ECLI:NL:RBROT:2019:4155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
ROT 18/4040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door ACM wegens misleidende prijsinformatie en niet-naleving van consumentenbeschermingswetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap die zich bezighoudt met de detailhandel in zitmeubels en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM had de vennootschap een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 350.000 wegens overtredingen van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) en de Prijzenwet. De vennootschap had volgens de ACM misleidende informatie verstrekt over de prijzen van haar producten in folders en prijslijsten, waardoor consumenten een niet-bestaand prijsvoordeel werd voorgespiegeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap in strijd heeft gehandeld met artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c van het Burgerlijk Wetboek, en met artikel 2b van de Prijzenwet in verbinding met de artikelen 3 en 4 van het Besluit prijsaanduiding producten. De rechtbank oordeelde dat de ACM terecht had geconcludeerd dat de vennootschap consumenten had misleid door niet-bestaande prijsvoordelen te adverteren en dat de verkoopprijzen niet op de juiste wijze waren vermeld in de winkels. De rechtbank heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard en de opgelegde boetes bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4040

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2019 in de zaak tussen

[Naam vennootschap] , te [Plaats] , eiseres,

en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 200.000 wegens overtreding van artikel 8.8 van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en haar een bestuurlijke boete opgelegd van € 150.000 wegens overtreding van artikel 2b van de Prijzenwet in verbinding met de artikelen 3, eerste lid en 4, eerste lid, van het Besluit prijsaanduiding producten (Bpp).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en ACM verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep aan welk verzoek ACM gevolg heeft gegeven.
ACM heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.M.C. Vinken en mr. dr. R.E. van Esch. Voorts zijn verschenen [Naam] en [Naam] , bestuurders van eiseres. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Telder, mr. J.A.H. Koomen en mr. ir. W.K.A.G. Beekelaar.
Na sluiting van het onderzoek heeft eiseres op 2 mei 2019 een brief met bijlage ingezonden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres houdt zich bezig met de detailhandel in zitmeubels en aanverwante artikelen. ACM heeft onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van eiseres. Volgens ACM heeft eiseres in strijd gehandeld met de Whc en het op de Prijzenwet gebaseerde Bpp door consumenten een niet bestaand specifiek prijsvoordeel voor te spiegelen in haar folders en prijslijsten en door het ontbreken van de beprijzing van de meubels in haar winkels. Voor de vastgestelde overtredingen heeft ACM eiseres twee bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 350.000. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij betoogt dat het onderzoek – waarbij gebruik is gemaakt van zogenoemde mystery shoppers – onrechtmatig is, dat de overtredingen niet zijn komen vast te staan en dat de boeteoplegging onevenredig is.
Stukken na sluiting van het onderzoek
2. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de brief (met bijlage) van eiseres van 2 mei 2019 nog kan worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep. Vast staat dat deze brief na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd is ingediend. Artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 bepaalt dat in zo’n geval het stuk buiten beschouwing blijft, tenzij het stuk aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek. In de brief wordt verwezen naar – na de sluiting van het onderzoek gewezen – uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Omdat de rechtbank ook al ambtshalve op de hoogte is van deze uitspraken en de betekenis van die uitspraken in deze zaak hierna ook onder 18.2 besproken wordt, geeft de verwijzing naar deze uitspraken in de brief van eiseres op zichzelf geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De argumenten (en de bijlage) die eiseres in de brief van 2 mei 2019 naar voren heeft gebracht, zijn voor het overige gegevens die eiseres al eerder naar voren had kunnen brengen. Om die reden is er geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en zal de brief van 2 mei 2019 en de daarbij gevoegde bijlage buiten beschouwing blijven.
Wettelijk kader, onderzoek en besluitvorming ACM
3. Het wettelijk kader en relevante boetebeleid is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
4. In Nederland heeft eiseres 22 vestigingen, die alle onderdeel uitmaken van eiseres. Eiseres bepaalt centraal de verkoopprijzen van de zitmeubels en maakt centraal de folders en de prijslijsten die in alle vestigingen liggen. Eiseres adverteert via huis-aan-huis bladen, folders, dagbladen, de eigen website (www.seatsandsofas.nl), social media en billboards. Wekelijks verspreidt eiseres huis-aan-huis een nieuwe folder. Deze staat ook op de website van eiseres. Daarnaast heeft eiseres in al haar vestigingen prijslijsten met prijzen van zitmeubels beschikbaar voor consumenten. Eiseres verkoopt de meubels in de winkel.
5. Toezichthouders van ACM (de toezichthouders) hebben onderzoek ingesteld naar de handelwijze van eiseres. Het onderzoek was gericht op de mate van naleving van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b en d, van het BW. Op grond daarvan mag eiseres geen feitelijk onjuiste of misleidende informatie geven over de voornaamste kenmerken van de producten die zij aanbiedt, onderscheidenlijk over de prijs of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel van haar producten. Ook hebben de toezichthouders onderzoek gedaan naar de gedragingen van eiseres, gericht op de mate van naleving van de artikelen 3 en 4 van het Bpp. Op grond van die bepalingen moet de verkoper op, in of nabij zijn producten de verkoopprijs vermelden. Aanleiding voor het onderzoek was het volgen van de prijsontwikkeling bij een aantal winkelketens, waaronder eiseres, in het kader van een vooronderzoek dat de ACM in 2016 heeft gedaan. Dit vooronderzoek was gericht op de wijze waarop winkels aan consumenten informatie verstrekken over aanbiedingen met betrekking tot hun producten. Daaruit bleek dat eiseres elke week adverteert met hoge kortingen op haar producten. Daarnaast ontving de ACM klachten van consumenten over eiseres en heeft de Reclame Code Commissie geoordeeld dat advertenties onduidelijk en misleidend waren omdat het aanbod niet overeenstemde met de advertenties van eiseres.
