ECLI:NL:RBROT:2023:8996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/3213 en ROT 22/3295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering met boete opgelegd door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. Eiser ontving een WIA-uitkering die op 2 april 2014 was toegekend, maar het UWV heeft vastgesteld dat hij over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 te veel uitkering heeft ontvangen, omdat hij werkzaamheden verrichtte in een slijterij zonder dit te melden. Het UWV heeft eiser een terugvordering opgelegd van € 8.124,55 en een boete van € 4.062,28 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat eiser op 18 april 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht meer had op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van de besluiten van het UWV onderschreven en vastgesteld dat de schending van de inlichtingenplicht aan eiser kan worden verweten. De rechtbank verklaart de beroepen van eiser ongegrond en bevestigt de besluiten van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/3213 en ROT 22/3295

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

Het UWV heeft bij besluit van 17 december 2021 (het primaire besluit I) eiser medegedeeld dat hij een bedrag van bruto € 8.876,45 moet terugbetalen, omdat hij over de periode 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 te veel uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ontvangen.
Het UWV heeft bij het besluit van 17 december 2021 (het primaire besluit II) eiser een boete opgelegd van € 4.438,23, omdat hij zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden.
Het UWV heeft bij het besluit van 17 januari 2022 (het primaire besluit III) eiser medegedeeld dat het bedrag dat hij moet betalen in verband met de te veel betaalde
WIA-uitkering is gewijzigd naar bruto € 8.876,45 in verband met de loonheffing.
Het UWV heeft bij het besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit IV) de
WIA-uitkering van eiser per 18 april 2022 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard.
In het besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I, II en III gegrond verklaard en de primaire besluiten herzien. Eiser heeft over de periode 1 oktober 2020 [1] tot en met 31 augustus 2021 te veel WIA-uitkering ontvangen, waardoor hij een bedrag van bruto € 8.124,55 moet terugbetalen. Daarnaast moet hij een boete van € 4.062,28 betalen.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 september 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Het UWV heeft eiser per 2 april 2014 een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
2. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser werkzaamheden zou verrichten in een slijterij is het UWV een onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek heeft het UWV onder meer internetonderzoek gedaan, bankgegevens geraadpleegd en waarnemingen verricht in de periode van 15 juni 2021 tot en met 24 augustus 2021. Ook heeft het UWV de eigenaar van de slijterij en een getuige op 30 augustus 2021 gehoord en eiser is op 30 augustus 2021 en 2 september 2021 gehoord. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 15 september 2021. In dit rapport heeft het UWV geconcludeerd dat eiser vanaf 20 oktober 2020 heeft gewerkt in een slijterij.
3. Bij brief van 25 november 2021 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende inlichtingenplicht, omdat hij niet aan het UWV heeft doorgegeven dat hij vanaf 1 oktober 2020 werkzaamheden heeft verricht voor een slijterij. Hierdoor heeft het UWV mogelijk over de periode 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 bruto € 8.876,45 teveel aan WIA-uitkering betaald, die eiser moet terugbetalen. Het UWV heeft eiser verder medegedeeld voornemens te zijn een boete op te leggen van € 4.438,23. Het UWV heeft eiser in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het UWV heeft vervolgens de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering met ingang van 18 april 2022 te beëindigen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit I gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 31 mei 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 februari 2022.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit I gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 2 juni 2022.
7. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Om die reden heeft het UWV de WIA-uitkering herzien en beslist dat eiser over de periode van 1 oktober 2020 [2] tot en met 31 augustus 2021 bruto € 8.124,55 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen. Daarnaast vindt het UWV dat eiser een boete moet betalen van € 4.062,28. Ook is het UWV van mening dat de inspecteur de cautie heeft gegeven aan eiser. Ten slotte stelt het UWV dat hij volgens de wet de te veel betaalde WIA-uitkering bruto dient terug te vorderen, waardoor de brutering in 2022 juist is toegepast.

