ECLI:NL:CRVB:2017:2215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
15/7444 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die als administratief medewerkster werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft zich op 9 februari 2012 ziek gemeld en op 7 november 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij per 10 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ondanks haar medische klachten, waaronder primaire biliaire cirrose, het syndroom van Sjögren en de ziekte van Crohn. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek van het Uwv als zorgvuldig heeft beoordeeld. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen onderschat zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad heeft geen nieuwe argumenten gevonden die een ander oordeel rechtvaardigen en heeft het hoger beroep afgewezen. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2017.

Uitspraak

15/7444 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 oktober 2015, 15/2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Bloemendal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bloemendal, vergezeld door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerkster voor 18 uur per week. Op
9 februari 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Appellante heeft op 7 november 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Na beoordeling van de re-integratie-inspanningen heeft het Uwv de werkgever van appellante bij besluit van 24 januari 2014 een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot
10 februari 2015. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 23 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
In het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een WIA-uitkering heeft appellante op 6 januari 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de medische belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 januari 2015. Appellante is vervolgens door een arbeidsdeskundige in staat geacht functies als productiemedewerker, kassamedewerker en besteller van post/pakketten te vervullen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 februari 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar tegen dit besluit, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht. Gelet op medische informatie van MDL-arts R.F. Eichhorn van 10 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de buikklachten van appellante aanleiding gezien haar beperkt te achten op frequent buigen tijdens het werk, tillen tot maximaal 10 kg en traplopen. Wegens de bijkomende psychische kwetsbaarheid is zij ook beperkt geacht op het omgaan met conflicten en is appellante aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts gestelde urenbeperking van 2 uur per dag vermeerderd tot 4 uur per dag. Een en ander is vastgelegd in de FML van 26 mei 2015. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante op basis van deze FML onverminderd geschikt geacht voor de functie van productiemedewerker industrie en haar niet langer in staat geacht de geselecteerde functies van kassamedewerker en besteller van post/pakketten te vervullen. In plaats daarvan is appellante in staat geacht de functies samensteller elektronische apparatuur en huishoudelijk medewerker te verrichten. Met die functies blijft appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2015 bij besluit van 13 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv, waarbij is betrokken dat appellante lijdt aan primaire biliaire cirrose (PBC), het syndroom van Sjögren en de ziekte van Crohn, voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten en nadere informatie had moeten inwinnen bij de bedrijfsarts. De rechtbank heeft geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de medische beperkingen van appellante door het Uwv juist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn in verband met de deadlines en productiepieken en de vereiste mate van concentratie en oplettendheid in de functies. Hiertoe is overwogen dat appellante niet beperkt is op het aspect vasthouden en verdelen van de aandacht en uit de Resultaat functiebeoordeling kan worden afgeleid dat in geen van de functies deadlines en productiepieken voorkomen. Bovendien wordt appellante volgens de FML in staat geacht om, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, met deadlines en productiepieken te kunnen omgaan. Volgens de rechtbank geldt daarnaast dat het plaatsen van 20 tot 500 componenten in 2 tot 60 minuten en het in negen minuten reinigen van een kamer geen deadlines zijn in de zin van de Basisinformatie CBBS, omdat er geen strikte oplevertijdstippen aan verbonden zijn. Geen van de functies bevat een signalering op handelingstempo en appellante is op dat aspect bovendien niet beperkt. De rechtbank heeft appellante voorts niet gevolgd in haar standpunt dat de functies productiemedewerker industrie en samensteller elektronische apparatuur voor haar niet geschikt zijn wegens de beperking voor werk met irriterende stoffen en in beide functies met een soldeerdamp wordt gewerkt. Daarbij is geen reden gezien om te twijfelen aan de vaststelling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat een soldeerdamp geen oogprikkelende stof is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband aangegeven dat appellante haar ogen met oogdruppels vochtig kan houden. Verder is van belang geacht dat op de werkplekken in beide functies luchtafzuiging aanwezig is die het merendeel van de damp verwijdert. De rechtbank heeft appellante ten slotte niet gevolgd in haar standpunt dat de functie van huishoudelijk medewerker ook niet geschikt voor haar is wegens het gebruik van agressieve schoonmaakmiddelen. Daartoe is redengevend geacht dat uit de Resultaat functiebeoordeling blijkt dat de functie geen kenmerkende belasting kent op stof, rook, gassen en dampen en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bovendien heeft gesteld dat in deze functie niet wordt gewerkt met agressieve schoonmaakmiddelen. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht besloten om appellante geen WIA-uitkering toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat het Uwv niet met de behandelend artsen en de bedrijfsarts heeft overlegd. Volgens appellante heeft het Uwv haar beperkingen ten gevolge van PBC, de ziekte van Crohn en het syndroom van Sjögren onderschat. De bedrijfsarts had moeten worden gevolgd in het oordeel dat appellante wegens energetische beperkingen voortvloeiend uit PBC slechts 4 uur per dag en 10 uur per week belastbaar is. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen die de noodzaak van een verdergaande urenbeperking kan beoordelen. Appellante heeft haar standpunt dat de geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn op dezelfde gronden gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.2.
In de door appellante genoemde informatie van de bedrijfsarts, die reeds is ingebracht in de primaire fase, worden geen aanknopingspunten gevonden dat haar vermoeidheid dusdanig is dat een werkdag moet worden afgewisseld met een vrije dag, of dat zij anderszins in duurbelasting meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds is vastgelegd in de FML van 26 mei 2015. Voorts worden in deze informatie, of anderszins, geen aanknopingspunten gevonden dat het door appellante gestelde uitvalrisico voor een werkgever aanleiding zou zijn haar niet in dienst te nemen wegens een onaanvaardbaar hoog ziekteverzuim. De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellante op enkele vlakken verdergaand beperkt heeft geacht dan door het Uwv is vastgelegd in de FML leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Er kan niet aan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, wat een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Bovendien ziet de informatie van de bedrijfsarts van appellante op de situatie van 13 november 2012 en heeft daarom geen betrekking op de medische situatie van appellante op de datum in geding, enkele jaren later. De e-mail van de bedrijfsarts van
17 december 2013 is tevens van ruim vóór de datum in geding. Nu er geen aanknopingspunten bestaan appellante in duurbelasting aanvullend beperkt te achten wordt er geen aanleiding gezien appellante te volgen in haar verzoek een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag
heeft gelegd, die door appellante in hoger beroep niet concreet zijn betwist, worden geheel onderschreven.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.H. Budde

UM