6. In de door de toezichthouders bekeken folders van eiseres, die zij wekelijks in de periode van 4 januari 2016 tot en met 5 februari 2017 heeft verspreid in Nederland, is aangegeven dat er in de week waarvoor de folder geldt, sprake is van een aanbieding door zinnen als “discount tot 60%”, “tot wel 60% korting op alles”, “tot wel 60% extra korting”, “sale”, “eindejaars uitverkoop”, “megasale”, “leegverkoop”, “supersale” en “onze toppers deze week éénmalig door de prijsbarrière!”. Veel modellen (meubels in een bepaalde combinatie en met bepaalde bekleding) keren wekelijks of regelmatig terug in de folder met (min of meer) dezelfde “normaal”- en “nu”-prijzen. De toezichthouders hebben de prijzen in de prijslijsten bekeken van de 14 meubels waarmee eiseres het meest heeft geadverteerd in de folders. Hieruit blijkt dat in de periode van medio december 2015 tot en met maart 2017, de “normaal”-prijzen van deze meubels op geen enkel moment zijn gehanteerd als prijs waarvoor de meubels daadwerkelijk zijn aangeboden. Eiseres heeft in mei en augustus 2017 desgevraagd toegelicht dat de “normaal”-prijzen in de prijslijsten, die eiseres adviesprijzen noemt, de prijzen zijn die volgens haar berekening gehanteerd zouden worden door andere retailers in dezelfde sector, gezien de inkoopprijs en de marge daarop die in de meubelbranche gebruikelijk is. Eiseres heeft niet geantwoord op de vraag van ACM wanneer de “normaal”-prijzen van acht bij naam genoemde meubels daadwerkelijk hebben gegolden, aldus ACM.
7. Bij bezoeken aan diverse winkels van eiseres op verschillende locaties hebben toezichthouders vastgesteld dat de aanbiedingsprijs voor meubels in de folder niet golden voor het meubel zoals deze in de folder was afgebeeld. De prijs van het afgebeelde meubel was telkens aanzienlijk hoger dan in de folder was vermeld. De uitleg in de winkels was daarbij steeds dat de in de folder vermelde prijs zag op een andere stof dan was afgebeeld.
8. Verkoopmedewerkers gaven aan dat de meubels in de winkel genummerd zijn, dat die nummers corresponderen met nummers in de prijslijst en dat de meubels die in de winkel staan, in diverse combinaties en stoffen uitgevoerd kunnen worden. De prijslijst bevat de prijzen voor verschillende combinaties en stoffen, terwijl ook andere combinaties mogelijk zijn dan die in de prijslijst staan. Verkoopmedewerkers gaven aan dat de prijslijst elke week verandert, dat de prijzen in de prijslijsten niet vaststaan, dat er kortingen gelden op de prijzen in de prijslijst en dat de “nu”-prijs in de prijslijst geldt voor meubels die niet in de folder staan. Als meubels in de folder staan, geldt een aanbiedingsprijs. Eiseres heeft toegelicht dat de aanbiedingsprijzen in de folders niet in de prijslijsten werden verwerkt. Met de invoering van een nieuw computersysteem vanaf november 2017 worden de prijslijsten in de winkels wekelijks vervangen en worden de aanbiedingen daarin verwerkt.
9. De toezichthouders, die zich voordeden als potentiële kopers, hebben geconstateerd dat de meubels in de winkels van eiseres voor wat betreft prijzen in drie categorieën zijn in te delen: (1) meubels voorzien van een nummer dat correspondeert met een nummer in de prijslijst; (2) meubels waarbij een bord hangt met daarop een prijs; en (3) meubels zonder nummer of bord met een prijs. Met betrekking tot categorie 1 hebben de toezichthouders geconstateerd dat in sommige gevallen labels aan de meubels hingen, waarop geen aanduiding voorkwam van een stof(naam) of stofcategorie die ook terug te vinden was in de prijslijst. Hoewel dit volgens eiseres uitzonderlijk was, bleek ook in andere vestigingen dat de stofnaam op het label niet altijd in de prijslijst terug te vinden was. Verder bleek de informatie op het label over de combinatie van een meubel niet altijd volledig of niet juist en/of ontbrak in de prijslijst. De combinatie van de bank in de winkel kon niet altijd worden teruggevonden in de prijslijst. De geprijsde meubels als bedoeld in categorie 2 zijn ter plekke op de vestiging op voorraad en kunnen bij aankoop direct worden meegenomen. In een aantal gevallen staat er een “vanaf”-prijs bij een meubel. Eiseres heeft aangegeven dat deze categorie betrekking heeft op een beperkt assortiment, de zogenaamde ‘uitloopmodellen’. In alle winkels staat een aantal niet geprijsde meubels zonder nummer dat correspondeert met een nummer op de prijslijst, categorie 3. Het gaat hier om meubels waarbij een bord staat of hangt met de tekst “Showmodel, moet weg, prijs vraag uw verkoper”, of “Nieuw” of “Dumpprijs”, of meubels waarbij geen enkele aanduiding staat. Volgens eiseres gaat het om uitverkoopmodellen, geannuleerde orders of orders die retour zijn gekomen in verband met garantie.
10. Deze bevindingen van de toezichthouders zijn vastgelegd in een rapport van 18 oktober 2017 (het rapport). In het rapport is beschreven dat de voornaamste kenmerken van de meubels waarmee werd geadverteerd, niet overeenkomen met het daadwerkelijke aanbod van deze meubels in de winkel. ACM heeft vastgesteld dat dit type gedragingen als misleidende handelspraktijk kan worden gekwalificeerd. Gelet op de geringe omvang van het aantal in het rapport vastgestelde gevallen heeft ACM in deze zaak ten aanzien van deze gedragingen geen overtreding vastgesteld van artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW.
