ECLI:NL:RBDHA:2025:1113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/09/652703/HA ZA 23-741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ongewenst gedrag voormalig Kamervoorzitter en overheidsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiseres, voormalig Voorzitter van de Tweede Kamer, de Staat der Nederlanden en Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. aansprakelijk stelt voor schade die zij heeft geleden naar aanleiding van een extern feitenonderzoek naar haar gedrag. Dit onderzoek werd ingesteld na ontvangst van anonieme brieven waarin ongewenst gedrag van eiseres werd beschreven. Eiseres betwist de rechtmatigheid van het onderzoek en de verwerking van haar persoonsgegevens, en vordert schadevergoeding en vernietiging van de persoonsgegevens die door de gedaagden zijn verwerkt. De rechtbank oordeelt dat de Tweede Kamer als werkgever verplicht was om de signalen van een onveilige werkomgeving te onderzoeken, ook al was eiseres betrokken als Kamerlid. De rechtbank concludeert dat de opdracht tot het feitenonderzoek rechtmatig was en dat de gedaagden voldoende zorgvuldigheid in acht hebben genomen bij de uitvoering van het onderzoek. Eiseres werd voldoende geïnformeerd over het onderzoek en had de mogelijkheid om haar zienswijze te geven, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en verklaart haar niet-ontvankelijk in bepaalde vorderingen, waarbij de proceskosten voor eiseres komen te liggen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/652703 / HA ZA 23-741
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. G.G.J.A. Knoops,
tegen

1.STAAT DER NEDERLANDEN (Tweede Kamer der Staten Generaal), te Den Haag,

advocaat: mr. R.W. Veldhuis,
hierna te noemen: de Staat,

2.HOFFMANN BEDRIJFSRECHERCHE B.V., te Almere,

advocaat: mr. J.J. Gevers,
hierna te noemen: Hoffmann,

3.[naam 1] , te [woonplaats 1] ,

4.
[naam 2], te [woonplaats 2] ,
5.
[naam 3], te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. T. Barkhuysen,
hierna samen te noemen: de gedelegeerd opdrachtgevers.

1.De zaak in het kort

1.1.
In 2022 hebben het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer twee anonieme brieven ontvangen. In de tweede brief werden negentien situaties beschreven waarin eiseres als Voorzitter van de Tweede Kamer ongewenst gedrag zou hebben vertoond tegenover ambtenaren in dienst van de Tweede Kamer. Het Presidium en de Griffier hebben toen samen opdracht gegeven aan Hoffmann, om te onderzoeken of de in de brieven beschreven situaties echt waren gebeurd en zo ja, hoe daarop vanuit de top van de organisatie was gereageerd. Deze opdracht en de reden daarvoor zijn echter uitgelekt naar de pers, nog vóór eiseres op de hoogte was gesteld. De kwestie trok veel aandacht in de media en leidde tot politieke onrust. Het Presidium en de Griffier hebben de begeleiding van het onderzoek vervolgens uitbesteed aan de gedelegeerd opdrachtgevers. Eiseres heeft niet meegewerkt aan het onderzoek; zij heeft zich ook verzet tegen de publicatie van een samenvatting van de onderzoeksresultaten. Het onderzoek is inmiddels afgerond en de Staat heeft lopende deze procedure in een Kamerbrief een samenvatting gedeeld met de Tweede Kamer.
1.2.
Eiseres stelt de gedaagden gezamenlijk aansprakelijk voor de schade die zij door deze gang van zaken heeft geleden. Zij vordert schadevergoeding en vernietiging van de persoonsgegevens die gedaagden van haar hebben verwerkt. Zij vindt namelijk dat het Presidium en de Griffier niet bevoegd waren om de opdracht tot het onderzoek te geven, onder meer omdat zij Kamerlid was. Ook vindt zij dat het onderzoek onzorgvuldig is vormgegeven en uitgevoerd, en vindt zij dat de samenvatting van het onderzoek niet gepubliceerd had mogen worden. Bij dit alles speelt mee dat eiseres vermoedt dat het lek naar de pers vanuit het Presidium kwam.
1.3.
De Staat vindt dat het Presidium en de Griffier als werkgever van de betrokken ambtenaren niet alleen bevoegd, maar zelfs verplicht waren om een feitenonderzoek te laten uitvoeren. De in de brieven beschreven situaties waren concreet, en als ze waar waren, was mogelijk sprake van een sociaal onveilige werkomgeving waar de Tweede Kamer als werkgever van de betrokken ambtenaren iets mee moest. Als zij niet wisten wat er was gebeurd, konden zij ook niet voldoen aan hun werkgeversverplichtingen. Het onderzoek van Hoffmann was niet gericht op kwalificatie van het gedrag van eiseres en zou ook geen rechtspositionele gevolgen voor haar hebben; het was alleen gericht op haar gedrag in de omgang met de ambtelijke organisatie in haar functie van Voorzitter, niet op haar gedrag als Kamerlid. De Staat weerspreekt dat het lek naar de pers vanuit het Presidium is gekomen; de Staat heeft ook aangifte gedaan van het lekken uit een besloten vergadering.
Alle gedaagden vinden dat het onderzoek zorgvuldig is vormgegeven en uitgevoerd, en dat de samenvatting van het onderzoek gelet op de openbare functie van eiseres wel mocht worden gepubliceerd. Verder wijzen gedaagden erop dat eiseres zelf de media heeft opgezocht, terwijl gedaagden daarin juist terughoudend zijn geweest.
1.4.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de Tweede Kamer als werkgever van de betrokken ambtenaren verplicht was om de concrete signalen over een onveilige werkomgeving die zij had ontvangen op feitelijke juistheid te onderzoeken. Die plicht verviel niet doordat bij de signalen een Kamerlid was betrokken; wel hadden gedaagden bij de inkleding en uitvoering van het onderzoek een zorgplicht tegenover eiseres omdat van meet af aan duidelijk was dat haar belangen in het bijzonder door het onderzoek zouden worden geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden voldoende aan die zorgplicht hebben voldaan.
Daarbij is van belang dat het onderzoek alleen zag op de feitelijke juistheid van de in de brieven gemelde gedragingen, en dat die gedragingen alleen het functioneren van eiseres als Kamervoorzitter binnen de ambtelijke organisatie betroffen en niet de uitoefening van haar functie als Kamerlid. De Kamervoorzitter heeft in ons rechtsbestel een specifieke, van het Kamerlidmaatschap te onderscheiden rol met takenpakket.
De rechtbank is verder van oordeel dat het onderzoek conform de daarvoor geldende regels is uitgevoerd. De voor het onderzoek noodzakelijke persoonsgegevens mochten gelet op het voorgaande en de manier waarop het onderzoek is vormgegeven worden verwerkt op grond van artikel 6 lid 1, aanhef en onder f AVG.
Voor wat betreft de klachten over (de inhoud van) de samenvatting van de onderzoeksresultaten, de publicatie van die samenvatting en de (tekst van de) begeleidende brief aan de Kamer van 31 oktober 2023, oordeelt de rechtbank dat eiseres die klachten op de door de wetgever in de Wet Open Overheid voorgeschreven manier aan de orde moet stellen; dat kan dus niet in deze procedure.
1.5.
Eiseres heeft ook een verzoekschrift ingediend op grond van artikel 35 UAVG, met daarin klachten over de manier waarop gedaagden haar persoonsgegevens hebben verwerkt – vóór, tijdens en na het feitenonderzoek (hierna: de verzoekschriftprocedure). Ook in die zaak met nummer C/09/652193 / HA RK 23-326 doet de rechtbank vandaag uitspraak. De vorderingen over het gebruik en de verwijdering van haar persoonsgegevens die eiseres ook in die (speciaal daarvoor ingerichte) verzoekschriftprocedure heeft ingediend, zal de rechtbank niet nogmaals in deze procedure beoordelen.
1.6.
Om de leesbaarheid van deze uitspraak te vergroten, worden de voor de beoordeling relevante bepalingen niet in de tekst geciteerd, maar in een bijlage die na de beslissing volgt.

