Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen
[eiseres] . uit [vestigingsplaats] , eiseres
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
1.2. De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2020 (de bestreden uitspraak) de waarde van de supermarkt en de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd.
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in bezwaar en beroep diverse gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de waardebepaling van de supermarkt. Ook heeft hij op 1 december 2021 en 20 juni 2022 een zogeheten ‘pinpoint’-bief aan de rechtbank gestuurd. Op de zitting van 31 oktober 2022 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat voor de beoordeling van de rechtbank enkel die gronden van belang zijn die hij op zitting heeft genoemd. Al zijn overige beroepsgronden kan de rechtbank als vervallen beschouwen. Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak alleen die gronden beoordeelt die de gemachtigde op de zitting heeft benoemd.
8.4. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport met uitvoerige bijlagen, en de daarop ter zitting gegeven toelichting, de kapitalisatiefactor van 10,4 voor het bedrijfsobject aannemelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar heeft gewezen op de stukken in het dossier, vooral het taxatierapport met daarin de onderbouwende gegevens van twee referentieobjecten, te weten [adres] te [vestigingsplaats] en [adres] te [vestigingsplaats] , met betrekking tot de kapitalisatiefactor. De heffingsambtenaar heeft de gerealiseerde transactiecijfers van deze twee supermarkten gebruikt, en deze geanalyseerd. De leveringsaktes van deze referenties zijn daarbij ook overgelegd. De heffingsambtenaar heeft erkend dat de verkooptransactie [adres] in [vestigingsplaats] moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van een parkeergelegenheid en dat ook gedaan. Voor beide verkooptransacties geldt dat sprake is van een verkoop in verhuurde staat en de heffingsambtenaar heeft daarmee, zoals blijkt uit de beschrijving en de analyse van die verkoopcijfers in het taxatierapport (en door middel van een rekenblad voor het corrigeren van een beleggingstransactie) rekening gehouden. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd en rekenkundig beredeneerd dat een correctie is toegepast voor de verhuurde staat. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar daarmee inzichtelijk heeft gemaakt dat uit de transacties dat deel is gehaald dat van invloed is geweest op de prijsvorming van de gebruikte transactie. De beide verkooptransacties zijn verder geïndexeerd naar de waardepeildatum en met de overige verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de supermarkt in geschil is voldoende rekening gehouden. De gebezigde marktanalyse van beide gehanteerde vergelijkingsobjecten onderbouwt daarom de voor de supermarkt gehanteerde kapitalisatiefactor van 10,4.
.Dit betekent dat de procedure ruim 32 maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus met ruim acht maanden overschreden. In dat geval wordt immateriële schade verondersteld en dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding voor deze overschrijding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee die termijn is overschreden, wat betekent dat eiseres een vergoeding toekomt van € 1000.
€ 250 en de Staat 3/4 deel van € 1000, dus € 750.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 250;
het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 750;
eiseres.
29 november 2022.