3.3.In het rapport is geconstateerd dat [Naam bedrijf] en eiser in 2009:
a. voor € 175.087,80 aan techniekkosten hebben gedeclareerd, terwijl volgens de tariefbeschikking 2009 geen techniekkosten in rekening mochten worden gebracht;
b. een aanvangstoeslag voor een behandeling met partieel vaste apparatuur à € 542,- hebben gedeclareerd, terwijl Invisalign – vanwege de kenmerken ervan – onder de behandeling met uitsluitend of voornamelijk uitneembare apparatuur valt waarvoor een aanvangstoeslag van € 141,50 geldt;
c. een behandelingsmaandtarief voor een behandeling met partieel vaste apparatuur à € 48,10 hebben gedeclareerd, terwijl Invisalign – vanwege de kenmerken ervan – onder de behandeling met uitsluitend of voornamelijk uitneembare apparatuur valt waarvoor een behandelingsmaandtarief van € 40,50 geldt;
d. de verrichting uitgebreid onderzoek ten behoeve van behandelplan met code C28 in rekening hebben gebracht. Voor orthodontie mogen alleen codes uit het hoofdstuk D worden gedeclareerd, geen C-codes;
e. de verrichting second-opinion met code D63 hebben gedeclareerd voor patiënten die door [Naam bedrijf] zijn behandeld, terwijl een voorwaarde voor declaratie van de verrichting D63 second opinion is dat de patiënt niet in behandeling is of komt bij de betreffende zorgaanbieder;
f. voor beoordeling orthopantomogram een tarief van € 23,40 hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief € 22,80 bedraagt.
In het rapport is geconstateerd dat [Naam bedrijf] en eiser in 2010:
a. een totaalbedrag van € 287.997,93 aan techniekkosten in rekening hebben gebracht, terwijl uit de inkoopfacturen van Online Technology blijkt dat de daadwerkelijk door [Naam bedrijf] betaalde techniekkosten € 132.034,55 bedragen;
b. meerkosten voor tandtechniek in rekening hebben gebracht zonder de voorgeschreven korting van € 175,- voor vacuümgevormde apparatuur toe te passen. Zij hebben hierdoor in 2010 een bedrag van € 23.075,- te veel gedeclareerd;
c. de verrichting uitgebreid onderzoek ten behoeve van behandelplan met code C28 in rekening hebben gebracht. Voor orthodontie mogen alleen codes uit het hoofdstuk D worden gedeclareerd, geen C-codes;
d. de verrichting second-opinion met code D63 hebben gedeclareerd voor patiënten die door [Naam bedrijf] zijn behandeld, terwijl een voorwaarde voor declaratie van de verrichting D63 second opinion is dat de patiënt niet in behandeling is of komt bij de betreffende zorgaanbieder;
e. een aanvangstoeslag vacuümgevormde apparatuur voor een bedrag van € 807,43 hebben gedeclareerd terwijl het maximaal toegestane tarief € 800,86 bedraagt;
f. voor gebitsmodellen een tarief van € 30,29 hebben gedeclareerd terwijl in 2010 het maximaal toegestane tarief € 30,04 bedraagt;
g. voor vervaardiging orthopantomogram voor € 39,17 hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief € 38,85 bedraagt;
h. voor beoordeling gebitsmodellen een tarief van € 62,06 hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief € 61,56 bedraagt;
i. voor beoordeling orthopantomogram een tarief van € 23,40 hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief € 22,84 bedraagt;
j. een behandelingsmaandtarief voor een bedrag van € 59,59 hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief op de behandeldatum € 59,11 bedraagt;
k. de prestatie tandtechnische kosten die niet gerelateerd zijn aan eventuele vergoeding door verzekeraar en niet toerekenbaar zijn aan tandarts hebben gedeclareerd. [Naam bedrijf] heeft hiervoor verschillende tarieven gedeclareerd. Voor deze verrichting is door NZa geen prestatiebeschrijving en een tarief vastgesteld.
In het rapport is geconstateerd dat [Naam bedrijf] en eiser in 2011:
a. een totaalbedrag van € 76.338,45 aan techniekkosten in rekening hebben gebracht, terwijl uit inkoopfacturen van Online Technology blijkt dat de daadwerkelijk door [Naam bedrijf] betaalde techniekkosten € 30.983,35 bedragen;
b. meerkosten voor tandtechniek in rekening hebben gebracht zonder de voorgeschreven korting van € 175,- voor vacuümgevormde apparatuur toe te passen. Zij hebben hierdoor in 2011 een bedrag van € 5.425,- te veel gedeclareerd;
c. op 30 juni 2011 voorafgaand aan een behandeling een bedrag van € 59,59 voor een behandelingsmaand hebben gedeclareerd, terwijl het maximaal toegestane tarief vanaf 1 juli 2011 € 43,42 bedraagt (code 221123).
Voorts vermeldt het rapport dat uit het onderzoek is gebleken dat [Naam bedrijf] en eiser bij een veelvoud van patiënten voorafgaand aan de behandeling een (afgerond) bedrag declareren. Uit de declaraties wordt niet duidelijk wanneer de behandelingen zijn uitgevoerd: de behandeldatum is veelal gelijk aan de declaratiedatum, het betreft veelal één datum en deze ligt vaak voor de daadwerkelijke behandeldatum. Een patiënt heeft meerdere behandelingen nodig bij Invisalign-behandelingen, zodat van één behandeldatum dan ook geen sprake kan zijn. Ten slotte bevatten de declaraties niet altijd de naam van de behandelend tandarts. Uit het onderzoek is volgens het rapport ook gebleken dat verzoekers geen administratie hebben gevoerd die in overeenstemming is met artikel 36 van de Wmg. In de administratie bevonden zich – naast de inkoopbonnen van Online Technology – niet de specificaties van de overige gedeclareerde techniekkosten. Hierdoor was niet duidelijk wat de geleverde en overeengekomen prestaties waren. Daarnaast kon uit de administratie niet worden afgeleid wanneer de prestaties zijn geleverd en niet altijd kon worden afgeleid wat de naam was van de behandelend tandarts.
4.2.De rechtbank overweegt dat de zorg door tandartsen verleend, valt onder het begrip zorg in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, onder 2° van de Wmg. In de uitspraak van het CBb van 17 december 2010, ziet de rechtbank – anders dan eiser – steun voor het oordeel dat zuiver cosmetische orthodontistische behandelingen, zoals de Invisalign-behandelingen, onder zorg in de zin van de Wmg vallen. Dat artikel 1 van de Wet Big geen helderheid verschaft over de vraag of cosmetische behandelingen onder het bereik van die wet vallen, maakt dit niet anders. De reikwijdte van de Wet Big wordt immers bepaald door handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, waaronder handelingen op het gebied van de geneeskunst, terwijl in de Wmg het in die wet gedefinieerde begrip zorg centraal staat. De rechtbank merkt [Naam bedrijf] daarom aan als zorgaanbieder in de zin van de Wmg. Voor zover zij niet al een zorgaanbieder in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, 1°, van de Wmg zou zijn, dan is zij in elk geval een zorgaanbieder in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, 2°, van de Wmg. Dit betekent dat de artikelen 35 en 36 van de Wmg voor haar gelden.