2.Leeswijzer

Dit vonnis is als volgt opgebouwd:
De rechtbank bespreekt eerst hoe de procedure is verlopen (
Hoofdstuk 3), van welke feiten zij uitgaat bij de beoordeling van deze zaak (
Hoofdstuk 4) en wat eiseres precies heeft gevorderd (
Hoofdstuk 5).
Dan beoordeelt de rechtbank het verweer van de Staat dat niet alle onderdelen van de vordering in deze procedure behandeld kunnen worden (
Hoofdstuk 6).
Daarna benoemt de rechtbank de vorderingen die wel in deze procedure aan de orde kunnen komen (
Hoofdstuk 7).De rechtbank beoordeelt eerst de vorderingen die zien op de rechtmatigheid van de opdracht tot het doen van het externe feitenonderzoek en de verwerking van eiseres’ persoonsgegevens voor dat onderzoek (
Hoofdstuk 8), en daarna de vorderingen die verband houden met de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd (
Hoofdstuk 9).
Het vonnis sluit af met een beslissing over de proceskosten (
Hoofdstuk 10) en een korte opsomming van alle beslissingen (
Hoofdstuk 11).

3.De procedure

3.1.
In het procesdossier zitten de volgende documenten:
  • de dagvaarding van 22 augustus 2023 met een verzoek om een voorlopige voorziening en een verzoek tot voeging,
  • de akte overlegging producties van eiseres van 30 augustus 2023 met producties,
  • de akte rectificatie en aanvulling producties van eiseres van 30 augustus 2023,
  • het verzoek van eiseres van 27 september 2023 om gelijktijdige behandeling van deze procedure en de rekestprocedure met nummer 652193 / 23-326 en om een datum voor conclusies van antwoord te bepalen,
  • de akte van eiseres van 27 september 2023,
  • het vonnis in het voegingsincident van 4 oktober 2023, waarin voeging is geweigerd wegens de wettelijke onmogelijkheid van het voegen van dagvaardings- en verzoekschriftprocedures,
  • de conclusie van antwoord in het incident van de Staat van 18 oktober 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident van Hoffman van 18 oktober 2023,
  • de conclusie van antwoord in het incident van de gedelegeerd opdrachtgevers van 18 oktober 2023, met producties,
  • de akte intrekking provisionele vordering van 8 november 2023,
  • de conclusie van antwoord van de Staat van 20 december 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord van de gedelegeerd opdrachtgevers van 20 december 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord van Hoffmann van 20 december 2023,
  • het bericht van de griffie van 30 januari 2024 dat deze zaak gelijktijdig wordt behandeld met de verzoekschriftprocedure,
  • het tussenvonnis van 23 februari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van eiseres met aanvullende producties voor de mondelinge behandeling, ingekomen op 1 oktober 2024,
  • de brief van eiseres met aanvullende producties voor de mondelinge behandeling, ingekomen op 2 oktober 2024,
  • het bericht van de griffie van 4 oktober 2024 met een zittingsagenda,
  • de brief van de Staat ingekomen op 9 oktober 2024 met een aanvullende productie;
  • het B-formulier van eiseres ingekomen op 9 oktober 2024 met een aanvullende productie;
  • de brief van de gedelegeerd opdrachtgevers ingekomen op 9 oktober 2024;
  • het bericht van de griffie van 11 oktober 2024;
  • de tijdens de mondelinge behandeling ingediende akte van eiswijziging van eiseres;
  • de antwoordakte van de Staat van 6 november 2024;
  • de antwoordakte van Hoffmann van 6 november 2024;
  • de antwoordakte van de gedelegeerd opdrachtgevers van 6 november 2024.
3.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Partijen zijn alle verschenen; hun advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank heeft partijen vragen gesteld, die zij hebben beantwoord; partijen en hun advocaten hebben ook op elkaar kunnen reageren. Na de zitting heeft de rechtbank een proces-verbaal opgemaakt, dat vanwege de aard van de zaak en de ter zitting genomen akte van eiswijziging gelijk met deze uitspraak aan partijen wordt toegezonden.
3.3.
Nadat gedaagden bij akte op de ter zitting ingediende eiswijziging hebben gereageerd, is de datum voor het doen van uitspraak vastgesteld op vandaag.