11. ACM stelt zich op basis van het rapport op het standpunt dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW. In dit verband is – in het kader van de zogenoemde transactietoets – door ACM overwogen dat de gemiddelde consument door de misleidende informatie een beslissing over een overeenkomst neemt of kan nemen die hij anders niet had genomen. In het geval van de folders gaat het om de beslissing van de gemiddelde consument om al dan niet naar de winkel te gaan. ACM heeft er daarbij op gewezen dat uit diverse wetenschappelijke onderzoeken naar voren komt dat consumenten zich laten beïnvloeden door “normaal”- of “van”-prijzen en kortingen waarmee bedrijven adverteren, dat de prijs voor de consument een belangrijk criterium vormt om aankoopbeslissingen op te baseren, dat een hoge “van”-prijs ertoe leidt dat consumenten bereid zijn meer te betalen dan zij vooraf hadden bepaald, dat hoge “van”-prijs ertoe leidt dat zij minder op zoek gaan naar alternatieven, dat consumenten de “van”-prijs koppelen aan de kwaliteit van het product en het effect van “van”-prijzen op het koopgedrag van consumenten vooral optreedt bij dure producten, die consumenten niet regelmatig kopen. In het geval van de prijslijsten die de consument in de winkel onder ogen krijgt, gaat het om de beslissing om al dan niet tot een aankoop over te gaan. Door het gebruik van niet bestaande “van”-prijzen heeft eiseres zich schuldig gemaakt aan misleiding van de consumenten. De informatie uit de prijslijsten is van invloed op die beslissing of kan dit zijn. Het niet vermelden van de verkoopprijzen op de voorgeschreven wijze doet afbreuk aan een betere voorlichting van de consumenten. Omdat de beschikbare gegevens in het rapportdossier voor het samenstellen van het prijzenoverzicht zijn beperkt tot de periode van 4 januari 2016 tot en met 14 maart 2017, stelt de ACM de duur van overtreding vast op die periode.
12. Voorts stelt ACM zich op basis van het rapport op het standpunt dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2b van de Prijzenwet in verbinding met de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van het Bpp. Volgens ACM doet zich niet een uitzondering voor als genoemd in artikel 3, tweede, derde of vierde lid, van het Bpp en de daarbij behorende bijlagen I en II, zodat eiseres gehouden was de verkoopprijzen te vermelden bij de meubels in de winkels. Uit de vastgestelde feiten blijkt volgens ACM dat de meeste van de uitgestalde en te koop aangeboden meubels niet waren voorzien van een verkoopprijs. Deze meubels zijn wel voorzien van een nummer dat correspondeert met een nummer op de prijslijst. Bij een aantal van de uitgestalde en te koop aangeboden meubels staat een vanaf-prijs vermeld. Tot slot geeft [Naam vennootschap] bij een klein gedeelte van de uitgestalde en te koop aangeboden meubels geheel geen aanduiding van een verkoopprijs. Uit de verslagen van de mystery shop bezoeken blijkt dat hiervan sprake was bij iedere vestiging die werd bezocht, aldus ACM. De eerste vaststelling van het ontbreken van een verkoopprijs in of nabij de meubels dateert van 14 januari 2017. Op 14 januari 2017 heeft het eerste mystery shop bezoek plaatsgevonden. De laatste vaststelling van het ontbreken van een verkoopprijs dateert van 2 juni 2017. Op deze dag hebben de laatste mystery shop bezoeken plaatsgevonden. ACM meent daarom dat de overtreding heeft geduurd van 24 januari 2017 tot en met 2 juni 2017. Uit het verslag van het gesprek van ACM met eiseres op 29 augustus 2017 blijkt volgens ACM bovendien dat het gebruik maken van prijslijsten in plaats van het vermelden van verkoopprijzen op of nabij de meubels onderdeel uitmaakt van de wijze van informeren van consumenten.
13. De gepleegde overtredingen hebben volgens ACM het kenmerk dat meerdere consumenten op eenzelfde manier zijn of kunnen worden geschaad. Hierdoor is sprake van twee inbreuken die de inzet van de handhavende bevoegdheden van ACM rechtvaardigen. ACM heeft bij de vaststelling van de boetes toepassing gegeven aan de Boetebeleidsregel ACM 2014 (Boetebeleidsregel). Ten tijde van de aanvang van de overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW op 4 januari 2016 gold een bandbreedte in categorie III van € 100.000 tot 300.000. Uit het overgangsrecht bij de verhoging van de boetemaxima ACM, vloeit voort dat op de gehele duur van de overtreding het recht van toepassing is zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan de verhoging van de boetemaxima. Ook de toelichting op de gewijzigde Boetebeleidsregel verwijst naar het overgangsrecht bij de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, houdende een verhoging van voor de Autoriteit Consument en Markt geldende boetemaxima. Dit overgangsrecht is ook van toepassing op de wijzigingen van het boetebeleid die uit deze wet voortvloeien. ACM past daarom bij de overtreding artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW de Boetebeleidsregel toe zoals deze gold tot 1 juli 2016 op de gehele periode van de overtreding. Met betrekking tot de later vastgestelde overtreding van artikel 2b van de Prijzenwet in verbinding met de artikelen 3, eerste lid en 4, eerste lid, van het Bpp is het huidige artikel 2.5 van de Boetebeleidsregel van toepassing. Artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, Bpp zijn ingedeeld in boetecategorie II, dat wil zeggen een bedrag tussen € 75.000 en € 300.000.
