelijke termijn voor het verrichten van een proceshandeling en/of om (nader) uitstel. De rechtbank heeft die verzoeken veelal gehonoreerd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een verlenging van de redelijke termijn met 9 maanden gepast, waardoor de redelijke termijn in dit geval uitkomt op 33 maanden.
5.4.
Aangezien de redelijke termijn met 20 maanden is overschreden heeft belanghebbende recht op € 2.000 aan ISV. Vanwege de ‘samenhang’ tussen belanghebbende en [C] voor de ISV wordt de helft van de ISV, € 1.000 in deze uitspraak toegekend en de andere helft in de uitspraak van [C] . Voor de verdeling van de ISV tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraken op bezwaar op 3 juli 2019. De bezwaarfase heeft daarmee 20 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 14 maanden is overschreden. Op grond van het voorgaande komt (afgerond) € 700 (14/20 deel) van de totale ISV voor rekening van de inspecteur. Het restant van (afgerond) € 300 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

6.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 6.499,50 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van de regiezitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 2 en factor 1,5 wegens samenhang). Daarbij is tevens samenhang aangenomen met de zaken van [C] . Om die reden wordt de helft van de proceskostenvergoeding in deze uitspraak toegekend, dus € 3.249,75, en de andere helft in de uitspraak van [C] .

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond betreffende de aanslag Zvw voor het jaar 2014;
  • verklaart de overige beroepen gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de over de jaren 2008 tot en met 2010 opgelegde navorderingsaanslagen IB dan wel IB/PVV en de daarbij behorende rentebeschikkingen;
  • vermindert de navorderingaanslag IB over het jaar 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.367 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000;
  • vermindert de navorderingaanslag IB over het jaar 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.614 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000;
  • vermindert de aanslag IB voor het jaar 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.399 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.000;
  • vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 359.660 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 217.233;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 700;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 300;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.249,75;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. S.A.J. Bastiaansen, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel uitspraak
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage algemene feitenweergave
Structuur “ [Organisatie] ” en eigendom
1.1.
Tot de organisatie “ [Organisatie] ” behoren een viertal coffeeshops. De coffeeshops worden geëxploiteerd door onderscheidelijk [coffeeshop 1] en [coffeeshop 2] , gevestigd te [plaats 2] en [coffeeshop 3] en [coffeeshop 4] , gevestigd te [plaats 1] (hierna: de coffeeshops).
1.2.
[I BV] en [II BV] zijn oorspronkelijk opgericht als besloten vennootschap (BV). Op 25 augustus 2006 is de rechtsvorm gewijzigd naar een naamloze vennootschap (NV). Op 23 november 2012 zijn de vennootschappen weer omgezet in besloten vennootschappen. De vennootschappen worden hierna – uit oogpunt van leesbaarheid – alleen aangeduid met de BV-aanduiding. [I BV] houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 1] . [II BV] houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 2] , [coffeeshop 3] en [coffeeshop 4] .
1.3.
Het bestuur over de coffeeshops wordt gevoerd door [Beheer] en Administratie BV. De aandelen in [Beheer] en Administratie BV worden voor 50% gehouden door [I BV] en voor 50% door [II BV] .
1.4.
De aandelen in [I BV] en [II BV] worden in elk geval tot medio 2011 gehouden door [SA 4] , gevestigd te Luxemburg.
1.5.
[Persoon B] (hierna: [B] ) is tot in elk geval medio 2011 de uiteindelijk enig aandeelhouder van [SA 4] en daarmee indirect eigenaar van de coffeeshops. De aandelen in [SA 4] werden door [B] middelijk gehouden door wisselende buitenlandse rechtspersonen, waaronder [SA 5] en [SA 6] , gevestigd te Luxemburg en [H. Ltd] . en [D. Ltd] , gevestigd in Cyprus. [B] is in 2009 vanuit België naar Thailand geëmigreerd en in de onderhavige jaren woonachtig in Thailand.
[persoon A]
1.6.
[persoon A]
(hierna: [A] ) is de broer van [B] . [A] is getrouwd met [persoon C] (hierna: [C] ).
1.7.
[A] is nooit direct of indirect aandeelhouder geweest van de coffeeshops.
1.8.
[A] is tot 30 september 2013 enig aandeelhouder van [Beheer BV] . [Beheer BV] houdt alle aandelen in [BV 1] welke vennoootschap de administratie van de coffeeshops voert. [Beheer BV] heeft op 30 september 2013 de aandelen in [BV 1] verkocht aan [persoon 7] .
1.9.
Verder is [A] (via [Beheer BV] ) aandeelhouder in [Investment BV] en in [Vastgoed BV] . [Investment BV] en [Vastgoed BV] houden onroerend goed in onder andere [plaats 1] en [plaats 2] . [BV 1] verricht ook voor deze vennootschappen werkzaamheden.
1.10.
[A] is enig aandeelhouder van [SA 2] , opgericht op 2 januari 2008 en gevestigd te Panama. [SA 2] is enig aandeelhouder van [Ltd] , opgericht 13 oktober 2009 en gevestigd te Cyprus. Vanaf 26 december 2010 is [Ltd] aandeelhouder van de op 23 november 2010 opgerichte vennootschap [SA 1] die is gevestigd te Luxemburg.