Wat vindt eiser

8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit I. Hij is van mening dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat de verzekeringsarts B&B dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser verwijst hierbij naar de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ (de Standaard), specifiek naar pagina 15 waar staat dat een representatief en nauwkeurig dagverhaal een wezenlijk onderdeel moet zijn van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Eiser is van mening dat onvoldoende acht is geslagen op de Standaard en onder andere de volgende punten onvoldoende zijn meegenomen: het aantal uren dat eiser slaapt, de kwaliteit van de slaap en de slaaphygiëne, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek. Gezien bij eiser sprake is van ernstige slaapproblemen en alcoholmisbruik dient te worden uitgegaan van een verminderde recuperatie wat ook verstoring van de energiebalans kan geven. Uit zowel de anamnese, heteroanamnese en het dagverhaal van eiser blijkt dat hij slecht slaapt, overdag veel slaapt en rust, en een laag activiteitenniveau heeft. Hoewel de verzekeringsarts B&B informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars blijkt niet dat deze informatie voldoende is verwerkt in de beoordeling, met name ten aanzien van de alcoholstoornis en de depressieve stoornis. Eiser meent dat er met name meer beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren moeten worden aangenomen. Ook is het gebruik van medicatie niet voldoende meegenomen. Hij stelt dat de psycholoog expliciet vermeldt dat het voor eiser belangrijk is om een vaste dagstructuur te hebben met voldoening gevende activiteiten zonder druk. Dit wordt onvoldoende onderbouwd door het UWV.
9. Daarnaast is eiser van mening dat de functies monteur en medewerker medische registratie ongeschikt zijn, omdat er sprake is van een hoog handelingstempo en complexe taken. Daarbij komt dat in de functie van monteur de belasting op het item tillen gezien de frequentie wordt overschreden. Dat de functies desondanks geschikt zouden zijn wordt onvoldoende onderbouwd door het UWV. Eiser vindt dat gelet op de samenhang van de klachten, het op de weg van de arbeidsdeskundige B&B had gelegen om in overleg te treden met de verzekeringsarts B&B. Daarnaast zijn de functies die geduid zijn geen voldoening gevende functies. Zo acht eiser de functie wikkelaar geen voldoening gevende functie gelet op zijn studie. Het UWV heeft dan ook onvoldoende onderbouwd waarom de functies passend zijn.
10. Eiser is het ook niet eens met het bestreden besluit II. Hij is van mening dat de stelling van het UWV uiteindelijk is gebaseerd op drie waarnemingen (15 juni 2021, 22 juni 2021 en 24 augustus 2021) waarop eiser handelingen verrichtte die als werkzaamheden kunnen worden geclassificeerd. Ook hebben er slechts acht waarnemingen plaatsgevonden, waarbij eiser tweemaal niet is gezien en bij de overige waarnemingen was hij duidelijk als bezoeker aanwezig. Daarnaast acht hij de stelling van het UWV, dat hij in de slijterij aanwezig was omdat hij het diploma sociale hygiëne heeft en er daardoor voor zou kunnen zorgen dat de slijterij voldeed aan het wettelijk vereiste dat er altijd iemand aanwezig moet zijn met voornoemd diploma, niet juist. Hierbij merkt eiser op dat iemand met dit diploma zowel op de loonlijst moet staan als op de vergunning en dat is hier niet het geval. Eiser is verder van mening dat, voor zover er al enige conclusie kan worden getrokken omtrent de werkzaamheden die hij heeft verricht, dat dit pas kan gelden vanaf de datum van de eerste waarneming, 15 juni 2021. Eiser heeft verklaard dat hij twee uur per week vrijwilligerswerk voor de slijterij heeft verricht. Eiser vindt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij tot de conclusie van 24 uur per week is gekomen. Eiser vindt dat het besluit enkel is gebaseerd op verklaringen en vindt dat onvoldoende om ervan uit te gaan dat hij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 december 2022. [3] Ook heeft eiser ter zitting aangegeven dat het behalen van het diploma sociale hygiëne niet wil zeggen dat hij voor 24 uur per week op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Het proberen te behalen van het diploma sociale hygiëne was om te kijken wat dit met zijn cognitieve functies zou doen. Ook vindt hij dat hij inzake het opleggen van de boete niet dan wel onvoldoende op zijn zwijgrecht is gewezen. Eiser betwist dan ook dat hem te kennen is gegeven dat hij niet tot antwoorden verplicht zou zijn. De pagina in het gespreksverslag van 2 september 2021, waarop de cautie wordt gegeven, is niet ondertekend door eiser. Daarnaast ontbreekt een verslag van het gesprek van 30 augustus 2021 in het geheel waardoor niet vastgesteld kan worden of hierbij überhaupt de cautie is gegeven. Eiser stelt dat voor zover de rapporteurs al zouden hebben gesteld dat hij niet verplicht zou zijn om te antwoorden op de gestelde vragen, de cautie meer behelst dan dat. Hij verwijst hierbij naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.3g van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Eiser stelt dat hij hier expliciet op had moeten worden gewezen en dat de cautie – voor zover gegeven – meer zou moeten inhouden dan de mededeling dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Ten slotte stelt eiser dat hij de motivering van het UWV omtrent de brutering niet kan volgen. Hij verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2021. [4]