14. Volgens ACM is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtredingen en zijn beide overtredingen als zeer ernstig aan te merken, omdat zij langere tijd hebben geduurd en consumenten hierdoor zijn misleid respectievelijk in het ongewisse gelaten over de prijzen. ACM acht daarom basisboetes geïndiceerd in het middelste deel van de bandbreedte. ACM heeft verder vastgesteld dat de omzet van eiseres in de afgelopen jaren geen aanleiding geeft voor boetematiging. ACM komt gelet op het voorgaande tot een boete van € 200.000 respectievelijk € 150.000.
Beoordeling
15.1.
Eiseres betoogt dat het onderzoek door ACM onrechtmatig is, zodat de resultaten ervan niet mogen worden gebruikt voor het opleggen van enige boete. In dit verband heeft eiseres ten eerste aangevoerd dat ACM weigert inzage te geven in de signalen via ConsuWijzer die aanleiding hebben gegeven voor het onderzoek. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom ACM niet inzage kan geven in een geanonimiseerde versie van de integrale tekst van de signalen. Ten tweede heeft eiseres aangevoerd dat het onderzoek onrechtmatig is vanwege de inzet van mystery shoppers en het ten gevolge daarvan achterwege laten van de cautie bij het stellen van vragen door deze toezichthouders aan winkelpersoneel. Volgens eiseres hebben de anonieme toezichthouders aan de verkoopmedewerkers uitlatingen ontlokt die zij nooit zouden hebben gedaan indien zij op de hoogte waren geweest van de identiteit van de toezichthouders.
15.2.
De rechtbank stelt voorop dat ACM en de bij haar werkzame toezichthouders over verschillende bevoegdheden beschikken die zij steeds en spontaan kunnen uitoefenen. Daartoe is niet een daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. In zoverre is het aantal en de inhoud van de door ACM ontvangen signalen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet relevant voor de vraag of ACM rechtmatig heeft gehandeld door een nader onderzoek in te stellen naar de handelspraktijken van eiseres. Ter vergelijking wijst de rechtbank in dit verband op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:326). De klachten zelf heeft ACM niet voor het bewijs gebruikt en de rechtmatigheid van de door ACM verrichte onderzoekshandelingen is van die klachten niet afhankelijk (zie CBb 28 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:45). Daar komt bij dat niet valt in te zien wat de meerwaarde is van het door ACM inbrengen van een geanonimiseerde versie van iedere melding naast het door ACM ingebrachte overzicht van de meldingen op ConsuWijzer met daarop per melding vermeld de datum waarop voor het laatst contact over de melding is geweest, het registratienummer van de melding en de – naar ACM stelt – volledige inhoud van de melding.
15.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de wijze waarop de toezichthouders in dit geval gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid, door anoniem de winkels van eiseres te bezoeken, vanwege de doeltreffendheid van het onderzoek naar de naleving van de Whc voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die volgen uit artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij neemt de rechtbank in navolging van rechtspraak van het CBb in aanmerking dat de toezichthouders bevoegd waren – ook zonder toestemming van eiseres – de winkels, niet zijnde woningen, te betreden en uit artikel 5:12 van de Awb niet volgt dat een toezichthouder zich steeds bekend dient te maken (CBb 8 juli 2015, ECLI:NL:CBB:2015:191 en CBb 21 maart 2017: ECLI:NL:CBB:2017:101).
15.4.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat de verklaringen van de verkoopmedewerkers niet van belang zijn voor de twee overtredingen die zijn beboet, maar dat de uitgelokte verklaringen wellicht een rol hebben gespeeld bij de beeldvorming en de hoogte van de opgelegde boetes. De rechtbank ziet in de besluitvorming van ACM en de stukken echter geen aanknopingspunten hiervoor.
Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog wel op dat ACM niet in haar in het bestreden besluit verwoorde standpunt kan worden gevolgd dat het zwijgrecht en de cautieplicht van artikel 5:10a van de Awb reeds toepassing missen, omdat het bevraagde winkelpersoneel kortgezegd niet behoort tot de kring van personen aan wie een beroep op artikel 5:10a van de Awb toekomt. Gelet op artikel 12i van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt komen immers ook medewerkers die werkzaam zijn voor de marktorganisatie – eiseres – een beroep toe op artikel 5:10a van de Awb. Daar komt bij dat, gelet op de inzet van anonieme toezichthouders, geen sprake is geweest van een verhoor.
16.1.
Eiseres betwist dat sprake is van een overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW en betwist voorts dat in dit verband sprake is van een inbreuk. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
16.2.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat ACM bij de vaststelling van de maatman in het bestreden besluit uit is gegaan van de gemiddelde consument, dat wil zeggen van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 21 januari 2016, ECLI:EU:C:2016:35, zaak Viiniverla Oy, punt 25). Dat eiseres meent dat de gemiddelde consument niet door haar handelwijze is misleid, brengt niet reeds met zich dat ACM is uitgegaan van een verkeerde definitie van de maatman.
16.3.
Partijen verschillen van mening of het vermelden van “normaal”- en “nu”-prijzen de gemiddelde consument kan misleiden. Met ACM is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. ACM heeft in het bestreden besluit afdoende onderbouwd dat consumenten in hun beslissing tot het zich (verder) oriënteren op aanbieders van duurzame producten en bij hun uiteindelijke aankoopbeslissingen mede betrekken of er (significante) verschillen zijn tussen de vermelde “normaal”- of “van”-prijzen en de aanbieding. De uitkomst van de steekproef die eiseres heeft laten verrichten, nog daargelaten dat bewijsmateriaal over de in het rapport van Motivaction opgenomen percentages ontbreekt, staat niet haaks op de uitkomsten in de door ACM genoemde vakliteratuur. Dat slechts een percentage consumenten opgeeft zich bij zijn aankoopbeslissing in belangrijke mate te laten leiden door de prijs, brengt niet met zich dat de gemiddelde consument zich bij zijn beslissing tot het bezoeken van een bepaalde winkel niet mede laat leiden door de prijs. Daarmee is voldaan aan de eis dat de misleidende informatie de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zodat is voldaan aan het criterium van het arrest van het HvJ EU van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:859) in de zaak Trento Sviluppo srl e.a.