Enige andere betrokkenen
1.11.
Tot 22 januari 2009 was [persoon 8] directeur van de coffeeshops. In de periode 22 januari 2009 tot en met 7 september 2010 was [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) de directeur van de coffeeshops. Vanaf 7 september 2010 is [persoon 9] de directeur (hierna: [persoon 9] ).
1.12.
[persoon 6] is inkoper voor de coffeeshops (hierna: [persoon 6] ).
1.13.
Tot medio 2011 was [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) enig leverancier van cannabis voor de coffeeshops. In de periode daarna zijn er meerdere leveranciers tegelijkertijd werkzaam voor de coffeeshops.
1.14.
[I BV] , [II BV] en [coffeeshop 3] worden fiscaal geadviseerd door het belastingadvieskantoor [het belastingadvieskantoor] (hierna: het belastingadvieskantoor). Het belastingadvieskantoor verzorgt de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor de vennootschappen. Contactpersoon is [persoon 10] (hierna: [persoon 10] ).
1.15.
[persoon 2] en [persoon 11] (hierna: [kantoor] ) is een advocaten- en trustkantoor gevestigd in Luxemburg. Werkzaam bij [kantoor] zijn onder andere de advocaat [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en de medewerker [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ). Zij hebben diverse handelingen verricht voor [A] en [B] , zoals het oprichten van buitenlandse rechtspersonen en het uitvoeren van betalingen. Andere medewerkers van [kantoor] waarvan de namen in de processtukken voorkomen zijn [persoon 4] en [persoon 12] .
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2011
1.16.
In het procesdossier bevindt zich een optieovereenkomst welke op 6 oktober 2011 is ondertekend. Met Partijen A en B in de overeenkomst worden [persoon 6] en [persoon 9] bedoeld. Met Partij C wordt [B] bedoeld. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1 Partijen zijn het er over eens dat de waarde van de in Luxemburg gevestigde vennootschap, [SA 4] , op basis van de jaarrekening 2010 een marktwaarde vertegenwoordigd van € 10.000.000,--.
2 Partij A en partij B zijn momenteel (indirect) werkzaam voor bovenvermelde vennootschap en wensen gebruik te maken van het aanbod van partij C, welke “ beneficial owner” is van de onder 1 vermelde vennootschap, middels een management buy-out de aandelen te verwerven van de onder 1 genoemde vennootschap.
3 Partij C heeft de aandelen van [SA 4] , aan de partij A en B verkocht met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, voor een bedrag van € 6.485.000,--
4 Mocht partij C, of een nader door hem te noemen meester, om hem moverende redenen besluiten terug te willen keren in de onderneming dan heeft hij het recht om, op elk door hem gewenst moment, tegen betaling van € 1,- 50% van het aandelen kapitaal van [SA 4] terug te kopen van partij A en partij B.
5 De betaling van de koopsom dient door partij A en B, incasu door de door partij A en B op te richten Persoonlijke Holding, ten spoedigste voldaan te worden in maximaal 30 maandelijkse termijnen ingaande 30 oktober 2011.”
1.17.
Op 25 oktober 2011 is een overeenkomst gesloten tussen [SA 7] en [SA 5] betreffende de verkoop door [SA 5] van 1250 aandelen in [SA 4] aan [SA 7] (hierna: de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011). [59] De rechtspersoon [SA 7] was aanvankelijk eigendom van [persoon 6] en [persoon 9] gezamenlijk. De (vertaalde) verkoopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…)
HET NAVOLGENDE IS OVEREENGEKOMEN
ARTIKEL EEN- DOEL van het contract
Hierdoor draagt de Cedant tegen betaling aan de Cessionaris, de aandelen en alle daar bijbehorende rechten over, die deze accepteert.
ARTIKEL 2— Prijs van overdracht — Wijze van betaling
(2.1) De partijen komen overeen dat de prijs van overdracht van de Aandelen is vastgesteld op de
somma van6,487,000euro (zes miljoen vierhonderd zevenentachtig duizend euro).
(2.2) De prijs van de overdracht van de aandelen dient binnen drie jaar betaald te worden te rekenen vanaf de dag van ondertekening door de partijen van het onderhavige contract.
ARTIKEL 3— Overdracht van de eigendom — Fiducie -zekerheid
(3.1) De overdracht van de eigendom van de aandelen komt op de dag van ondertekening van het
onderhavige contract door de partijen tot stand.
(3.2) De cessionaris heeft recht op de winsten, reserves en dividenden van het afgelopen boekjaar
alsmede van het lopende boekjaar en dit zonder afbreuk te doen aan hetgeen voorzien is in artikel 4 van het onderhavige contract.
(3.3) De cessionaris verbindt zich om aan een derde fiduciair (hierna genoemd "de fiduciair") op de dag dat de partijen het onderhavige contract ondertekenen, de aandelen als garantie van de betaling van de overdrachtsprijs over te dragen, overeenkomstig het contract ontwerp van de geblokkeerde bewaargeving in de bijlage.
ARTIKEL 4— Recht op dividenden
(4.1) De bedragen door het bedrijf verstrekt als dividenden worden door de Fiduciair accipiens
ontvangen.