4.De feiten

Achtergrond: de organisatie van de Tweede Kamer
4.1.
De organisatie van de Tweede Kamer der Staten Generaal (hierna: de Tweede Kamer) bestaat uit twee onderdelen: een politieke en een ambtelijke organisatie.
4.2.
Het Presidium van de Tweede Kamer (hierna: het Presidium) heeft de dagelijkse leiding over de hele Tweede Kamer. De agenda en de vergadering van het Presidium zijn niet openbaar; ook de besluiten van het Presidium zijn voor het merendeel niet openbaar.
4.3.
De Voorzitter van de Tweede Kamer (hierna: de Voorzitter) is ook de voorzitter van het Presidium, dat bestaat uit de Voorzitter en de ondervoorzitters van de Tweede Kamer. Het Presidium wordt bijgestaan door de Griffier van de Tweede Kamer (hierna: de Griffier) en door de directeuren van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer (hierna: de Directeuren).
4.4.
De Griffier leidt de ambtelijke organisatie en zorgt in die rol onder meer voor de verslaglegging, de informatievoorziening, documentatie en archivering, het beheer van het gebouw, de externe voorlichting, en de personeelszaken van de Tweede Kamer.
4.5.
Eiseres is op 12 december 2015 benoemd tot waarnemend Voorzitter. Aansluitend is zij van 13 januari 2016 tot en met 7 maart 2021 Voorzitter geweest. In de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van haar benoeming schreef eiseres onder meer het volgende:

Een goed functionerende Kamer draait op een goed functionerende organisatie. De afgelopen periode zijn onder leiding van onze vorige Kamervoorzitter (…), samen met het presidium, veel veranderingen in gang gezet. Deze veranderingen zal ik voortzetten, want ook de Kamer is gebaat bij continuïteit en stabiliteit in en rond de organisatie. [1]
Werkbelevingsonderzoek; anonieme brieven
4.6.
In september 2018 is onder alle ambtelijke medewerkers van de Tweede Kamer een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd, met daarin een onderdeel Werkbeleving en een onderdeel Ongewenste Omgangsvormen. Over het algemeen scoorde de organisatie gunstiger dan in Nederland gebruikelijk was. De meldingen van pesten, roddelen, bespottelijk maken, discriminatie en agressie die er waren, kwamen volgens de onderzoekers meestal van ambtelijke collega’s of leidinggevenden. Ongeveer 60 tot 90% van de respondenten die te maken had gehad met ongewenst gedrag had dit gemeld bij de leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een professional (bedrijfsarts of bedrijfsmaatschappelijk werker). De meeste melders gaven aan niet tevreden te zijn over hoe er op hun melding was gereageerd.
4.7.
Begin 2019 heeft een van de Directeuren in een brief zijn vertrek kenbaar gemaakt. In die brief refereerde hij aan een gesprek dat hij op 6 september 2018 met eiseres zou hebben gehad over, kort gezegd, haar opstelling jegens het ambtelijk personeel.
4.8.
Eind 2019 hebben in het Presidium – in verschillende samenstellingen – gesprekken plaatsgevonden over sociale veiligheid. [2]
4.9.
Op 11 juni 2021 hebben de bedrijfsgeneeskundige/vertrouwenspersonen van de Tweede Kamer de Voorzitter en de Griffier een brief gestuurd, waarin zij schreven dat zich over de periode 2018-2021 drieëntwintig medewerkers ‘met eensluidende klachten over ongewenst gedrag’ bij hen hadden gemeld. Uit ervaring duidden zij dit als een fors aantal klachten; zij adviseerden om onafhankelijk onderzoek naar de klachten te laten uitvoeren.
4.10.
Op 10 februari 2022 ontving de Voorzitter via een fractievoorzitter een anonieme brief. De brief verwees naar het werkbelevingsonderzoek uit 2018 en het vertrek van drie leden van het managementteam van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer (hierna: het MT). Volgens de auteur was het vertrek van de MT-leden te wijten aan de organisatiecultuur. De brief is besproken in het Presidium, waarop werd besloten om extern juridisch advies in te winnen.
4.11.
Op 27 juli 2022 hebben het Presidium en het MT een tweede anonieme brief ontvangen, waarin de auteur over een sociaal onveilige werksfeer sprak en negentien situaties beschreef waarin eiseres ongewenst gedrag richting ambtenaren zou hebben vertoond. De auteur stelde dat het vertrek van achtentwintig medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer te wijten zou zijn aan het gedrag van eiseres.
4.12.
Het Presidium heeft vier keer over de anonieme brief van 27 juli 2022 vergaderd: op 14, 19, 26 en 28 september 2022. Ook over deze brief is extern juridisch advies ingewonnen.
Besluit tot extern onderzoek; lek naar NRC
4.13.
Op 28 september 2022 hebben de Griffier en het Presidium unaniem besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar de feitelijke juistheid van de signalen uit de anonieme brieven. De toenmalige Voorzitter heeft eiseres die dag gebeld om haar uit te nodigen voor een gesprek, liefst de volgende ochtend vroeg. Eiseres antwoordde dat zij de hele dag niet kon, waarop de Voorzitter per bericht voorstelde om dan ’s avonds om 20:30 uur af te spreken. Maar die avond, op 28 september, nog voordat het Presidium met eiseres had gesproken en voordat eiseres op het tegenvoorstel van de Voorzitter had geantwoord, is eiseres gebeld door een journalist die haar reactie vroeg op het besluit om een extern onderzoek naar haar gedrag in te stellen. En diezelfde avond is in NRC Handelsblad een artikel verschenen met de kop “Onderzoek naar mogelijk grensoverschrijdend gedrag oud-Kamervoorzitter”.
De Voorzitter heeft eiseres daarop geprobeerd te bereiken, telefonisch en via persoonlijke berichten. Eiseres heeft daarop niet gereageerd; wel heeft zij die avond laat een bericht op (destijds) Twitter geplaatst, waarin zij heeft gereageerd op het voornemen om een extern onderzoek naar haar gedrag in te stellen.
4.14.
Op 29 september 2022 heeft eiseres de Voorzitter laten weten dat zij had gezien dat de Voorzitter haar had gebeld, maar dat zij alleen per WhatsApp of e-mail wilde communiceren. De Voorzitter heeft eiseres daarop per WhatsApp en per e-mail (weer) uitgenodigd voor een gesprek die dag om 20:30 uur. Eiseres heeft daarop niet geantwoord.
4.15.
Een paar dagen later, op 1 oktober 2022 heeft eiseres haar zetel in de Tweede Kamer opgegeven. In de brief bij het bericht dat zij die dag op Twitter plaatste, schreef zij onder meer het volgende:
“Toen ik aantrad als kamervoorzitter in 2016 kreeg ik de opdracht van de Tweede Kamer om de ambtelijke organisatie te reorganiseren en orde op zaken te stellen.
Het Parlement is het hoogste orgaan van dit land en ik was (en ben) van mening dat aan de medewerkers van dit instituut ook de hoogste eisen mogen worden gesteld. Sommigen zullen mijn optreden als streng hebben ervaren, maar in zo’n omgeving is dat noodzakelijk. Mijn optreden heeft geleid tot een zichtbare verbetering van het functioneren van de Tweede Kamer. Toen ik aftrad heb ik de organisatie in goede staat achtergelaten en daarmee was mijn taak volbracht.”
4.16.
Op 3 oktober 2022 is een artikel in NRC Handelsblad verschenen, waarin de journalisten passages uit de twee anonieme brieven hebben geciteerd. Diezelfde dag heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief [3] geïnformeerd over de kwestie. In de brief stond onder meer het volgende:
“Het Presidium heeft woensdag 28 september 2022 besloten tot het instellen van een extern onafhankelijk onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven. Dit besluit is dezelfde dag via NRC uitgelekt. Deze situatie heeft veel vragen opgeroepen. Wij hechten aan transparantie over deze kwestie en willen u hierbij zo goed mogelijk informeren. Dit stelt ons wel voor een dilemma, omdat we rekening moeten houden met de zorgplicht naar alle betrokkenen, vertrouwelijke informatie rond personen en het komende onderzoek. Vanwege de bijzondere omstandigheid dat delen van het juridische advies van Pels Rijcken op straat zijn komen te liggen is de afweging gemaakt het advies openbaar te maken. Dit advies treft u bij deze brief aan. Enkele passages die te herleiden zijn naar personen zijn gelakt.
De signalen die afgegeven worden in de anonieme brieven hebben betrekking op gedragingen van de voormalig Kamervoorzitter jegens de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer gedurende haar periode als Kamervoorzitter. De directe aanleiding voor het schrijven van de tweede brief is – zo blijkt uit de brief – de benoeming van [eiseres] tot voorzitter van de Tijdelijke commissie corona.
Het Presidiumbesluit alsmede citaten uit de anonieme brief van 27 juli 2022 en delen uit het advies van Pels Rijcken zijn via NRC openbaar geworden. Het lekken van informatie heeft ertoe geleid dat het Presidium zaterdagochtend 1 oktober 2022 besloten heeft aangifte te doen bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissement Den Haag.
Het Presidium vindt het zeer kwalijk dat vertrouwelijke informatie is gelekt. Het doet geen recht aan de medewerkers over wie de (vermeende) signalen zijn afgegeven, het raakt de positie van de voormalig Kamervoorzitter en het schaadt het aanzien van de Tweede Kamer.”
4.17.
Op 14 oktober 2022 hebben het Presidium en de Griffier een offerte voor een feitenonderzoek opgevraagd bij Hoffmann. Hoffmann heeft hun deze offerte op 19 oktober 2022 toegezonden; het Presidium en de Griffier hebben de opdracht diezelfde dag aan Hoffmann gegund.
Invulling en uitvoering feitenonderzoek
4.18.
Op 20 oktober 2022 heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief geïnformeerd dat de opdracht om het onderzoek uit te voeren aan Hoffmann was verleend. [4] Het Presidium had de brief kort daarvoor al aan eiseres gestuurd. In de brief staat onder meer het volgende:
“De opdrachtformulering van het feitenonderzoek naar de anonieme brieven is door het Presidium vastgesteld. Hierbij wordt betrokken:
− of wat in de brieven gesteld wordt feitelijk heeft plaats gevonden,
− de aard en de omvang van de signalen/verwijten,
− de feiten en omstandigheden van de signalen/verwijten,
− rol van de bij de signalen/verwijten betrokken personen,
− vigerende wet- en regelgeving, inclusief gedragsregels en beleid ongewenste omgangsvormen,
ten einde onderbouwd vast te stellen of de verwijten hebben plaatsgevonden en de opdrachtgevers, zijnde de Griffier en het Presidium, hierover te rapporteren.”
4.19.
Hoffmann is op 24 oktober 2024 gestart met het voorbereiden van het onderzoek.
4.20.
Op 1 november 2022 heeft een Vergadering van de Commissie van de Werkwijze van de Tweede Kamer plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze vergadering hebben het Presidium en de Griffier de formulering van de onderzoeksopdracht gewijzigd, zodat deze kwam te luiden:
“Vaststellen hoe vanuit de werkgever in brede zin, het (voormalig) Presidium, de (voormalig) Griffier en het (voormalig) Managementteam, op de in de anonieme brieven gemelde situaties is gereageerd, met dien verstande dat de onderzoeksopdracht gericht blijft op het uitvoeren van feitenonderzoek ten aanzien van het gestelde in beide anonieme brieven.”
4.21.
Op 4 november 2022 heeft de Voorzitter van de Ondernemingsraad van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer er bij de Griffier op aangedrongen om het feitenonderzoek voort te zetten. [5]
4.22.
Op 11 november 2022 heeft de Griffier bij (open) brief aan alle ambtenaren en leden van de Tweede Kamer laten weten dat zij vertrok – net als het leeuwendeel van het MT – wegens een gebrek aan oog voor de bij deze kwestie betrokken ambtenaren. De Griffier wees in haar brief op de hiervoor onder 4.6 tot en met 4.8 genoemde signalen uit 2018 en 2019.
4.23.
Op 14 november 2022 heeft het Presidium de leden van de Commissie voor de Werkwijze per brief [6] geïnformeerd over de offerte van Hoffmann, en over de afwegingen die hadden geleid tot het instellen van een feitenonderzoek naar de in de anonieme brieven beschreven situaties. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…)
De algemene onderzoeksopdracht zal voor de gemelde situaties steeds worden uitgewerkt in concrete vragen. Hierbij wordt de vraag meegenomen hoe vanuit de werkgever in brede zin (Presidium, Griffier en het Managementteam) op de situatie is gereageerd. Aangezien Hoffmann enkel een feitenonderzoek gaat verrichten, zal er geen concluderend deel in het eindrapport worden opgenomen (zoals vermeld in bijgaande offerte), maar zal de eindrapportage een samenvatting bevatten van de vastgestelde feiten (waarbij rekening gehouden wordt met persoonsvertrouwelijke gegevens). Deze samenvatting zal het Presidium openbaar maken.
(…)
Formeel juridisch opdrachtgeverschap
(…)
De werkgever heeft zoals hierboven reeds is uiteengezet tot taak zorg te dragen voor een veilig werkklimaat. Op de Tweede Kamer als zodanig rusten onverkort de verantwoordelijkheden uit hoofde van de Arbeidsomstandighedenwetgeving voor het waarborgen van een veilig werkklimaat.
Op grond van artikel 6.2 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvO II) heeft de Griffier de leiding over de ambtelijke organisatie en oefent het Presidium hierop toezicht uit.
Het Presidium is verder belast met het aangaan en het beëindigen van het dienstverband van directeuren. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele aangelegenheden ten aanzien van directeuren.
