In deze zaak heeft belanghebbende, [X], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 25 november 2015. Deze uitspraak betrof de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Molenwaard voor de jaren 2013 en 2014, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q]. De Rechtbank had in deze zaak eerder geoordeeld over de geldigheid van de aanslagen en de waardering van de onroerende zaak.
In het cassatieberoep heeft belanghebbende een aantal middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard heeft een verweerschrift ingediend, waartegen belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende echter niet gegrond verklaard.
De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte heeft de Hoge Raad beslist dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard, en het arrest is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.