In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 mei 2020, wordt een procedurele kwestie behandeld met betrekking tot de inbreng van stukken in belastingprocedures die samenhangen met een strafrechtelijk onderzoek. De inspecteur van de Belastingdienst heeft 23 verhuisdozen met stukken ingediend, waarvan belanghebbenden betogen dat deze geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan, zoals vereist onder artikel 8:32a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank besluit om de stukken in de verhuisdozen buiten beschouwing te laten, met uitzondering van de stukken die ook in twee afzonderlijk ingediende ordners zijn opgenomen. Dit besluit is genomen om de procesorde te waarborgen en om te voorkomen dat de rechtbank en de partijen door een overvloed aan documenten moeten navigeren die mogelijk niet relevant zijn voor het geschil. De rechtbank benadrukt het belang van transparantie en rechtsbescherming in de procedure, en stelt dat de inspecteur de mogelijkheid heeft om relevante stukken alsnog in te brengen in de loop van de procedure. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.