Het formeel juridisch opdrachtgeverschap van het feitenonderzoek ligt daarom zowel bij het Presidium als bij de Griffier. Die gezamenlijkheid vloeit voort uit artikel 6.2 RvO II (toezichthoudende rol Presidium op Griffier), de ernst van de signalen die mede betrekking hebben op het vertrek van een aantal directeuren en uit het gegeven dat hierbij een voormalig Kamerlid en Voorzitter als betrokkene wordt genoemd.
Dit formeel juridisch opdrachtgeverschap houdt niet meer in dan dat zij tot het doen van het feitenonderzoek hebben besloten en aan het einde van het traject het rapport in ontvangst zullen nemen, zonder dat zij op wat voor wijze dan ook invloed hebben kunnen uitoefenen op de werkwijze van de onderzoekers en/of de inhoud van het rapport.
Gedelegeerd opdrachtgeverschap
Tegelijkertijd zijn zowel het Presidium als de Griffier zich er steeds van bewust geweest dat zij gelet op de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, zelf op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken kunnen zijn bij het aansturen van de opdrachtnemer en/of het uitvoeren van het feitenonderzoek. De onafhankelijkheid waarmee het feitenonderzoek wordt verricht, moet boven iedere twijfel verheven zijn.
Om die reden is van meet af aan gekozen voor een gedelegeerd opdrachtgeverschap. Eerder werd gemeld dat dit was belegd bij het hoofd van de stafafdeling HR en de concernjurist van de Tweede Kamer. De gedelegeerd opdrachtgever voerde uitsluitend de praktische procesbegeleiding uit van het onderzoek. Hierdoor werden Presidium en Griffier op afstand gezet van de uitvoering van het onderzoek.
Desalniettemin willen wij dat bij dit onderzoek iedere schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden. Daarom hebben Presidium en Griffier op 9 november 2022 besloten het gedelegeerd opdrachtgeverschap te beleggen bij twee onafhankelijke derden. De aanvankelijk beoogde gedelegeerd opdrachtgevers hebben om dezelfde reden op 7 november 2022 in de richting van de Griffier ook zelf reeds de voorkeur uitgesproken voor een extern gedelegeerd opdrachtgeverschap.
Vanwege het vertrek van de Griffier kan het gedelegeerd opdrachtgeverschap op dit moment nog niet worden ingevuld. De verdere voorbereidingen voor het onderzoek worden opgeschort tot hier duidelijkheid over is. Het Presidium gaat ervan uit dat op korte termijn een oplossing is gevonden voor de vacature van Griffier, zodat een gedelegeerd opdrachtgever kan worden aangewezen.
De extern gedelegeerde opdrachtgevers voeren hun rol geheel autonoom uit en onderhouden lopende het feitenonderzoek alle contacten met het onderzoeksbureau. Alle contacten die daarvoor nodig zijn met het onderzoeksbureau en alle keuzes die in dat verband gemaakt moeten worden, liggen volledig in handen van de extern gedelegeerde opdrachtgevers. Zij krijgen ook de ruimte om – zo nodig – tegen de achtergrond van de onderzoeksopdracht aanvullende vragen te formuleren.
Het Presidium en de Griffier als formeel opdrachtgever zijn dan ook op geen enkele wijze betrokken bij de uitvoering van het onderzoek en zullen geen instructies geven aan de extern gedelegeerde opdrachtgevers.”
4.24.
Op 3 december 2022 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers de opdracht om het door Hoffmann uit te voeren feitenonderzoek te begeleiden, aanvaard.
4.25.
Het Presidium heeft de Kamer bij brief van 21 december 2022 [7] geïnformeerd dat een waarnemend Griffier was benoemd, en dat de gedelegeerd opdrachtgevers het onderzoek zouden begeleiden. Ook werd een toelichting gegeven op de rolverdeling tussen de gedelegeerd opdrachtgevers en het Presidium en de Griffier (de formele opdrachtgevers).
4.26.
In de periode van half januari tot half februari 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers met Hoffmann overleg gevoerd over het opstellen van het onderzoeksprotocol en de drie deelprotocollen (een informatieprotocol, een hoor en wederhoor protocol en een bekendmakingsprotocol).
4.27.
Op 8 maart 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers eiseres een aangetekende brief gestuurd, met daarbij een ongedateerde brief van Hoffmann. In de brief schreven de gedelegeerd opdrachtgevers onder meer:
“De onderzoekers willen graag in het kader van het feitenonderzoek met u in contact treden. Dat willen zij doen om u te informeren over hoe het feitenonderzoek wordt uitgevoerd (o.b.v. een onderzoeksprotocol), om u de gelegenheid te bieden vroegtijdig inzichten van uw kant mee te geven, en om u later in het proces te informeren en te spreken, indien u dat wenst. Dat alles wordt in bijgaande brief toegelicht.
Het onderzoek wordt zorgvuldig uitgevoerd, en dat geldt evenzeer voor hoe we u nu benaderen. Wij hebben u langs meerdere routes proberen te bereiken, en bewandelen nu deze route. Om er zeker van te zijn dat deze brief u daadwerkelijk bereikt, sturen we een exemplaar aangetekend en een kopie per gewone post. (…)”
De brieven bevatten contactgegevens van de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann.
4.28.
In een aangetekende brief van 23 maart 2023 heeft eiseres de gedelegeerd opdrachtgevers om informatie verzocht over de verwerking van haar persoonsgegevens, de grondslag voor die verwerking, de belangenafweging die daarbij was uitgevoerd, over de anonieme brieven en over het onderzoeksprotocol. Zij had daartoe eenentwintig genummerde vragen geformuleerd.
4.29.
De gedelegeerde opdrachtgevers hebben deze brief bij brief van 6 april 2023 beantwoord. De anonieme brieven en het onderzoeksprotocol zijn niet meegezonden en de vragen van eiseres zijn geclusterd beantwoord. Over het doel van het feitenonderzoek stond in de brief onder meer het volgende:
“Verder willen wij benadrukken dat we toezien op een gericht feitenonderzoek, waarin de signalen uit de twee anonieme brieven centraal staan, en tevens onderzocht wordt hoe met die signalen is omgegaan (zie verder hieronder). Er is geen sprake van verdere verbreding van het onderzoek, en het staat tevens volledig los van het veiligheidsbelevingsonderzoek dat door de Universiteit Utrecht wordt uitgevoerd. Het moge wel duidelijk zijn dat het feitenonderzoek, samen met het belevingsonderzoek, op termijn een bredere betekenis kan krijgen. Zoals in de brief van het Presidium van 14 november 2022 aan de commissie voor de Werkwijze is uiteengezet, kan het resultaat van het feitenonderzoek, samen met de aanbevelingen uit het belevingsonderzoek, dienen als ‘bouwsteen voor vervolgonderzoek, de instelling van een onafhankelijke commissie die zich over vervolgvragen gaat buigen en/of uitbreiding of aanscherping van de bestaande instrumenten om aan de sociale veiligheid binnen de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer verder te waarborgen.’ Het is aan de formele opdrachtgever (Presidium en (waarnemend) Griffier) om daarover te zijner tijd een beslissing te nemen.”
Het niet meezenden van de door eiseres opgevraagde stukken lichtten de gedelegeerde opdrachtgevers onder meer als volgt toe:
“Zoals eerder weergegeven zijn wij zeer terughoudend als het gaat om het delen van contactgegevens, informatie, stukken, zowel in het belang van het onderzoek alsook om de belangen van alle betrokkenen te beschermen. Dit geldt niet alleen voor u, maar voor alle gesprekspartners in dit onderzoek. Dat betekent dat vertrouwelijke stukken niet worden toegestuurd, ook om te voorkomen dat daarover berichten verschijnen in de media. De onderzoekers kunnen wel op locatie inzage geven in het protocol, en u informeren over de inhoud van de anonieme brieven. In het protocol wordt duidelijk gemaakt dat zij niet enkel openstaan voor uw inbreng, maar ook het gesprek willen aangaan, waarin de signalen uit de anonieme brieven centraal staan. Verder wordt duidelijk gemaakt dat zij u in de eindfase in kennis willen stellen van de bevindingen, en dat u daarop kunt reageren, als u dat wenst. Deze reactie zal worden opgenomen in het eindrapport. U kunt zich bij deze gesprekken vanzelfsprekend laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of een advocaat.
(…)
Mede in relatie tot de door u gestelde vragen, vraagt u inzicht in stukken. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet, kunnen wij daarin voor nu het volgende voor u betekenen:
-
Wij voegen enkele stukken (i.e., twee Kamerbrieven) bij, die betrekking hebben op de periode van voor het kerstreces alsmede op de onderzoeksopdracht en onze rol als gedelegeerd opdrachtgevers;
-
U kunt het protocol (dat dus uit drie delen bestaat) inzien, op locatie (via de onderzoekers), en de onderzoekers kunnen de procedure en aanpak verder toelichten;
-
U kunt, op locatie, geïnformeerd worden over de inhoud van de anonieme brieven (i.e., de signalen);
-
U wordt later, op locatie en via mondelinge toelichting van de onderzoekers, op de hoogte gesteld van de bevindingen uit het onderzoek, en kunt daar desgewenst op reageren.
(…) We hopen dat u met de onderzoekers op locatie nader wilt afstemmen, om meer inzicht in het protocol, brieven, procedure en onderzoeksaanpak te krijgen. Naar wij verwachten zal u dat (nog) meer duidelijkheid geven over hoe het onderzoek wordt gedaan. We hopen van harte dat u vervolgens met hen in gesprek wilt gaan. (…)”
Daarnaast benoemden de gedelegeerd opdrachtgevers artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 6.2 en 6.3 RvO als de juridische grondslag voor het feitenonderzoek en de werkgeversverplichtingen van de Griffier en het Presidium ten opzichte van de medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer en de Directeuren.
4.30.
In een brief van 20 april 2023 heeft eiseres de eenentwintig vragen uit haar brief van 23 maart herhaald, en daar nog eens tien vragen aan toegevoegd. Ook vroeg zij weer om kopieën van de anonieme brieven en de onderzoeksprotocollen. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben eiseres daarop bij brief van 25 april 2023 herinnerd aan hun uitnodiging voor een gesprek en hebben aangeboden om desgewenst zelf met eiseres in contact te treden om mondeling uitleg te geven, in plaats van de onderzoekers. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben de vragen van eiseres ook ditmaal niet afzonderlijk beantwoord.
4.31.
Op 26 april 2023 is het onderzoeksprotocol in overleg met de gedelegeerd opdrachtgevers aangescherpt. Eerder was al besloten dat in het rapport geen namen zouden worden vermeld; nu werd besloten om ook geen specifieke functies en functieniveaus te noemen.
4.32.
In een ongedateerde aangetekende brief heeft eiseres de gedelegeerd opdrachtgevers laten weten dat zij eerst de anonieme brieven en alle onderzoeksprotocollen wilde ontvangen voor zij kon beslissen of zij met de onderzoekers in gesprek zou gaan. Op 9 mei 2023 heeft eiseres de gedelegeerd onderzoekers een aangetekende brief gestuurd waarin zij haar vragen en verzoek om stukken herhaalde. Ook gaf zij aan de volledige onderzoeksopdracht te willen ontvangen en benadrukte zij haar vragen over de zorgplicht die de gedelegeerd opdrachtnemers naar haar toe in acht moesten nemen.
4.33.
De gedelegeerd opdrachtgevers hebben eiseres bij brief van 11 mei 2023 geantwoord. Zij schreven onder meer:
“Wat wij in onze eerdere brieven duidelijk hebben proberen te maken, is dat u op locatie – via de onderzoekers –, eventueel bijgestaan door een (juridisch) adviseur c.q. vertrouwenspersoon, inzicht in de inhoud van meerdere documenten kunt krijgen (i.h.b. het onderzoeksprotocol en de anonieme brieven), zonder dat u formeel met de onderzoekers ‘in gesprek’ gaat. Wel kan het zijn dat nader contact met de onderzoekers opheldering aangaande en rond die documenten kan verschaffen (over hoe de onderzoekers te werk gaan, en dergelijke).
Pas als u daarna besluit om (op een later tijdstip) aan het feitenonderzoek mee te werken, wordt u informant in het feitenonderzoek. In onze brief van 25 april voegden wij daar nog een element aan toe: het kan ook zo zijn dat u met ons als gedelegeerd opdrachtgevers in gesprek wilt komen, niet als informant (want wij voeren het onderzoek niet uit), maar ten dienste van aanvullende uitleg, onder meer aangaande de vragen die u heeft.”