Wat vindt de rechtbank

11. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 18 april 2022 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen. Daarnaast is het de vraag of het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en heeft beslist dat hij een deel van zijn WIA-uitkering moet terugbetalen en een boete moet betalen. De rechtbank moet deze vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 18 april 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank vindt verder dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en heeft beslist dat eiser een deel van zijn WIA-uitkering moet terugbetalen en een boete moet betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit I
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 18 april 2022 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Zij stelt dat - alles overwegend - bij de opgestelde belastbaarheid in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezige pathologie en de hieruit voortvloeiende beperkingen in normaal functioneren. Zo zijn er adequate beperkingen aangenomen voor zowel de fysieke als psychische belastbaarheid van eiser.
14. Eiser voert aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat de verzekeringsarts B&B dit onvoldoende heeft onderbouwd aan de hand van de Standaard. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat uitgaande van de Standaard, er geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen in passende arbeid. Zo is geen sprake van een aandoening waarbij de energiehuishouding is verstoord of van een structureel verminderde beschikbaarheid voor arbeid wegens het moeten ondergaan van een medisch voorgeschreven behandeling. Ook is er vanuit preventief oogpunt geen noodzaak voor het aannemen van een urenbeperking. De slaapproblemen imponeren volgens de verzekeringsarts B&B niet als zodanig dat er sprake is van een verstoorde energiebalans.
In de Standaard worden onderzoekselementen benoemd waaraan een verzekeringsarts argumenten kan ontlenen voor het vaststellen van de duurbelastbaarheid en is opgesomd welke aspecten hierbij van belang kunnen zijn. Hieruit volgt niet dat een verzekeringsarts gehouden is om al deze aspecten expliciet aan de orde te stellen. Van belang is dat uit het rapport van de verzekeringsarts B&B naar voren komt dat zij bij haar onderzoek kenbaar aandacht heeft besteed aan de vraag of een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. [5] Uit het huisartsenjournaal blijkt dat het in september 2021 redelijk goed gaat, dat eiser regelmaat en balans in zijn leven heeft gevonden. Hij krijgt Zolpidem zo nodig voor de slaapklachten, 15 stuks zonder herhaling tot maart 2022.
15. Verder is eiser van mening dat de informatie van de behandelaars, met name de brief van de psycholoog van 13 januari 2022, onvoldoende is meegewogen in de beoordeling door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank merkt op dat zowel uit het rapport van de primaire verzekeringsarts als van de verzekeringsarts B&B volgt dat de nodige medische informatie, ook ten aanzien van de alcoholstoornis en depressieve stoornis, in het dossier aanwezig is over de periode 2012 tot en met 2022. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B, onder het kopje “heroverweging in bezwaar”, blijkt dat zij zowel de informatie van de huisarts als die van de psycholoog heeft meegewogen. Daarnaast staat de informatie opgenomen onder het kopje “onderzoeksgegevens: gegevens verkregen tijdens bezwaarprocedure”. De verzekeringsarts B&B is van mening dat het opgestelde belastbaarheidspatroon hier geheel in overeenstemming mee is. Zij geeft aan dat wat expliciet in de brief van de psycholoog vermeld staat, namelijk dat het belangrijk is dat eiser een vaste dagstructuur heeft met voldoende activiteiten zonder druk, geheel in overeenstemming is met het opgestelde belastbaarheidspatroon.
16. Het standpunt van eiser dat meer beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen moeten worden slaagt niet. Eiser heeft zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen is in het persoonlijk en sociaal functioneren, niet met medische informatie onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsartsen die hebben vastgesteld.
17. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 18 april 2022 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 6 februari 2022.

Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit I

18. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 6 februari 2022 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als administratief medewerker, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en twee reservefuncties) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( SBC-code 513010) productieplanner, werkvoorbereider (administratief);
- ( SBC-code 267053) wikkelaar (nieuw en revisie);
- ( SBC-code 532040) administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank.
19. Eiser voert aan dat de geduide functies geen voldoening gevende functies voor hem zijn. Daarnaast vindt eiser de functies monteur en medewerker medische registratie ongeschikt, omdat er sprake is van een hoog handelingstempo en complexe taken. Daarbij komt dat in de functie van monteur de belasting op het item tillen gezien de frequentie wordt overschreden. Eiser vindt dat gelet op de samenhang van klachten, het op de weg van de arbeidsdeskundige B&B had gelegen om in overleg te treden met de verzekeringsarts B&B.
20. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Dat eiser de geduide functies geen voldoening gevende functies acht gelet op wat hij heeft gestudeerd, kan volgens vaste rechtspraak van de CRvB geen deel uitmaken van de theoretische schatting zoals hier aan de orde. [6] Ook het feit dat het opleidingsniveau van eiser hoger is dan de in de geselecteerde functies vereiste opleidingsniveaus, maakt niet dat de functies voor hem niet passend zijn. [7] Dat zijn behandelaar dit stelt maakt dat ook niet anders aangezien het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts is om de beperkingen in arbeid van verzekerden in kaart te brengen. [8] Hij stelt dat in de functies monteur en medewerker medische registratie geen sprake is van een hoog handelingstempo. De arbeidskundig analist die de functies heeft bezocht, geanalyseerd en beoordeeld, stelt vast dat er geen sprake is van een hoog handelingstempo in deze functies (conform de geldende definitie binnen het CBBS). De rechtbank ziet geen aanleiding om deze toelichting niet te volgen, mede gelet op het resultaat functiebeoordeling en het ontbreken van signaleringen in de functies op het item hoog handelingstempo. Eiser is niet beperkt geacht voor complexe taken, uit de FML blijkt dat hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De toelichting die daarbij wordt gegeven is dat eiser deadlines en productiepieken wel kan hanteren in eenvoudig productie- of routinematig werk en ook in eenvoudige taken. Bovendien blijkt ook niet dat er in de functies sprake is van complexe taken: de geduide functies zijn passend omdat eiser gezien zijn vaardig- en bekwaamheden kan voldoen aan de functie-eisen. Dat de functie monteur niet geschikt is in verband met tillen volgt niet als signalering en daarmee als een overschrijding in de belastbaarheid uit het resultaat functiebeoordeling van 2 juni 2022. Gelet op voorgaande wijst de rechtbank ook naar de vaste rechtspraak van de CRvB waarin is geoordeeld dat indien er geen signalering is bij een aspect in het CBBS, er dan geen overschrijding van de belastbaarheid is op dat punt. [9] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de arbeidsdeskundige B&B niet te volgen in de toelichtingen. De rechtbank vindt dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen en ziet gelet hierop ook niet in waarom overleg tussen de arbeidsdeskundige B&B en verzekeringsarts B&B had moeten plaatsvinden.
21. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 18 april 2022 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 70,79% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 29,21% arbeidsongeschikt is.
Herziening en terugvordering van de WIA-uitkering
22. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, verstrekt een verzekerde, die recht heeft op een WIA-uitkering op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.
23. In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
24. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een onverschuldigd betaalde WIA-uitkering door het UWV teruggevorderd.
25. Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. [10]
26. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van het UWV voldoende grondslag bieden om de WIA-uitkering van eiser te herzien over de periode van 1 oktober 2020 [11] tot en met 31 augustus 2021. De besluitvorming van het UWV voor wat betreft de periode is gebaseerd op waarnemingen, het diploma sociale hygiëne dat eiser heeft behaald op kosten van de slijterij en op de verklaringen van eiser, de eigenaar van de slijterij en de getuige. Uit de gespreksverslagen blijkt dat eiser sinds het behalen van zijn diploma sociale hygiëne op 20 oktober 2020 klusjes doet in de slijterij en daarvoor ook weleens wat deed. Eiser heeft verklaard gemiddeld 24 uur per week in de slijterij aanwezig te zijn, waarvan hij gemiddeld twee uur klusjes doet. Hij heeft aangegeven dat de klusjes bestaan uit dingen bestellen en soms iets afrekenen. Tijdens de waarnemingen is gebleken dat eiser op maandagen, dinsdagen en donderdagen aanwezig is in de slijterij. Eiser is standaard voor 12.00 uur aanwezig en blijft tot tenminste 19.45 uur. Gedurende de waarnemingen is meermaals waargenomen dat eiser meerdere uren achter de kassa zit, mensen te woord staat, goederen afrekent en dozen uit een bestelauto tilt. Ook is eiser op sommige dagen achter in de slijterij, vermoedelijk op kantoor. Tevens blijkt uit het onderzoek dat eiser op maandag, dinsdag en donderdag samen met de getuige aanwezig is in de slijterij. De getuige heeft geen diploma sociale hygiëne, eiser heeft deze wel (en die is betaald door de slijterij). Een verplichting voor (een eigenaar van) een slijterij is dat altijd iemand aanwezig moet zijn die in het bezit is van dit diploma. Aangezien de getuige niet beschikt over dit diploma en op genoemde dagen geen (ander) personeel en/of de eigenaar aanwezig was, was de aanwezigheid van eiser ogenschijnlijk niet vrijblijvend. Verder heeft de inspecteur aangegeven dat uit het onderzoek van de bankschriften van eiser blijkt dat geen overboekingen afkomstig zijn van de slijterij en/of diens eigenaar. Wel worden veel contante stortingen opgemerkt. Eiser geeft aan dat dit inkomsten zijn vanuit het casino en terugstortingen van eerder contant opgenomen geld. De rechtbank acht hier in het bijzonder van belang dat het UWV in beroep heeft aangegeven (en aangetoond) dat eiser sinds 3 november 2020 tot in ieder geval oktober 2022 als leidinggevende op de Drank- en Horecawetvergunning van de slijterij stond. Daarnaast heeft de gemeente Rotterdam in de begeleidende mail van 6 oktober 2022 aan het UWV aangegeven dat eiser op 3 november 2022 is aangemeld bij de gemeente om te worden bijgeschreven als leidinggevende op het aanhangsel van de Alcoholwetvergunning. De gemeente geeft aan dat eiser dus in ieder geval vanaf die datum werkzaam is in de slijterij. Eiser is in ieder geval niet voor 6 oktober 2022 door de eigenaar van de slijterij afgemeld, waardoor de gemeente ervan uitging dat eiser destijds nog steeds werkzaam was bij de slijterij. Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening is de eigenaar namelijk verplicht om iedere wijziging te melden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gegevens voldoende om te oordelen dat eiser vanaf 20 oktober 2020 tot en met 31 augustus 2021 op geld waardeerbare activiteiten verrichtte in de slijterij. Eiser had het UWV dan ook moeten inlichten over deze werkzaamheden.
27. Het standpunt van eiser dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij tot de conclusie is gekomen dat eiser 24 uur per week werkzaamheden heeft verricht volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [12] is het UWV in een geval als het onderhavige, waarin eiser heeft verzuimd concrete, verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden en inkomsten te verschaffen, bevoegd om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Nu eiser in beroep geen stukken heeft overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van de werkzaamheden of inkomsten blijkt, heeft het UWV mogen uitgaan van deze schatting. De schatting van het UWV, waarbij is uitgegaan van 24 uur per week en het wettelijk minimumloon, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De schatting is gebaseerd op verklaringen van eiser dat hij gemiddeld 24 uur per week in de slijterij aanwezig is en de waarnemingen. Dit in combinatie met het behalen van het diploma sociale hygiëne op kosten van de eigenaar van de slijterij, de verplichting voor (een eigenaar van) een slijterij dat altijd iemand aanwezig is met dit diploma en het tijdens de waarnemingen niet aanwezig zijn van de eigenaar van de slijterij of iemand anders met dit diploma behalve eiser, maakt dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat eiser 24 uur per week werkzaamheden heeft verricht voor de slijterij. De stelling van eiser dat hij slechts twee uur per week klusjes doet, is onvoldoende onderbouwd.
28. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verricht en dat het UWV voldoende duidelijk heeft vastgesteld dat eiser in de periode 20 oktober 2020 tot en met 31 augustus 2021 voor gemiddeld 24 uur per week op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor een slijterij.