(4.2) Totdat de Cessionaris zijn schuld in zijn geheel heeft terugbetaald, in de loop van de periode van drie jaar zoals gesteld in het artikel hierboven vermeld "prijs van overdracht — wijze van betaling", de bedragen vermeld in het eerdere punt, minus de betaling van de fiduciair zoals voorzien in artikel 6 van het ontwerp contract van blokkade in de bijlage, zullen verminderen tot het bedrag van de schuld van de Cessionaris aan de Cedent.
(…)”
1.18.
Op 25 oktober 2011 is tussen [SA 7] , [SA 5] en [kantoor] een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat de 1250 aandelen in [SA 4] in geblokkeerde bewaring worden gehouden door [kantoor] .
1.19.
Begin 2012 wordt een derdengeldrekening op naam van [kantoor] geopend (hierna: de [kantoor] -derdengeldenrekening). De [kantoor] -derdengeldrekening wordt gebruikt voor overboekingen van en naar [A] en [B] en de vennootschappen waarvan zij enig aandeelhouder zijn.
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2012
1.20.
[BV 4] is opgericht op 6 november 2012. [persoon 9] houdt 99 van de 100 aandelen in [BV 4] . Zijn echtgenote, [persoon 13] , houdt het andere aandeel.
1.21.
Op 23 november 2012 is tussen [SA 4] en [BV 4] een overeenkomst ondertekend waarin de aandelen in [I BV] en [II BV] voor € 3.700.000 worden verkocht aan [BV 4] . Op dezelfde datum heeft [SA 4] een koopoptie met [BV 4] gesloten, waarin is bepaald dat [SA 4] tegen betaling van € 1, de helft van de aandelen in [I BV] en [II BV] kan terugkopen van [BV 4] .
1.22.
Op 5 september 2013 is [SA 4] opgegaan in [SA 7] . Op dezelfde dag is de naam van [SA 7] gewijzigd in [SA 4] .
Fiscale coffeeshop-structuur
1.23.
[I BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb tot 1 januari 2014. [I BV] is tot 1 januari 2014 moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vpb met (onder meer) [coffeeshop 1] en vanaf het jaar 2012 ook met [BV 5] . Met ingang van 1 januari 2014 vormt [BV 4] als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vpb met [I BV] , [coffeeshop 1] , en [BV 5] .
1.24.
[II BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb. Zij is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de venootschapsbelasting samen met [coffeeshop 2] en [coffeeshop 4] .
1.25.
[coffeeshop 3] is in de jaren 2010 tot en met 2014 zelfstandig belastingplichtig voor de vpb.
Inkoopproces
1.26.
De inkopen van cannabis voor de coffeeshops geschiedt door de inkoper, [persoon 6] .
1.27.
Wanneer de cannabisproducten zijn geleverd door een leverancier worden ze gewogen met geijkte weegsystemen. Het gewicht wordt geregistreerd op zogeheten weeglijsten. De inkoper maakt op basis van de weeglijsten en de prijs per gram inkooplijsten die in de administratie worden verwerkt. De inkooplijsten vermelden een bedrag dat aan de leverancier dient te worden betaald. [BV 1] verwerkt de inkooplijsten en legt op basis daarvan geld klaar voor de inkoper in een kluis. De inkoper betaalt daarmee de leverancier. [60] Er bevinden zich in de administratie in de coffeeshops geen documenten waarop de leverancier ‘aftekent’ voor het bedrag dat aan hem wordt betaald.
1.28.
In de periode dat [persoon 1] enig leverancier van de cannabis was voor de coffeeshops, werden door hem pakbonnen opgemaakt. Op de pakbonnen stonden (door [persoon 1] ) handgeschreven de prijs, een indicatie van het gewicht en de naam van het cannabisproduct. De pakbonnen werden na de registratie van de weeglijst niet bewaard maar vernietigd. Dit gebeurde (ook) door [persoon 6] en [persoon 9] . [61]
1.29.
[persoon 6] heeft op 24 april 2020 bij een notaris een beëdigde verklaring afgelegd (hierna: de beëdigde verklaring). Over de pakbonnen en de reden van vernietiging heeft [persoon 6] onder meer het volgende verklaard:
Contante stortingen en bancaire transacties
1.30.
In de periode 2008 tot en met 2011 zijn er diverse malen contante stortingen verricht op Luxemburgse bankrekeningen voor in totaal € 1.785.000. De uiteindelijk belanghebbenden van de rekeningen waar het geld op is gestort zijn [A] en [B] . De gelden die zijn gestort, zijn afkomstig uit niet eerder bij de Nederlandse Belastingdienst aangegeven inkomsten. De contante stortingen zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Datum
Rekening
Ten name van
Bij
(U)BO
3-6-2008
[rekeningnummer 29]
[Q]
€ 30.000,00
[persoon A] en [Persoon B]
3-6-2008
[rekeningnummer 30]
[W]
€ 125.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 145.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 230.000,00
[persoon A]
16-2-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 75.000,00
[Persoon B]
16-2-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 85.000,00
[persoon A]
2-7-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 120.000,00
[Persoon B]
2-7-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 80.000,00
[persoon A]
14-10-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 95.000,00
[Persoon B]
14-10-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 60.000,00
[persoon A]
25-2-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 100.000,00
[Persoon B]
25-2-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 30.000,00
[persoon A]
14-9-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 160.000,00
[Persoon B]
14-9-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 130.000,00
[persoon A]
3-12-2010
[rekeningnummer 33]
[persoon A]
€ 5.000,00
[persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 55.000,00
[Persoon B]
10-1-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 40.000,00
[persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 33]
[persoon A]
€ 10.000,00
[persoon A]
16-6-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 210.000,00
[persoon A]
€ 1.765.000,00
1.31.