16.4.
De stelling van eiseres dat het de gemiddelde consument duidelijk kon zijn dat gelet op het almaar voortduren van aanbiedingsprijzen in de folders geen sprake was van aanbiedingsprijzen doet naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat iedere folder afzonderlijk moeten worden betrokken bij de vraag of die misleidend is. ACM heeft in dit verband terecht opgemerkt dat van de gemiddeld oplettende consument niet mag worden verwacht dat hij over een bepaalde periode de wekelijkse folders van eiseres verzamelt om die met elkaar te kunnen vergelijken, opdat hij kan vaststellen dat van een eenmalig prijsvoordeel geen sprake was. Ook de stelling van eiseres dat “normaal”-prijzen bij de gemiddelde consument de associatie oproept dat dit de prijs is die op dat moment, gezien de actuele stand van vraag en aanbod op de relevante markt, wordt gehanteerd door de aanbieders op deze markt kan niet worden gevolgd, reeds omdat deze zogenoemde adviesprijs door eiseres zelf is vastgesteld, maar niet door haar werd gehanteerd als verkoopprijs.
16.5.
Omdat onbetwist door ACM is vastgesteld dat de in de folders vermelde “normaal”-prijzen geen prijzen zijn die eiseres zelf ooit in rekening heeft gebracht, maar die zij zelf heeft berekend aan de hand van onder meer de inkoopprijs, heeft eiseres daarmee de gemiddelde consument misleid door niet bestaande prijsvoordelen in haar folders te vermelden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze overtreding van artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten. Omdat eiseres een handelaar is als bedoeld in artikel 8.8 van de Whc heeft zij een beboetbare overtreding begaan.
17.1.
Eiseres betwist dat sprake is van een overtreding van artikel 2b van de Prijzenwet in verbinding met de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van het Bpp en betwist voorts dat in dit verband sprake is van een inbreuk. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
17.2.
Niet in geschil is dat is vastgesteld dat in alle bezochte winkels van eiseres bij diverse meubels geen prijs was vermeld. Dit is in strijd met de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van het Bpp. Voor de producten die eiseres verkocht en de locaties waarin verkoop plaats had gold geen uitzondering op de verplichting de prijzen te vermelden in de nabijheid van de producten. De stelling in de brief van eiseres van 1 april 2019 dat de klanten bij het betreden van de winkels zelf een prijslijst kunnen pakken, kan hier niet aan afdoen, omdat het hanteren en eventueel beschikbaar stellen van prijslijsten niet afdoet aan de wettelijke verplichting om bij de getoonde meubels zelf de prijzen te vermelden.
17.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze overtreding schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten. Door deze handelswijze werd consumenten immers informatie onthouden en konden zij enkel door de verkoopmedewerker te vragen naar de prijzen of met de verkoopmedewerker in onderhandeling te treden informatie over de prijzen krijgen, wat in strijd is met de duidelijke bedoeling van de wetgever. De normen uit het Bpp richten zich tot de verkoper, dat is volgens de definitiebepaling iedere natuurlijke of rechtspersoon die producten te koop aanbiedt aan consumenten in het kader van zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit. Eiseres valt onder die definitie en is dus als overtreder aan te merken. Wat verder is opgemerkt over de leesbaarheid van de prijslijsten kan in het midden blijven, want doet aan het voorgaande niet af.
18.1.
Eiseres betoogt dat ACM om verschillende redenen had moeten afzien van handhaving dan wel tot matiging van de boetebedragen had moeten overgaan. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
18.2.
ACM heeft uiteengezet dat zij, na een eerder onderzoek naar handelspraktijken waarbij meerdere winkelketens waren betrokken, aanleiding heeft gezien tot een nader onderzoek naar de wijze waarop eiseres adverteert vanwege meldingen van consumenten op Consuwijzer, oordelen van de Reclame Code Commissie en de omstandigheid dat eiseres in heel Nederland winkels heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ACM daarmee het doen van specifiek onderzoek naar de handelspraktijken van eiseres voldoende gemotiveerd en was zij in beginsel niet gehouden nader te motiveren waarom niet tevens onderzoek is verricht naar de wijze waarop andere winkelketens adverteerden. Dit zou anders zijn indien eiseres ten aanzien van specifieke concurrenten onderbouwd zou hebben aangevoerd dat zij soortgelijke overtredingen hebben begaan als eiseres. Eiseres heeft dit nagelaten. Ambtshalve heeft de rechtbank nog onderzocht wat de – na sluiting van het onderzoek gewezen – uitspraken van het CBb van 30 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:162 en ECLI:NL:CBB:2019:163) in deze zaak zouden kunnen betekenen. De rechtbank stelt in dit verband vast de uitspraken van 30 april 2019 niet zien op een situatie die vergelijkbaar is met die van eiseres. In dit licht wijst de rechtbank er op dat ACM op pagina 5 van haar boeterapport van 18 oktober 2017 heeft vermeld dat zij op haar website aandacht heeft besteed aan prijstransparantie naar aanleiding van een vooronderzoek uit 2016, waarbij ACM de prijsontwikkeling van een aantal winkelketens, waaronder die van eiseres, heeft gemonitord. Gelet op klachten, mediaberichten en uitspraken van de Reclame Code Commissie heeft ACM vervolgens nader onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van eiseres, zo volgt uit het boeterapport. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres zich volgens ACM blijkbaar in negatieve zin heeft onderscheiden van de andere winkelketens waarop het vooronderzoek uit 2016 zag. Eiseres heeft dit niet weersproken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet
18.3.
