Uitspraak
18.2385 WIA
20 maart 2018, 17/3848 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die voorheen als haarstylist werkte, heeft zich ziek gemeld met klachten van chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en fibromyalgie. Het Uwv heeft na onderzoek door een verzekeringsarts vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt is, wat door de rechtbank is onderschreven. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid objectief moet zijn en dat de subjectieve klachtenbeleving van appellante niet voldoende is om tot andere conclusies te komen. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.