ECLI:NL:CRVB:2021:2540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
19/2658 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn Ziektewet-uitkering per 15 april 2018 te beëindigen. Appellant, die eerder werkzaam was als assistent bedrijfsleider en taxichauffeur, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv had na een medisch onderzoek vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld. Hoewel appellant aanvoerde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet adequaat waren, werd vastgesteld dat de diagnose COPD onterecht was en dat appellant in feite astma had. Dit had echter geen invloed op de conclusie dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat dit geen gevolgen had voor de uitkomst. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.366,- bedroegen, en het griffierecht van € 174,- diende ook vergoed te worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 oktober 2021.

Uitspraak

19 2658 ZW

Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 mei 2019, 18/6211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vader. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en een vraag aan het Uwv gesteld.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2021 ingediend. Partijen hebben op elkaars standpunt gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als assistent bedrijfsleider van een supermarkt en taxichauffeur voor in totaal gemiddeld ongeveer 41 uur per week. Vervolgens heeft hij tot en met 30 juni 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 11 oktober 2017 heeft appellant zich ziek gemeld per 15 maart 2017 vanwege lichamelijke klachten. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 14 juni 2017.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk als assistent bedrijfsleider en taxichauffeur te verrichten, vervolgens vijf passende functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 15 april 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van appellant en dat bij het opstellen van de FML met het geobjectiveerde deel van die klachten rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, terecht geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. Niet is gebleken dat aan de slaapproblemen van appellant een geobjectiveerde aandoening ten grondslag ligt. Appellant heeft zijn stelling dat hij slaapapneu heeft en in behandeling is bij een longarts niet onderbouwd met medische stukken. Ook op andere gronden heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten om specifiek onderzoek te doen naar de aspecten die volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van belang zijn voor het vaststellen van een urenbeperking, zoals het slaappatroon, deconditionering en het herstel- en participatiegedrag. Volgens appellant is bij hem sprake van een stoornis in de energiehuishouding. Aan de slaapproblemen ligt een geobjectiveerde aandoening ten grondslag, er is immers door de longarts (matig) OSAS gediagnosticeerd. Daarnaast is sprake van niet stabiele astma en maag-/darmproblematiek, waarvoor appellant meerdere medicijnen, waaronder prednison, gebruikt. De verschillende aandoeningen versterken elkaar en veroorzaken onder andere grote concentratieproblemen, benauwdheid, duizeligheid en braakneigingen. Appellant acht zich niet in staat fulltime te werken en is van mening dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verschillende medische stukken ingediend, waaronder een ‘Polygraphy Report’ van 3 mei 2018 en een brief van longarts J.J.T. Fiddelaers van 19 oktober 2018. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zijn standpunten heeft gereageerd, heeft appellant opgemerkt dat deze arts er ten onrechte vanuit is gegaan dat bij appellant sprake is van COPD en dat de klachten op basis van deze diagnose niet zijn te verklaren. Bij appellant is geen sprake van COPD maar van astma. Volgens appellant is het belangrijk om deze aandoeningen van elkaar te onderscheiden, omdat het verloop van de klachten anders is. Op basis van de astma kunnen zijn klachten wel worden verklaard.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2020, 16 oktober 2020, 18 januari 2021 en 4 maart 2021, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft appellant op zijn spreekuur gezien en hem lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij informatie van de longarts, KNO-arts en MLD-arts in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en was aanwezig bij de hoorzitting. Tijdens de hoorzitting heeft appellant een overzicht van zijn medicatie overgelegd. Ook heeft hij een nadere toelichting gegeven over zijn klachten, behandelingen en de gevolgen die zijn medische problemen hebben voor zijn dagelijks leven en arbeidsmogelijkheden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2018 blijkt dat tijdens de hoorzitting expliciet aandacht is besteed aan de stelling van appellant dat hij niet fulltime kan werken. Het standpunt van appellant dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar zijn duurbelastbaarheid, wordt niet gevolgd. In de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid zijn onderzoekselementen genoemd waaraan een verzekeringsarts argumenten kan ontlenen voor het vaststellen van de duurbelastbaarheid en is opgesomd welke aspecten hierbij van belang kunnen zijn. Hieruit volgt niet dat een verzekeringsarts gehouden is om al deze aspecten expliciet aan de orde te stellen. Van belang is dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren komt dat zij bij haar onderzoek kenbaar aandacht heeft besteed aan de vraag of een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. Er is geen reden om te veronderstellen dat zij op basis van de beschikbare informatie niet heeft kunnen komen tot een verantwoorde heroverweging van de beoordeling door de verzekeringsarts.
4.3.
Ook het oordeel van de rechtbank dat geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML, wordt onderschreven. In diverse rapporten in hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de door appellant gestelde concentratieproblemen, benauwdheid, duizeligheid en braakneigingen niet medisch zijn te verklaren op grond van de bij hem bestaande OSAS en longproblematiek en dat geen reden is om op de datum in geding beperkingen aan te nemen in verband met de eerdere problemen met de galblaas en de door de MLD-arts genoemde hepatitis E. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat appellant bij zijn ziekmelding en tijdens de gesprekken met de verzekeringsartsen geen melding heeft gemaakt van ernstige concentratieproblemen en dat hij zich met die klachten ook niet gemeld heeft bij zijn huisarts of specialisten. Ook van benauwdheidsaanvallen en braakneigingen is tijdens de onderzoeken door de behandelaren en de verzekeringsartsen niet gebleken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat op basis van de bij appellant bestaande medische problematiek en zijn dagelijks functioneren geen reden is om een urenbeperking aan te nemen.
4.4.
Appellant wordt wel gevolgd in zijn standpunt dat de motivering in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2020, 16 oktober 2020 en 18 januari 2021 niet geheel adequaat is, omdat in deze rapporten is gesteld dat bij appellant sprake is van COPD GOLD I-II. Uit de medische stukken blijkt dat geen sprake is van COPD maar van astma. Dit is geen reden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 maart 2021 terecht opgemerkt dat voor het vaststellen van de beperkingen de diagnose niet bepalend is (zie de uitspraak van de Raad van 15 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:548). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk toegelicht dat uit de medische stukken blijkt dat bij appellant in de loop der tijd FEV1-waardes zijn gemeten van 70% (zonder medicatie) tot 84%, dat hieruit kan worden afgeleid dat zijn longfunctie redelijk goed is en dat met de longfunctie reeds voldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Wat appellant in reactie op het rapport van 4 maart 2021 heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om de verzekeringsarts bewaar en beroep niet te volgen. Dat de astma rond de datum in geding nog niet stabiel was en dat appellant hiervoor medicatie, waaronder prednison, gebruikte, was bekend en is in de beoordeling betrokken. In verband met de astma en luchtwegklachten zijn diverse beperkingen vastgesteld in rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met de medische situatie, waaronder de astma, van appellant.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van 15 april 2018 heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing, wordt geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. Aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb daarom worden gepasseerd en wordt het bestreden besluit in stand gelaten. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.496,- in beroep (twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting) en € 1.870,- in hoger beroep (twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2021), in totaal € 3.366,- voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.366,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) V.M. Candelaria