Eiseres kan niet worden gevolgd in haar stelling dat ACM eerst tot handhaving kan overgaan nadat zij beleidsregels heeft vastgesteld over uitleg en handhaving van de Whc inzake oneerlijke handelspraktijken. Het CBb heeft eerder geoordeeld dat, hoewel de bepalingen uit boek 6 BW begrippen bevatten die in algemene bewoordingen zijn gedefinieerd, dit geen aanknopingspunt geeft voor het oordeel dat het voor handelaren onvoldoende duidelijk is geweest dat de door hen verrichte handelingen vielen onder het toepassingsbereik van deze verbodsbepalingen. Gedraagt een handelaar zich op zodanige wijze dat dit schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten, dan is sprake van een inbreuk en daarmee van een overtreding en kan daartegen op grond van de Whc worden opgetreden. Wat onder ‘inbreuk’ en ‘collectieve belangen’ moet worden verstaan is in de Memorie van Toelichting bij de Whc (Kamerstukken II 2005-2006, 30 411, nr. 3, blz. 15-17) bovendien voldoende toegelicht. Van strijd met het bepaalbaarheidsgebod is naar het oordeel van het CBb dan ook geen sprake (CBb 30 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:25 en CBb 25 augustus 2015, ECLI:NL:CBB:2015:285).
18.4.
Daar voegt de rechtbank nog het volgende aan toe. Artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW is geen onduidelijke bepaling die voor meerderlei uitleg vatbaar is. Uit die bepaling volgt klip en klaar dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel. Voor eiseres had dan ook duidelijk moeten zijn dat het vermelden van niet bestaande prijsvoordelen in haar folders een dergelijke misleidende handelspraktijk inhoudt en daarmee een oneerlijke handelspraktijk vormt die beboetbaar is gesteld met de Whc.
18.5.
Datgene wat eiseres verder heeft aangevoerd kan niet met zich brengen dat ACM zou moeten afzien van boeteoplegging. Het is niet aan de rechter om te treden in de vraag of de wetgever, voor zover die daarbij blijft binnen zijn ruime beoordelingsbevoegdheid tot het stellen van verbods- en gebodsnormen en de wijze waarop die worden gehandhaafd, tot een andere keuze zou kunnen of moeten komen (Rb. Rotterdam 29 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:8834). Wat eiseres heeft aangevoerd over adviezen van commissies aan de wetgever kan dan ook niet bijdragen tot het oordeel dat ACM van handhaving zou moeten afzien. Evenmin valt in te zien dat ACM zou moeten volstaan met een waarschuwing. Van een gedragslijn van ACM om bij overtredingen als deze te volstaan met een waarschuwing is de rechtbank niet gebleken.
18.6.
Bij de beoordeling van de evenredigheid van het boetebedrag van in totaal
€ 350.000 wordt voorop gesteld dat volgens vaste rechtspraak (zoals CBb 4 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW2271) het bestuursorgaan, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en met de draagkracht van de overtreder. Het bestuursorgaan kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen voor het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat beleid dient het bestuursorgaan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de zojuist genoemde eisen en, zo dat niet het geval is, de boete in aanvulling of in afwijking van dat beleid vaststellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie.
18.7.
De rechtbank stelt vast dat ACM de boetebedragen overeenkomstig de Boetebeleidsregel heeft vastgesteld en daarbij, gelet op het startpunt van de overtredingen, voor de ene overtreding heeft aangeknoopt bij het beleid dat gold tot 1 juli 2016 en voor de andere overtreding bij het beleid dat geldt vanaf 1 juli 2016. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de overtredingen ernstig zijn en dat ACM het evenredigheidsbeginsel in acht heeft genomen door de boetebedragen in het midden van de van toepassing zijnde bandbreedtes vast te stellen. Van verminderde verwijtbaarheid of van financiële hardheid is geen sprake. Dat eiseres negatieve publiciteit heeft ondervonden acht de rechtbank op zichzelf geen reden voor matiging van het boetebedrag (zie CBb 5 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:47). Het betreft verschillende gedragingen die gelet op artikel 5:8 van de Awb afzonderlijk kunnen worden beboet. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige samenhang tussen beide gedragingen dat een matiging van het totale boetebedrag zou moeten volgen. Beide overtredingen kunnen afzonderlijk worden begaan. Wel bestaat er in zoverre een verband tussen beide overtredingen dat zij passen binnen de handelswijze van eiseres om ten tijde in geding consumenten met foldermateriaal te misleiden met niet bestaande prijsvoordelen en hen vervolgens in de winkels de noodzakelijke informatie over de prijzen te onthouden. In beide gevallen konden consumenten tot een transactie worden gebracht die zij anders niet zouden hebben verricht. Gelet op de omvang en duur van de overtredingen, de soort overtredingen en de verwijtbaarheid acht de rechtbank het totale boetebedrag evenredig.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. J.G.J. Rinkes, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 mei 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage

De Algemene wet bestuursrecht luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 5:11
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:12
1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.
2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
(…)
Artikel 5:13
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 5:15
1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
(…)
Artikel 5:16
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 5:20
1 Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
2 Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel 5:1
(…)
3 Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:8
Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie worden opgelegd.
Artikel 5:46
(…)
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
(…)”
De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 12i
Artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing bij het verhoor van een andere, voor de marktorganisatie werkzame, natuurlijke persoon dan degene, bedoeld in artikel 5:10a.”
De Wet handhaving consumentenbescherming luidt – voor zover hier van belang –
als volgt:
“Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
f. inbreuk: elke overtreding van een wettelijke bepaling als bedoeld in de bijlage bij deze wet, welke schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten;
(…)
Artikel 2.2
De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet. Zij is niet bevoegd indien de inbreuk of intracommunautaire inbreuk betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.