In de periode 2008 tot en met 2012 heeft [A] indirect, namelijk via [H. Ltd] en [D. Ltd] , via bancaire transacties in het totaal een bedrag van € 4.587.564 ontvangen van (indirect) [B] (hierna: de bancaire transacties). De transacties zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Années
Dates
[H. Ltd]
[D. Ltd]
[SA 2]
[SA 2]
2008
28/11/2008
700000,00
2009
05/03/2009
300000,00
2010
19/01/2010
1110000,00
2010
20/01/2010
250000,00
2011
06/01/2011
1405000,00
2011
24/02/2011
120000,00
2011
17/11/2011
144689,00
2012
30/10/2012
400000,00
2012
30/10/2012
40000,00
2013
2014
2012
fact
117875,00
sous-total
4429689,00
157875,00
Total
4587564,00
1.32.
Tot de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 bestonden de bedragen die [A] via de bancaire transacties ontving uit de helft van de door [B] uit zijn vennootschappen genoten dividenden. Na het sluiten van de verkoopovereenkomst bestonden de ontvangen bedragen uit 50% van de aflossingen op de koopprijs die [B] in verband met de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 ontving.
1.33.
Op 19 maart 2012 ontvangt [A] indirect een bedrag van € 1.000.000 van [B] . Dit bedrag wordt vanaf de [kantoor] -derdengeldenrekening overgeschreven naar een rekening van [A] in Thailand.
1.34.
[A] heeft op 31 mei 2012 een kluis gehuurd bij de bank ‘ [Bank 3] ’ in Luxemburg. Vanwege gewijzigd beleid bij de Luxemburgse banken werden contante stortingen op enig moment niet meer geaccepteerd. Dit had te maken met regelgeving in Luxemburg ter voorkoming van witwassen. [A] heeft, in opdracht van [B] , een tas met geld vanuit Nederland naar Luxemburg gebracht en heeft deze in de kluis geplaatst (hierna: de tas).
1.35.
Op 2 juli 2014 is door de Luxemburgse autoriteiten beslag gelegd op de inhoud van de kluis. In de kluis is de tas aangetroffen met daarin contant geld voor een bedrag van € 290.000.
1.36.
Op 5 juni 2014 heeft een overboeking plaatsgevonden van [SA 4] naar [SA 2] voor een bedrag van € 100.000. Dit bedrag is toegekomen aan [A] .
1.37.
In het procesdossier bevindt zich een schrijven van [B] met als dagtekening 1 december 2010. Hierin verklaart [B] dat hij een bedrag schenkt aan [A] . In het document staat geschreven: ‘Noteer dat het gaat om een schenking van € 150.000,-- welke je buiten je erfdeel wordt gegeven’.
Strafrechtelijk onderzoek
1.38.
Op 1 november 2012 is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [strafrechtelijk onderzoek] (hierna: het strafrechtelijk onderzoek), waarin onder anderen [B] en [A] als verdachten zijn aangemerkt.
1.39.
In juni 2013 heeft een doorzoeking van het kantoor van [kantoor] plaatsgevonden waarbij de structuur van [B] is onderzocht. Tot dit moment was met name [persoon 5] de contactpersoon voor [B] en [A] bij [kantoor] . Daarna heeft [persoon 2] het contact overgenomen.
1.40.
In [datum 1] is [B] in Thailand gearresteerd op verdenking van witwassen in Thailand. Op [datum 2] is hij in Thailand strafrechtelijk veroordeeld.
1.41.
Op 4 juli 2014 hebben in het kader van het strafrechtelijke onderzoek diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Zo is de woning van [A] aan de [adres 1] te [plaats 1] doorzocht en heeft er bij het belastingadvieskantoor een doorzoeking plaatsgevonden. Tevens is op 4 juli 2014 beslag gelegd op onder andere de panden [adres 1] en [adres 4] te [plaats 1] en op saldi van diverse bankrekeningen van onder anderen [A] en de coffeeshops.
Fiscale onderzoeken
1.42.
Op 21 maart 2015 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend aan de inspecteur om de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbenden.
1.43.
Ten aanzien van [I BV] , [II BV] en [coffeeshop 3] hebben fiscale onderzoeken plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014. De conclusies van deze fiscale onderzoeken zijn neergelegd in drie onderzoeksrapporten gedagtekend 9 november 2016.
1.44.
Ten aanzien van [B] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014. De conclusies van dit fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 18 april 2017.
1.45.
Ten aanzien van [A] en [C] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014. De conclusies van het fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 1 september 2017.
Vermeende afromen
1.46.