Brutering/loonheffing
29. Het standpunt van eiser dat hij de motivering van het UWV niet kan volgen omtrent de brutering volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB vindt terugvordering van brutobedragen plaats indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. [13] Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan kan worden volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. Het UWV kan dan de loonheffing nog verrekenen met de belastingdienst. Uit de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2017 blijkt dat in dat verband niet van betekenis is of aan de onverschuldigde betaling een fout van het UWV of een verzuim van betrokkene ten grondslag heeft gelegen. [14] De rechtbank stelt voorop dat het UWV na het aflopen van het fiscale jaar gehouden was om (het restant van) het terugvorderingsbedrag bruto terug te vorderen, gelet op de hiervoor aangehaalde vaste rechtspraak. De uitspraak waar eiser naar verwijst ziet op een uitkering op grond van de Participatiewet. Deze rechtspraak is hier niet van toepassing, omdat de bruto terugvordering in bijstandszaken een discretionaire bevoegdheid is.
Boete
30. In rechtsoverweging 26 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser het UWV had moeten inlichten over de werkzaamheden in de slijterij.
31. Artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) bepaalt dat, indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht worden genomen.
Artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit bepaalt dat indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag.
32. Volgens vaste rechtspraak is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. [15] Dit brengt mee dat het UWV moet aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
33. Het UWV stelt dat eiser niet heeft laten weten dat hij werkzaamheden verrichtte bij een slijterij. Het UWV is van mening dat eiser de werkzaamheden voor de slijterij had moeten doorgeven. Hij kon dit weten, omdat eiser in onder meer de beslissing van 6 maart 2014 is gewezen op zijn inlichtingenplicht. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij op de site [16] had gelezen dat hij veranderingen in zijn persoonlijke situatie moet doorgeven, maar dat hij dit geen verandering vindt. Het UWV is niet gebleken dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, waardoor de boete 50% van de te veel betaalde uitkering bedraagt.
34. Nu eiser geen melding van zijn werkzaamheden bij het UWV heeft gemaakt, is hij de inlichtingenplicht van artikel 27 van de Wet WIA niet nagekomen. Het UWV heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de schending van de inlichtingenplicht eiser normaal te verwijten is. In wat eiser verder heeft aangevoerd blijkt niet dat de boete onevenredig is. Van een dringende reden voor het UWV om van oplegging van een boete af te zien is de rechtbank niet gebleken. Nu sprake is van gewone verwijtbaarheid heeft het UWV op grond van artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit, de bestuurlijke boete terecht vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag.
Cautie
35. Het standpunt van eiser dat hij niet voldoende op zijn zwijgrecht is gewezen volgt de rechtbank niet. In het gespreksverslag van 30 augustus 2021 (en 2 september 2021) is weergegeven dat het gesprek begint met de mededeling dat eiser niet tot antwoorden verplicht is. De vraag of eiser dat begrijpt, beantwoordt hij bevestigend. Hoewel het verslag van 30 augustus 2021 niet aan eiser is doorgestuurd, is het gespreksverslag van 2 september 2021 wel aan eiser doorgestuurd. Eiser heeft hierop gereageerd met een aantal opmerkingen, maar heeft niet gevraagd het punt wat betreft de cautie – dat dit hem niet kenbaar is gemaakt – te corrigeren dan wel hier een andere opmerking over geplaatst. Aan het gegeven dat eiser de pagina van het gespreksverslag niet heeft ondertekend, kan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep stelt geen aanleiding aan te nemen dat de cautie niet is gegeven of dat eiser dat niet zo heeft begrepen.

Conclusie en gevolgen

36. Het UWV heeft terecht besloten de WIA-uitkering van eiser per 18 april 2022 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft het UWV terecht vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is daardoor terecht dat het UWV over de periode van 1 oktober 2020 [17] tot en met 31 augustus 2021 de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en teruggevorderd en een boete heeft opgelegd.
37. De beroepen van eiser zijn ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt dat de berekening is gebaseerd op de periode van 20 oktober 2020 tot en met 31 augustus 2021.
2.Zie voetnoot 1.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1388.
5.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 13 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2540.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2593.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4113.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2215 en 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:957.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474 en 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708.
11.Zie voetnoot 1.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1824.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:708.
14.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:933.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470.
16.De rechtbank begrijpt: de website van het UWV.
17.Zie voetnoot 1.