Artikel 2.9
Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat een inbreuk of intracommunautaire inbreuk heeft plaatsgevonden, kan zij de overtreder opleggen:
(…)
b. een bestuurlijke boete.
Artikel 2.15
1. De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, bedraagt ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
(…)
Artikel 2.15 (Tekst tot 1 juli 2016)
De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, bedraagt ten hoogste € 450.000.
Artikel 8.8
Het is een handelaar als bedoeld in artikel 193a, eerste lid, onderdeel b, van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten als bedoeld in Afdeling 3A van Titel 3 van dat boek.”
De bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming bevat – onder meer – het volgende:
Onderdeel a; handhaving door de Autoriteit Consument en Markt en Stichting Autoriteit Financiële Markten
Richtlijn 98/6/EG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=31998L0006) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PbEG 1998, L80)
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2b (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002353&artikel=2b&g=2019-03-19&z=2019-03-19) en 3 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002353&artikel=3&g=2019-03-19&z=2019-03-19), voor zover samenhangend met artikel 2b, van de Prijzenwet
Richtlijn 2005/29/EG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=32005L0029) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=31984L0450) van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=31997L0007), 98/27/EG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=31998L0027) en 2002/65/EG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=32002L0065) van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020586/2019-02-23?celex=32004R2006) van het Europees Parlement en de Raad (Richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (PbEU 2005, L149)
De artikelen 8.8 en 8.11 van deze wet
Afdeling 3A “Oneerlijke handelspraktijken” van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 193a
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. consument: natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
b. handelaar: natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt;
(…)
d. handelspraktijk: iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten;
(…)
Artikel 193c
1. Een handelspraktijk is misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van:
(…)
d. de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;
(…)”
Artikel XIV van de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, houdende een verhoging van voor de Autoriteit Consument en Markt geldende boetemaxima (
Stb.2016, 22) luidt als volgt:
“Op een overtreding waarvoor op grond van de wet zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of van het betreffende onderdeel daarvan, een bestuurlijke boete kon worden opgelegd en die is begonnen voor het tijdstip waarop deze wet of het betreffende onderdeel daarvan in werking is getreden en is beëindigd na dat tijdstip, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip.”
De Prijzenwet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2b
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:
a. het bekendmaken van de prijzen, waartegen producten of diensten worden aangeboden;
(…)”
Het Besluit prijsaanduiding producten en de daarbij behorende bijlagen luidden – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. verkoopprijs: de uiteindelijke prijs voor een eenheid van een product of een gegeven hoeveelheid van een product, met inbegrip van de omzetbelasting en alle overige belastingen;
b. prijs per meeteenheid: de prijs voor de meeteenheid die bij de verkoop van een product wordt gebruikt, met inbegrip van de omzetbelasting en alle overige belastingen;
c. verkoper: iedere natuurlijke of rechtspersoon die producten te koop aanbiedt aan consumenten in het kader van zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit;
d. consument: iedere natuurlijke persoon die een product koopt voor doeleinden die niet onder zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit vallen;
e. los verkocht product: een product dat niet vooraf wordt verpakt en in de tegenwoordigheid van de consument wordt gemeten of gewogen.
Artikel 3
1. Een verkoper biedt een product, dan wel een monster met gebruikmaking waarvan een product wordt aangeboden, voor zover dat product of monster ter plaatse aanwezig is, slechts te koop aan indien het voorzien is van een aanduiding van de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid.
2. De verkoopprijs en de prijs per meeteenheid behoeft niet te worden aangeduid voor een product, vermeld in bijlage I.
3. In afwijking van het eerste lid behoeft de prijs per meeteenheid niet te worden vermeld indien:
a. voor het product geen verplichting tot hoeveelheidsaanduiding bestaat op grond van communautaire of nationale regelgeving;
b. de prijs per meeteenheid van een product identiek is aan de verkoopprijs of
c. een product wordt verkocht op een wijze als beschreven in bijlage II.
4. In afwijking van het eerste lid behoeft de verkoopprijs niet te worden vermeld op los verkochte producten.
Artikel 4
1. De aanduiding van de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid vindt plaats op, in of nabij het product of het monster, dan wel op de verpakking of op het voorwerp, waarin het zich bevindt. Ten aanzien van elke nabij een product of een monster vermelde verkoopprijs en prijs per meeteenheid blijkt duidelijk op welk product deze aanduiding betrekking heeft.
2. De aanduiding van de verkoopprijs en prijs per meeteenheid:
a. is bevattelijk en ondubbelzinnig;
b. is in de munteenheid euro uitgedrukt;
c. bevat, voor zover dat voor een goed begrip van de verkoopprijs en prijs per meeteenheid noodzakelijk is, een aanduiding van de verkoopeenheid en
d. is, zo nodig na een oppervlakkig onderzoek, van nabij duidelijk leesbaar, tenzij een product of een monster is uitgestald op de wijze, bedoeld in het derde lid.
3. Indien een product of monster in een etalage is uitgestald is de aanduiding van de verkoopprijs duidelijk leesbaar van buiten die etalage.
Bijlage I, behorende bij artikel 3, tweede lid, van het Besluit prijsaanduiding producten
A. Antiquiteiten
B. Producten die als individueel werkstuk door een kunstenaar zijn ontworpen of voor een belangrijk deel als individueel werkstuk door een kunstenaar zijn vervaardigd.
C. Producten die te koop worden aangeboden op een veiling.
D. Producten die bij een dienstverlening worden verstrekt.
E. Producten die op een markt met behulp van welsprekendheid te koop worden aangeboden aan het aanwezige publiek, waarbij in de regel de verkoopprijs of prijs per meeteenheid van een product niet tevoren vaststaan.