Uitgaande van de bedragen aan inkoopkosten van de cannabis die in de administratie van de coffeeshops worden geadministreerd, bedragen de inkoopkosten jaarlijks ongeveer 50% van de aangegeven omzet volgens de inspecteur. Volgens belanghebbende fluctueert de brutowinstmarge tussen 45,5% en 55%.
1.47.
In de hiervoor genoemde fiscale onderzoeksrapporten is geconcludeerd dat de inkoop van de cannabis tegen een hoger bedrag werd ingeboekt dan waarvoor deze feitelijk is aangekocht. Het verschil van ongeveer 10% werd volgens de conclusie van de onderzoeksrapporten periodiek afgestort en is ten goede gekomen aan [B] en [A] . De inspecteur heeft de inkoopgegevens uit de administratie van de coffeeshops gebruikt als basis voor de berekening van de correcties in verband met het afromen van de winst. De inspecteur heeft daarop de volgende berekening toegepast: 10/110 x bedrag inkoop cannabisproducten volgens de administratie = correctie. Bijvoorbeeld voor [coffeeshop 4] is voor het jaar 2010 uitgaande van de geadministreerde inkoopkosten van € 2.725.369 de correctie berekend op 10/100 daarvan, dus € 247.761. In het volgende overzicht zijn de correcties per coffeeshop per jaar weergegeven:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Totaal
[coffeeshop 1]
€ 241.435
€ 231.029
€ 269.026
€ 216.177
€ 111.917
€ 148.042
€ 85.722
€ 1.303.348
[coffeeshop 3]
€ 96.810
€ 92.408
€ 102.058
€ 84.301
€ 45.207
€ 54.688
€ 56.913
€ 532.385
[coffeeshop 4]
€ 195.656
€ 193.914
€ 247.761
€ 241.936
€ 124.348
€ 124.311
€ 102.605
€ 1.230.531
[coffeeshop 2]
€ 243.373
€ 224.095
€ 238.234
€ 207.413
€ 122.022
€ 164.286
€ 182.711
€ 1.382.134
€ 777.274
€ 741.447
€ 857.078
€ 749.827
€ 403.494
€ 491.327
€ 427.952
€ 4.448.399
1.48.
Op 22 juni 2013 is [persoon 1] verhoord. Door de politie is hem onder andere gevraagd naar het vermeende afromen van de winst bij de coffeeshops. [persoon 1] heeft daarover, voor zover hier van belang, het navolgende verklaard, waarbij “O” staat voor opmerking verbalisanten, “A” staat voor antwoord verdachte en “V” staat voor vraag verbalisanten:
“ O: Wij hebben het vermoeden dat de kosten die men aangeeft voor inkoop
van cannabisproducten niet geheel aansluiten bij de werkelijke kosten die
men maakt.
V: Kun jij daar iets over verklaren?
A: ja dat klopt dat doen ze al 20 jaar. Het is voor politie, justitie en belasting
een zwart gebied omdat die inkoop
V: Op welk moment wordt er dan geld in hun zak gestopt
A: als het in de shops is verkocht denk ik maar ik ben daar nooit bij geweest
en weet ook niet exact of het zo gaat.
V: hoe kom jij aan die wetenschap
A: [B] en [persoon 6] hebben me daarover weleens wat verteld en
ze hebben niet voor niets toen opeens 30 panden aangekocht. Verder was
[B] ook bezig met van die vakantieparken waar een hek omheen stond.
(…)
O: Ook is er bij sommige coffeeshops in den lande vastgesteld dat men de
verkoopresultaten manipuleerde.
V: Heb jij weet van het feit of er bij de coffeeshops van " [Organisatie]
" zou worden gemanipuleerd met de verkoopresultaten?
A: ja zeker de meeste shops en zeker ook [Beheer] geven de verkoop wel op,
want er zit een barcode op het doosje. Ze zeggen waarschijnlijk dat ze het
duurder hebben ingekocht als de ware prijs. Dit is niet iets van alleen [Beheer]
maar dat gebeurt in elke coffeeshop. Er werd wel gecontroleerd door de
belastingdienst en die gingen dan met een handtellertje voor de deur staan.
V: ze geven dan dus niet de juiste bedragen op maar controle is lastig?
A: klopt maar het is wat lastiger als bij een reguliere zaak die bv stropdassen
verkoopt. Ze weten gewoon nooit wat de inkoopsprijs is geweest. Alles wordt
via briefjes afgehandeld maar die briefjes zijn er niet meer en dus ook niet te
controleren.
(…)”
1.49.
Bij de doorzoeking van het belastingadvieskantoor op 4 juni 2014 is een memo aangetroffen dat op 22 april 2014 is opgesteld door [persoon 10] . Dit memo is opgesteld naar aanleiding van de doorzoeking in juni 2013 van het kantoor van [kantoor] en heeft betrekking op [B] (in het memo aangeduid als ‘X’). Het memo vermeldt de volgende feiten en de volgende vraagstelling:
In onderdeel D van het memo is onder meer het volgende vermeld:
1.50.
