Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
(gemachtigde: mr. J.J.M. Sluijs),
en
de Autoriteit Consument en Markt (ACM),
de onderneming, persoon 1 en persoon 2
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
1) het verstrekken van informatie die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden ten aanzien van de rechten van de consument over het recht van ontbinding bij een overeenkomst op afstand, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst kan nemen dat hij anders niet had genomen (misleidende handelspraktijk);
2) het op grote schaal terugbetalen van consumenten, die hun overeenkomst overeenkomstig artikel 6:230o BW hebben ontbonden, door middel van een waardebon, terwijl deze consumenten niet met een waardebon hadden betaald en ook niet met dat betaalmiddel hadden ingestemd, waarbij die terugbetaling in de vorm van een waardebon in groten getale niet heeft plaatsgevonden binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na ontbinding, en waarbij ten aanzien van bestellingen die volledig werden geretourneerd structureel het beleid werd gehanteerd om de door de consument betaalde leveringskosten niet te vergoeden (onjuiste terugbetaling);
3) het hanteren van het beleid om zelf geen actie te ondernemen bij het afkeuren van retourzendingen – een zogenoemd piepsysteem – waardoor het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar werd beperkt of kon worden beperkt (oneerlijke handelspraktijk).
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
De onderneming c.s. hebben – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de onderneming in strijd heeft gehandeld met bepalingen uit het BW betreffende “oneerlijke handelspraktijken” (art. 6:193b en art. 6:193c) en betreffende “overeenkomsten tussen handelaren en consumenten” (art. 6:230o). De rechtbank heeft ten onrechte het verweten gedrag volledig aan de overtreders verwijtbaar geacht. Ten slotte hebben de onderneming c.s. aangevoerd dat de rechtbank de boete onevenredig hoog heeft vastgesteld.
Van de overige 412 door de ACM voor het bewijs gebruikte retourzendingen waren er 409 niet traceerbaar, omdat – aldus de onderneming c.s. – “eenvoudigweg een pakketje (werd) teruggestuurd zonder afzender, zonder factuur, zonder retourformulier, zonder enig kattenbelletje of iets dergelijks”. De onderneming c.s. hebben in dit verband voorts aangevoerd dat diverse consumenten zich weliswaar in hun contacten met de klantenservice van de onderneming op een ontbindingsverklaring hebben beroepen, maar dat niet met bewijsmiddelen is onderbouwd dat de consumenten de koopovereenkomst hebben ontbonden, nu in geen van deze 409 gevallen een kopie van het beweerdelijk meegestuurde retourformulier is overgelegd. Slechts in 3 gevallen kan naar de mening van de onderneming worden vastgesteld dat de retourzending vergezeld ging van een retourformulier. Die 3 gevallen betroffen de mystery shoppers van de Consumentenbond. Volgens de onderneming c.s. is in uitsluitend die 3 gevallen gebleken dat niet tijdig, niet inclusief verzendkosten en ook niet met hetzelfde betaalmiddel is terugbetaald. De ondernemingen c.s. stellen voorts dat de onderneming in die 3 gevallen het geld wel wilde retourneren, maar dat de Consumentenbond weigerachtig was om het bankrekeningnummer te verstrekken.
Standaard e-mail 1 hield blijkens de door ACM als bijlagen bij prod. 52 en 53 gevoegde
e-mails, afkomstig uit de mailbox customerservice@tom-bv.com, in dat de retourzending niet conform de retourprocedure was aangeboden, waardoor niet tot terugbetaling kon worden overgegaan. Daarbij werden één of meer redenen vermeld om niet tot terugbetaling over te gaan. In de door ACM bedoelde gevallen heeft de onderneming in standaard e-mail 1 één of meer van de volgende redenen vermeld:
“Factuur ontbreekt”,
“Er is geen ruiling aangegeven”. “IBAN-nummer ontbreekt op retourformulier”,of
“Retourformulier: ruiling ontbreekt”. Verder werd in standaard e-mail 1 vermeld: “
Omdat wij graag uw retourzending alsnog correct willen afhandelen hebben wij u zojuist handmatig een waardebon toegestuurd t.w.v. de geretourneerde artikelen.”Deze verklaringen stroken met hetgeen persoon 1 op 2 oktober 2015 heeft verklaard.
“Factuur ontbreekt”,
“Er is geen ruiling aangegeven”,“IBAN-nummer ontbreekt op retourformulier”, of
“Retourformulier: ruiling ontbreekt”maar niet dat de klant de artikelen had teruggezonden zonder een retourformulier of andere stukken bij te voegen. Gelet op de inhoud van deze e-mailcorrespondentie acht het College het onaannemelijk dat al deze klanten zouden hebben verzuimd om bij het retourzenden van de artikelen enig document te voegen waaruit blijkt dat de klant de koopovereenkomst wenste te ontbinden.
4 januari 2015 een bestelling geplaatst, doch deze op 7 januari 2015 retour gestuurd. De retourzending is door de onderneming behandeld op 8 januari 2015. Per e-mail van 26 januari 2015 nam deze klant contact op met de onderneming omdat zij nog geen geld had ontvangen. In deze e-mail vermeldde deze klant tevens haar bankrekeningnummer. De e-mail werd dezelfde dag nog beantwoord door een medewerker van de onderneming. Daarbij werd aangegeven dat de retourzending nog niet verwerkt kon worden omdat het retourformulier niet volledig was ingevuld en een kopie van de factuur ontbrak, maar dat e.e.a. nu alsnog was afgewikkeld, met aanbieding van een waardebon. In een latere e-mail gaf de klant aan dat zij volgens haar het retourformulier goed had ingevuld en dat zij niet akkoord ging met een waardebon.
Beslissing
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 501,-- aan de onderneming c.s. te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van de onderneming c.s. tot een bedrag van € 1.536,--;
- bepaalt dat van ACM griffierecht ter hoogte van € 501,-- wordt geheven.