Bijlage II, behorende bij artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit prijsaanduiding producten
A. Producten die te koop worden aangeboden in fantasieverpakking of in fantasievorm voor speciale gelegenheden.
B. Klaargemaakte en klaar te maken maaltijden die te koop worden aangeboden in één verpakking.
C. Diverse producten die samen in één verpakking te koop worden aangeboden.
D. Producten die door middel van een automaat te koop worden aangeboden.
E. Producten die gewoonlijk tegen een prijs per stuk of voorverpakt per aantal stuks te koop wordt aangeboden.
F. Producten die gewoonlijk in verpakkingen te koop worden aangeboden die niet groter zijn dan 15 gram of 15 milliliter.
G. Producten die in een etalage zijn uitgestald.
H. Producten die in vaste hoeveelheden zijn verpakt en die te koop worden aangeboden
– in een bedieningszaak, of een onderdeel van een zelfbedieningszaak, waarin de verkoop van producten grotendeels over de toonbank plaatsvindt;
– in een zelfbedieningszaak, waarin het aantal werkzame personen, berekend op basis van volledige werktijd, niet meer is dan vijf;
– op de openbare weg buiten de verkoopruimte van een bedieningszaak;
– aan de huizen van vaste afnemers;
– in een besloten ruimte die een onderdeel is van een vervoermiddel;
– in de uitoefening van de markt- en straathandel en handel te water.”
De beleidsregel van de Minister van Economische Zaken van 4 juli 2014, nr. WJZ/14112617, met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boetes door de Autoriteit Consument en Markt (Boetebeleidsregel ACM 2014) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2.2
De hoogte van de basisboete wordt, voor zover van toepassing, in ieder geval afgestemd op:
a. de ernst van de overtreding,
b. de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, en
c. de duur van de overtreding.
Artikel 2.5
1. Indien artikel 2.3, eerste lid, niet van toepassing is, stelt de ACM de basisboete, in het geval dat aan een overtreder blijkens een wettelijke bepaling een maximale boete van € 900.000 dan wel, indien dat meer is, een promillage van de totale jaaromzet kan worden opgelegd, vast binnen de bandbreedtes van de volgende boete categorieën:
Onderkant van de bandbreedte
Bovenkant van de bandbreedte
Categorie
vast bedrag
of ‰ van de omzet als dat meer is
vast bedrag
of ‰ van de omzet als dat meer is
categorie I
€ 15.000
0,25 ‰
€ 150.000
2,5 ‰
categorie II
€ 75.000
0,5 ‰
€ 300.000
5 ‰
categorie III
€ 150.000
0,75 ‰
€ 600.000
7,5 ‰
categorie IV
€ 300.000
2,5 ‰
€ 650.000
25 ‰
categorie V
€ 400.000
5 ‰
€ 700.000
50 ‰
categorie VI
€ 500.000
7,5 ‰
€ 800.000
75 ‰
2. In de bijlage worden de bepalingen ter zake waarvan ingeval van een overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld in de daarbij aangewezen boetecategorie.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde indeling in een boetecategorie in het concrete geval naar het oordeel van de ACM geen passende beboeting toelaat, kan de naast hogere of de naast lagere categorie worden toegepast.
4. De omzet die in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van de maximale basisboete wordt als volgt berekend:
a. de jaaromzet tot € 250.000.000 telt voor 100% mee,
b. de jaaromzet tussen € 250.000.000 en € 1.000.000.000 telt voor 50% mee, en
c. de jaaromzet boven de € 1.000.000.000 telt voor 2% mee.
Artikel 2.7 (Tekst tot 1 juli 2016)
1. De ACM stelt de basisboete, in het geval dat aan een overtreder blijkens de wet een maximale boete van € 450.000 kan worden opgelegd, vast binnen de bandbreedtes van de volgende boetecategorieën:
Categorie I
Boetebandbreedte tussen € 0 en € 50.000
Categorie II
Boetebandbreedte tussen € 40.000 en € 150.000
Categorie III
Boetebandbreedte tussen € 100.000 en € 300.000
Categorie IV
Boetebandbreedte tussen € 150.000 en € 450.000
2. In Bijlage 2 worden de bepalingen ter zake waarvan in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld in de daarbij aangewezen boetecategorie.
3. Indien de in het tweede en derde lid bedoelde indeling in een boetecategorie in het concrete geval naar het oordeel van de ACM geen passende beboeting toelaat, kan de naast hogere of de naast lagere categorie worden toegepast.
Artikel 2.8
1. Bij de vaststelling van de bestuurlijke boete beziet de ACM of sprake is van boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden.
2. De ACM bepaalt in redelijkheid de mate waarin de betrokken omstandigheid leidt tot een verhoging of verlaging van de basisboete.”
Bijlage behorende bij artikel 2.5, tweede lid, en artikel 2.7, derde lid, van de Boetebeleidsregel ACM 2014, bevat – onder meer – het volgende:
Besluit Prijsaanduiding producten (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0015104&g=2017-01-01&z=2019-03-22)
artikel 2 t/m 5
II: in geval van overtreding van artikelen 2, 3, 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid jo. artikel 2, artikel 5, eerste lid jo. artikel 3 en artikel 5 tweede lid;
(…)
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005289&g=2016-03-22&z=2019-03-22)
artikel 193c, eerste lid
III
Bijlage 2, behorende bij artikel 2.7, tweede lid, van de Boetebeleidsregel ACM 2014 (Tekst tot 1 juli 2016), bevat – onder meer – het volgende:
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005289&g=2016-03-22&z=2019-03-22)
artikel 193c, eerste lid
III
Besluit prijsaanduiding producten (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0015104&g=2016-03-22&z=2019-03-22)
artikel 2 t/m 5
II: in geval van overtreding van artikelen 2, 3, 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid jo. artikel 2, artikel 5, eerste lid jo. artikel 3 en artikel 5 tweede lid;
(…)