ECLI:NL:HR:2013:BZ6824
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Woonplaatsbegrip in de Algemene Kinderbijslagwet en de beoordeling van duurzame banden met Nederland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar aanleiding van een geschil over de toekenning van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De SVB had op 12 november 2009 de aanvraag van de belanghebbende voor kinderbijslag afgewezen, waarna de Rechtbank te Rotterdam het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep vernietigde echter deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, wat leidde tot een cassatieprocedure door de SVB.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de vraag of de belanghebbende op de relevante peildata als ingezetene verzekerd was ingevolge de AKW. De Centrale Raad had geoordeeld dat de belanghebbende, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn verblijfsvergunning en de aanwezigheid van zijn kinderen en kleinkinderen in Nederland, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd benadrukt dat het woonplaatsbegrip in de AKW gelijk moet worden uitgelegd aan het fiscale woonplaatsbegrip.
De Hoge Raad oordeelde dat de Centrale Raad geen onjuiste opvatting had over het begrip wonen in de AKW en dat de middelen van de SVB tevergeefs waren. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de SVB in de proceskosten, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest bevestigt de noodzaak om bij de beoordeling van woonplaats niet alleen naar de formele situatie te kijken, maar ook naar de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.