[persoon 5] heeft op 29 juli 2014 als verdachte in Luxemburg een verklaring afgelegd, waarin hij onder meer als volgt verklaart:
“De stortingen op de persoonlijke rekeningen vonden plaats door hem in het bijzijn van de cliënt. Dat gebeurde één of twee keer per jaar voor een bedrag van ongeveer 30.000,00 tot 40.000,00 euro. Dit geld kwam uit het buitenland. Ze hebben uitgelegd dat er een tolerantie zou zijn wat betreft de ‘coffeeshops’, de bevoorrading zou plaatsvinden tegen verlaagde prijs en de marge was dus groter en het ging om deze meerwaarde waar dit geld uit voort kwam. De cliënt bracht de cash naar de bank. De cliënt wist hoeveel geld hij ging storten. Het geld zat in een attachékoffer. Dit geld was van [persoon A] [Persoon B] , afkomstig van hun activiteiten in de ‘coffeeshops’ of het onroerend goed.”
1.51.
[persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 25 juli 2014 onder meer als volgt verklaart:
“Tot slot hecht ik eraan terug te komen op de zaak met de zak geld die is aangetroffen in de kluis bij de bank [Bank 3] . [persoon A] heeft mij hierover verteld en mij uitgelegd dat door de bepaling van de belasting in Nederland de belastingdienst een koopprijs neemt gelijk aan 50% over de verkoop van softdrugs die is gerealiseerd door de coffeeshops. Omdat ze er soms in slagen om de drugs in kwestie tegen een lagere prijs te krijgen. Ze slagen erin hun marge te verhogen en deze meerwaarde niet aan de Nederlandse fiscus op te geven. Ik weet niet of ze dit overigens moeten opgeven of dat het forfait van 50% als zodanig van toepassing is. De cumulatie van dit geld dat ze hebben weten in te houden bevindt zich in de geldzak in kwestie, volgens [A] . Dat heeft [A] me toevertrouwd. Daarom had ik er moeite mee om dit juist openbaar te maken.”.
[persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 11 april 2015 onder meer als volgt verklaart:
“- [A] , hij zei dat dit de herkomst van het geld was. Nee, hij vertelde dat er geen aankoopfacturen waren. En dat dus de belastingadministratie een forfait accepteerde van 50% van de verkoopprijs. Ik ben bekend met dat soort forfait. In België mogen de boeren zo te werk gaan. En dat is dan forfaitair. Hij had dus goed onderhandeld.
Er is een bedrag, er is een uitleg, en er zitten geen fouten in die uitleg. Ja, voor mij was het simpel, ik mag 50% aftrekken, ik koop goedkoop in, en ik houd over. En met wat je overhoudt, ga je naar Luxemburg.
  • Hij zei dat er veel geld in de tas zat, maar dat was omdat hij geen cashstortingen meer op de bank kon doen. En ik denk dat het om ongeveer 2.5 a 3 jaar ging. En toen ik dit narekende, leek me dit wel goed.
  • Vraag: Hoe groot is het verschil in de werkelijke marge met de opgegeven 50%?
Antwoord: Ongeveer tien procent. Als ik het me goed herinner.
[B] en/of [A] . Ze gaan naar de bank en geven cash aan de bank voor op hun privérekening.
1.52.
[persoon 6] heeft in zijn beëdigde verklaring over de vastlegging van de inkoop als volgt verklaard:
Wat betreft de verklaring van [persoon 1] over het ophogen van de inkoopprijs heeft [persoon 6] het volgende verklaard:
“Ik heb in de strafzaak reeds een reactie gegeven op de verklaring van de heer [persoon 1] waarin hij zegt te weten dat de inkoopprijs in de boeken van de coffeeshops, hoger is ingeboekt dan de prijs die hij in rekening bracht. Naar mijn weten heeft de heer [persoon 1] geen inzage in de boekhouding (gehad), dus hoe hij kan weten dat die prijzen hoger zijn is mij nog steeds een raadsel.
Temeer omdat [B] altijd werkte op ‘need to know basis’. Hij vertelde mensen nooit meer dan strikt noodzakelijk was. Dat gold voor mij en ik weet zeker ook ten aanzien van de heer [persoon 1] .
In zijn verklaring wordt de heer [persoon 1] gevraagd, naar aanleiding van een geleverde partij, of de prijzen kloppen en dat zegt hij nee. Ik vind de vraagstelling heel suggestief. De heer [persoon 1] luistert tijdens zijn verhoor heel goed naar wat zijn verhoorders willen horen. Hij hoort dat ze graag willen horen dat hij zegt dat de shops er geld op zetten. Ik denk dat als je aan hem diverse voorbeeld van (reële) inkoop- en verkoopprijzen voorlegt, dat hij niet kan vertellen welke prijs hij zelf hanteerde.
Overigens verdiende de heer [persoon 1] zelf goed. Ik denk dat hij tussen de dertig (30) en vijfendertig (35) kilo per week leverde in het laatste jaar dat hij leverde aan de coffeeshops. Als hij er, zoals ik heb gehoord, drie (3) puntjes opzette per kilo (een puntje telt voor honderd euro (€100,00)), verdiende hij daarmee ongeveer tienduizend euro (€10.000,00) in de week. Dat is per jaar vijfhonderdtwintigduizend euro (€520.000,00) exclusief onkosten. Ik snap dat hij zijn rol graag marginaliseerde, maar mij houdt hij niet voor de gek.
