ECLI:NL:RBROT:2018:8834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
ROT 18/662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van het rookverbod tijdens een festival

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [Naam], eiseres, en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 600,- die aan eiseres is opgelegd wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tabaks- en rookwarenwet. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens het Ultrasonic Festival op 29 juli 2017 hebben geconstateerd dat er in een tent door ongeveer 50 bezoekers werd gerookt, terwijl beveiligers niet ingrepen. Eiseres betoogde dat zij wel een rookverbod had gehandhaafd en dat de waarnemingen van de toezichthouders niet zorgvuldig genoeg waren. De rechtbank oordeelde echter dat de bevindingen in het relaas van de toezichthouders voldoende bewijs boden voor de overtreding.

De rechtbank overwoog dat het ontbreken van een handtekening op het relaas van bevindingen geen bewijsrechtelijke consequenties heeft, mits de identiteit van de opsteller kan worden vastgesteld. Eiseres kon niet overtuigend aantonen dat de beveiligers niet in staat waren om op te treden tegen rokende bezoekers, en de rechtbank concludeerde dat eiseres niet op toereikende wijze het rookverbod had gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete, zonder aanleiding te zien voor matiging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2018 in de zaak tussen

Stichting [Naam], te [Plaats], eiseres,

gemachtigde: [Naam],
en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. K. Janssens.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 oktober 2017 (het primaire besluit), waarbij een boete van € 600,- is opgelegd wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tabaks- en rookwarenwet, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tabaks- en rookwarenwet is de beheerder van het gebouw of de inrichting, dat in gebruik is bij een instelling of vereniging voor kunst en cultuur, verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod. Op grond van artikel 11b, eerste lid, van die wet kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen voor een overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 10. Op grond van de bijlage als bedoeld in artikel 11c, van die wet wordt een eerste overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 10, eerste of tweede lid, bestraft met een bestuurlijke boete van € 600.-.
2. In een op 3 augustus 2017 door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), naar waarheid opgemaakt, maar niet ondertekend, relaas van bevindingen (het relaas) stellen de toezichthouders dat zij op 29 juli 2017 rond 19:25 uur een inspectie hebben verricht tijdens het Ultrasonic Festival (het evenement), dat plaatsvond in Maarssen. Beide toezichthouders hebben zich niet als zodanig bekend gemaakt, maar zich voorgedaan als festivalgangers. In het relaas beschrijven de toezichthouders dat een van hen heeft waargenomen dat in een grote witte feesttent (de tent) ongeveer 1.000 personen aanwezig waren en dat die toezichthouder ongeveer 50 mensen in de tent sigaretten zag roken en veel overblijfselen van opgerookte sigaretten op de grond zag liggen. Voorts beschrijven zij dat een van de toezichthouders achter drie beveiligers aanliep die door de tent liepen en daarbij zag dat er in het zicht van de beveiligers door zeven personen in de tent werd gerookt, maar dat de beveiligers nalieten om rokende personen aan te spreken dat zij niet mochten roken in de tent. Verweerder heeft vervolgens eiseres als organisator van het evenement beboet.
3. Eiseres betoogt dat zij wel een rookverbod heeft gehandhaafd en dat de waarneming van de toezichthouders niet zorgvuldig genoeg is om te kunnen vaststellen dat het rookverbod niet is gehandhaafd tijdens het evenement. In dit verband is aangevoerd dat niet blijkt binnen welk tijdsbestek de inspectie plaatshad, dat de waarneming dat één enkele beveiliger een rokende bezoeker niet zou hebben aangesproken onvoldoende is om te kunnen constateren dat eiseres geen rookverbod heeft gehandhaafd, dat die avond vanwege dreigende extreme weersomstandigheden sprake was van overmacht en dat in het veiligheidsplan is opgenomen dat in de tenten rokende bezoekers bij herhaalde constatering of weigering tot medewerking riskeren dat zij worden verwijderd van het terrein, dat zij worden overgedragen aan de politie en dat de kosten verhaald kunnen worden.
4. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtsrapport en de daarin vermelde bevindingen (CBb 29 maart 2018, ECLI:NL:CBB:2018:165). Dat het relaas, dat met het rapport van bevindingen aan eiseres is gezonden, niet is ondertekend, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet kan worden uitgegaan van het relaas van de toezichthouders. De rechtbank wijst er in dat verband op dat het ontbreken van een handtekening geen bewijsrechtelijke consequenties behoeft te hebben, als de identiteit van de opsteller van het rapport op andere wijze onomstotelijk kan worden vastgesteld. Omdat in het relaas de nummers van de twee toezichthouders zijn vermeld kan die vaststelling plaatshebben. In dergelijke gevallen geldt wel dat de bestuursrechter kan verlangen dat de identiteit van de opsteller, zo nodig met een verzoek om beperking van de kennisneming, aan hem wordt bekendgemaakt, teneinde de identificatie mogelijk te maken (ABRvS 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818). De rechtbank heeft in dit geval geen aanleiding gezien om verweerder op te dragen om de identiteit van beide toezichthouders (aan haar) bekend te maken (zie ook CBb 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:101).
5. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat niet door eiseres is betwist dat toezichthouders van NVWA tijdens het evenement hebben gezien dat er werd gerookt en dat door de beveiliging daartegen niet werd opgetreden. De omstandigheid dat eiseres in haar aanvullende beroepschrift het relaas onjuist heeft samengevat door daarin te spreken van één beveiliger die een rokende bezoeker niet heeft aangesproken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een gemotiveerde weerspreking van de in het relaas genoemde feiten dat een van de toezichthouders heeft gezien dat 50 bezoekers in de tent sigaretten rookten en dat drie beveiligers hebben nagelaten zeven personen aan te spreken die in hun blikveld rookten in de tent. Dat in het relaas alleen het aanvangstijdstip van de inspectie is vermeld, doet evenmin af aan de bewijskracht ervan.
6. Gelet op de duidelijke bevindingen in het relaas staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tijdens het evenement in de tent door diverse mensen werd gerookt en dat beveiligers daar niet tegen optraden. Daarmee staat vast dat in elk geval gedurende de waarnemingen door de toezichthouders geen rookverbod werd gehandhaafd door eiseres. Dat eiseres er rekening mee hield dat zich noodweer zou aandienen, maakt niet dat er sprake was van overmacht en daarom ook niet van het ontbreken van verwijtbaarheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres in haar beroepschrift en ter zitting niet duidelijk heeft kunnen maken waarom de drie beveiligers die door een tent liepen wegens dreigende weersomstandigheden niet in staat waren om rokende bezoekers aan te spreken. Daar komt bij dat van de zijde van eiseres ter zitting juist is gesteld dat de organisatie die de beveiligers leverde het niet tot de taak van de beveiligers rekende om bezoekers die in tenten rookten aan te spreken. Wat eiseres in een veiligheidsplan heeft opgenomen over het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod doet evenmin af aan de geconstateerde overtreding. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tabaks- en rookwarenwet houdt niet in dat eiseres zich in enige mate inspant om het rookverbod te handhaven, maar er voor zorgt dat het rookverbod wordt gehandhaafd. Hieruit volgt dat eiseres niet, althans niet op toereikende wijze het rookverbod heeft gehandhaafd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om eiseres een bestuurlijke kunnen op te leggen wegens de vastgestelde overtreding. Het boetebedrag is vastgesteld in overeenstemming met de bijlage als bedoeld in artikel 11c, van de Tabaks- en rookwarenwet. Voor matiging van het boetebedrag ziet de rechtbank geen aanleiding.
8. Dat het eiser steekt dat door NVWA niet gelijk wordt ingegrepen indien een volgens haar onveilige situatie wordt vastgesteld, kan hier niet aan afdoen. De wetgever heeft er voor gekozen om de Tabaks- en rookwarenwet te laten handhaven door middel van bestuurlijke boetes. De bestuursrechter treedt niet in de vraag of deze keuze van de wetgever leidt tot de meest effectieve wijze van handhaven.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 oktober 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld het College van Beroep voor het bedrijfsleven.