De prijs die is genoteerd in de administratie, is de prijs die de leverancier hanteerde en dat ook aan hem is betaald. Zoals hiervoor is uitgelegd, is dat op twee momenten toetsbaar. Op het moment dat het juiste gewicht wordt geadministreerd en op het moment dat de totale inkoopprijs wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt klaargelegd.
Ik weet niets van afspraken tussen de heer [persoon 1] en de coffeeshops. Mochten er afspraken zijn dan kan [B] daarover verklaren. In de tijd dat de heer [persoon 1] leverde aan de coffeeshops was [B] nog eigenaar. De heer [persoon 1] is ongeveer gestopt met leveren aan de coffeeshops, toen [B] de coffeeshops had verkocht.
Ik benadruk verder dat ik niets weet van de herkomst van de gestorte contante bedragen op de rekeningen van [B] en [A] zoals deze zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik weet daar niets van af en heb daar ook niets mee te maken gehad.”.
1.53.
[persoon 9] heeft in een verklaring voorafgaand aan een verhoor in oktober 2016 als volgt gereageerd op verklaringen van [persoon 1] :
“Daarnaast heb ik in diverse pv's verklaringen van [persoon 1] gelezen waarin hij zegt dat de inkoop werd opgehoogd. In mijn periode is dit nooit gebeurd. Wat hieromtrent al dan niet is gebeurd vóór mijn overname, kan ik niet verklaren omdat ik dit gewoonweg niet weet.
Verder, met uitzondering van contante betalingen in de shops, bankstortingen en uiteraard de inkoop van cannabis, weet ik ook niks over andere contante geldstromen. Ik weet niet of voor mijn tijd ooit zo was. Ik weet wel dat het nu niet zo is.”
1.54.
Belanghebbenden hebben het forensisch accountantsbureau Contzé & Partners verzocht om de aanvaardbaarheid van de administratie van de coffeeshops over de periode 2008 tot en met 2014 te beoordelen en om te beoordelen of de juistheid en volledigheid van de verantwoorde inkopen kon worden bepaald. Het accountantsbureau heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt met dagtekening 28 oktober 2021 (hierna: het Contzé-rapport). Voor zover hier van belang, heeft het accountantsbureau naar aanleiding van het onderzoek het volgende geconcludeerd:
“Op basis van bovenstaande bevindingen menen wij derhalve te hebben onderbouwd dat:
-
Op basis van de kasregisters de volledigheid van de omzet kan worden vastgesteld,
-
Op basis van de het volgen van de geldstromen de besteding (de inkoop) van de ontvangen geldmiddelen volledig kan worden vastgesteld, en dat
-
Op basis van de geadministreerde goederen-en geldbeweging kan worden vastgesteld dat alhoewel, het door de Belastingdienst geconstateerde manco van het ontbreken van inkoop facturen, de juistheid en volledigheid van de ingekochte cannabisproducten in waarde en kwantiteiten kan worden vastgesteld.
Op basis van onze bevindingen hebben wij in de administratie van de shops, géén aanwijzingen aangetroffen die de stelling dat de verantwoorde inkoopprijzen zouden zijn opgehoogd zouden onderschrijven. Mede gezien het feit dat de goederenbeweging minutieus wordt vastgelegd, en de betaalde inkoopprijzen “reserveringen” onlosmakelijk gekoppeld zijn aan de vastgestelde omzet volgens de kasregisters, zou een dergelijke stelling ook zeer onwaarschijnlijk zijn.”

Voetnoten

2.Proces-verbaalnummer: 20160920.1110.FIN.409752. Dit proces-verbaal vindt zich in één van de twee door de inspecteur overgelegde ordners met stukken afkomstig uit het strafrechtelijk onderzoek.
3.Proces-verbaalnummer: 20151112.1134.FIN.409752. Door de inspecteur overgelegd bij de door hem op 28 oktober 2021 ingediende stukken.
4.Van de hier vermelde belastingaanslagen is met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2013 alleen IB geheven en niet ook PVV.
5.In het onderzoeksrapport p. 64 e.v. staan vergelijkbare overzichten maar deze sluiten niet allemaal aan op de bedragen waarop de bestreden belastingaanslagen zijn gebaseerd. Dat geldt ook voor de overzichten die zijn vermeld in het verweerschrift, p. 2 e.v. Belanghebbende heeft dit ook geconstateerd (reactie op het verweerschrift, p. 2, overgelegd bij de stukken van belanghebbende van 26 oktober 2021).
6.In de aangifte is een voordeel uit sparen en beleggen aangegeven van € 1.095. Onduidelijk is of daarmee rekening is gehouden bij het opleggen van de navorderingsaanslag.
7.Deze inkomsten kan de rechtbank niet herleiden uit de aangifte IB/PVV 2011 die tot de gedingstukken behoort. In het onderzoeksrapport ten aanzien van belanghebbende wordt voor de berekening van de correctie wel van dit inkomensbestanddeel uitgegaan.
8.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
9.Vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
10.Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
11.Artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR).
12.Vgl. Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824.
13.Verklaring van belanghebbende, bijlage 3 bij de reactie op het verweerschrift van 26 oktober 2011.
14.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting ten tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen.
15.Artikel 4, derde lid, van het Verdrag.
16.Artikel 4, derde lid onder a van het Verdrag.
17.PV 20130622.1210.VERH.83682.83684, overgelegd door de inspecteur in de ordners met stukken uit het strafrechtelijk onderzoek.
18.Verklaringen van [persoon 2] in de periode van 10 tot en met 15 april 2015, weergegeven in PV 20161020.1005.BEV.409728 en overgelegd door de inspecteur in de ordners met stukken uit het strafrechtelijk onderzoek.
19.Door de inspecteur wordt verwezen naar PV 20161020.1005.BEV.409728, overgelegd door de inspecteur in de ordners met stukken uit het strafrechtelijk onderzoek.
20.Door de inspecteur wordt verwezen naar PV 20160623.1520.BEV.409734, overgelegd door de inspecteur in de ordners met stukken uit het strafrechtelijk onderzoek.
21.Bijlage 8 bij de reactie op het verweerschrift van 26 oktober 2011.
22.Bijlage 10 bij de reactie op het verweerschrift van 26 oktober 2011.
23.Bijlage 11 bij de reactie op het verweerschrift van 26 oktober 2011.
24.Vgl. Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 in verband met de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst.
25.Weergegeven in verweerschrift, p. 20-21.
26.Weergegeven in verweerschrift, p. 27-28.
27.Vergelijk voor dit laatste de passage aangehaald op verweerschrift, p. 27: “Maar dat zal best komen door de familieband. Het komt misschien doordat er 1 op het strand in Thailand ligt en 1 hard aan het werk is. (…)”.
28.Artikel 2.17, derde en vijfde lid van de Wet IB 2001.
29.Vgl. ook Kamerstukken II, 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 88 en nr. 7, p. 449.
30.Artikel 5.2 Wet IB 2001 (tekst tot 1 januari 2011).
31.Artikel 5.2, eerste lid Wet IB 2001 (tekst vanaf 1 januari 2011).
32.De volgende posten uit het overzicht buitenlands vermogen zijn niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend: ‘ [Loan 1] ’, ‘ [Real Estate] ’, ‘ [B Value] ’ en ‘Porsche’.
33.Pagina 15 proces-verbaal buitenlands vermogen.
34.Op grond van artikel 7.5 en artikel 4.6 van de Wet IB 2001 is er in dat geval namelijk sprake van een aanmerkelijk belang.
35.Strikt genomen geschiedt dit via de voorkoming van dubbele belasting.
36.Artikel 6 van het Verdrag.
37.Daarbij komt dat het vermelde aangegeven bedrag niet overeenkomt met het bedrag dat
38.Vgl. in de reactie op het verweerschrift p.60, overgelegd bij de ingediende stukken van 26 oktober 2021, schrijft belanghebbende: ‘Het eigendom van de tas met contanten ligt bij [B] (…). Tegenover het bezit van de tas staat een schuld aan [B] ’.
39.Artikel 2.17, vierde lid van de Wet IB 2001.
40.Vgl. onderzoeksrapport, p 59.
41.HR 28 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2688.
42.HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7254.
43.Pleitnota, onderdeel 6.5.
44.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
45.HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311.
46.Vgl. HR 27 december 1956, ECLI:NL:HR:1956:AY1523, BNB 1957/40.
47.Vgl. Hoge Raad 14 november 1990, ECLI:NL: HR:1990:ZC4441, rov. 4.2, en Hoge Raad 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:417, rov. 3.3.1.
48.Vergelijk onderzoeksrapport, p. 42-48 en verweerschrift, p. 31-34 en 43-44.
49.Vergelijk overweging 4.15.2 in de uitspraak in de samenhangende zaken van de BV’s waarin tegelijk uitspraak wordt gedaan, met dien verstande dat die overweging is gegeven in het kader van de normale bewijslast.
50.Verweerschrift, p. 43-44 verwijst naar het verweerschrift in de zaken van de BV’s. In dat verweerschrift wordt – in het kader van het gestelde afromen – op p. 11 onder meer de tas met geld aangehaald.
51.Vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311.
52.Proces-verbaal van de zitting, p. 3.
53.Vgl. artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001.
54.Vgl. Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1786, onderdeel 2.4.2.
55.Artikel 8:63, tweede lid van de Awb.
56.Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1786, onderdeel 2.4.4.
57.Aanvullende motivering door belanghebbende bij brief van 1 november 2020, onderdeel 6.
58.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
59.Dát deze overeenkomst is gesloten is niet in geschil. Wel betwist de inspecteur de realiteitsgehalte ervan.
60.Of aan de leverancier al het geld wordt uitbetaald, is een geschilpunt tussen partijen.
61.Dit volgt uit een verklaring van [persoon 9] , die is aangehaald in onderdeel 3.21 van het verweerschrift in de zaak van [I BV] . In de reactie van 5 november 2021 op dat onderdeel van het verweerschrift wordt namens belanghebbenden opgemerkt dat de verklaring van [persoon 9] betrekking heeft op de pakbonnen die werden verstrekt door [persoon 1] .