4.34.
In brieven aan de gedelegeerd opdrachtgevers van 16 en 19 mei 2023 schreef eiseres onder meer dat zij het onbegrijpelijk vond dat zij informant zou worden in het onderzoek als zij zou meewerken, omdat haar positie een heel andere was dan die van informant. Bij brief van 25 mei 2023 antwoordden de gedelegeerd opdrachtgevers op de brieven van eiseres; zij herhaalden het eerdere aanbod om in persoon een toelichting te geven en op locatie inzage te bieden in de documenten waar eiseres om vroeg. Eiseres heeft bij brief van 3 juni 2023 aangegeven hier geen genoegen mee te nemen; zij vroeg de gedelegeerd opdrachtgevers per omgaande haar vragen alsnog schriftelijk te beantwoorden en om haar schriftelijk de planning van het onderzoek te doen toekomen, inclusief de mogelijkheden voor hoor en wederhoor die haar geboden werden.
4.35.
Eiseres heeft de Voorzitter en de gedelegeerd opdrachtgevers bij afzonderlijke brieven van 15 juni 2023 aansprakelijk gesteld en bezwaar gemaakt tegen verwerking van haar persoonsgegevens in de zin van artikel 21 lid 1 AVG. Bij brief van 19 juni 2023 heeft eiseres ook de Griffier aansprakelijk gesteld; ook in deze brief heeft ze bezwaar gemaakt in de zin van artikel 21 lid 1 AVG.
4.36.
Op 22 juni 2023 heeft eiseres de Voorzitter een brief gestuurd waarin zij haar eerder gemaakte bezwaren bevestigde en een verzoek indiende tot beperking van de verwerking van haar persoonsgegevens en tot inzage in die persoonsgegevens.
4.37.
Bij brief van 22 juni 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers gereageerd op de brieven van eiseres van 12, 16, 19 mei en 3 juni 2023. Zij hebben eiseres de grondslagen van de verwerking meegedeeld (artikel 6 AVG lid 1 onder c en/of f AVG en artikel 23A van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van 18 februari 2022 [8] ). In deze brief stond verder onder meer het volgende:
“2.Hoor/wederhoor
Uw visie dat ten behoeve van het onderzoek geen sprake zou zijn van hoor/wederhoor delen wij niet. U zult over al hetgeen dat over u is verklaard worden gehoord en hetgeen daarover in de (concept)rapportage wordt opgenomen zal aan u worden voorgelegd ter wederhoor. Het gebruik van het woord ‘informant’ in onze brief van 11 mei 2023 was wellicht wat ongelukkig gekozen. Wij hebben daar slechts mee tot uitdrukking willen brengen dat voor ons geenszins vaststaat dat hetgeen in de brieven wordt vermeld, ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Uw positie in dit onderzoek is inderdaad een andere dan die van de andere gesprekspartners. Wij hebben daarom na heroverweging besloten u tegemoet te komen met betrekking tot een aantal van de wensen die u in uw brieven tot uitdrukking heeft gebracht. In de eerste plaats krijgt u desgewenst, anders dan de andere gesprekspartners, inzage in de anonieme brieven. U krijgt ze niet toegezonden, maar kunt ze, na afspraak, op het kantoor van Hoffmann inzien, al dan niet samen met uw advocaat/adviseur. Een en ander geldt ook voor andere documenten waarin relevante (achtergrond)informatie is opgenomen. Met betrekking van de verslagen van de gesprekken die door Hoffmann met anderen zijn gevoerd, zouden wij hetzelfde uitgangspunt willen hanteren. Hierbij doet zich echter de complicatie voor dat deze gesprekspartners hun verklaring hebben gegeven in de veronderstelling dat deze, conform het aan hen voorgelegde onderzoeksprotocol, niet ter inzage zouden worden gegeven van degene(n) ten aanzien van wie verwijten worden gemaakt, zulks in verband met de individuele belangen van die gesprekspartners en het onderzoeksbelang. Wij willen u daarom inzage geven in die gespreksverslagen indien en voor zover de geïnterviewden daarmee akkoord gaan. De onderzoekers zullen inventariseren of dat het geval is. Bij het ontbreken van instemming zullen geanonimiseerde delen die betrekking hebben op de in de anonieme brieven gesignaleerde situaties mondeling aan u worden voorgehouden. Ook de conceptrapportage krijgt u te zijner tijd ter inzage zodat u daarop uw visie kunt geven. Deze visie zal verwerkt worden in de uiteindelijke rapportage.
(…)
5.Onderzoeksprotocol
Met Hoffmann hebben wij afgesproken dat aan niemand stukken worden toegestuurd om te voorkomen dat, om het zo maar te zeggen, ‘papieren een eigen weg gaan volgen’. Dat is, zeker ook gezien de publiciteitsgevoeligheid, niet in het belang van betrokkenen onder wie uzelf. (…) Gelet op uw bijzondere positie in het onderzoek en mede in aanmerking genomen daaromtrent gedane mededelingen door het Presidium, hebben wij alsnog besloten u als enige het onderzoeksprotocol wel reeds vooraf toe te sturen. Wij doen dit onder de voorwaarde dat u dit vertrouwelijk houdt en uitsluitend met uw advocaat, met ons en/of Hoffmann zult bespreken en niet verder zult verspreiden en ontvangen graag tevoren uw bevestiging hiervan. Zodra wij die hebben ontvangen, wordt het protocol toegestuurd.”
4.38.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft de waarnemend Griffier gereageerd op de brieven van de advocaten van eiseres van 15, 19 en 22 juni 2023. Bij brief van diezelfde dag hebben de gedelegeerd opdrachtgevers gereageerd op de brieven van de advocaten van eiseres van 15 en 26 juni 2023.
4.39.
Het onderzoeksprotocol is rond juli 2023 uitgelekt naar Follow the Money.
4.40.
In juli 2023 heeft professor [naam 1] zich teruggetrokken als gedelegeerd opdrachtgever.
4.41.
Op 26 juli 2023 heeft eiseres op grond van 21 lid 1 AVG bezwaar gemaakt tegen verwerking van haar persoonsgegevens bij de Voorzitter, de Griffier, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann B.V.
4.42.
Op 28 juli 2023 heeft zij Hoffman B.V. per brief vragen gesteld over de onderzoeksprotocollen. Op 21 augustus 2023 hebben de advocaten van eiseres de onderzoekers per e-mail persoonlijk aansprakelijk gesteld.
4.43.
Op 11 augustus 2023 heeft eiseres een verzoekschrift ex artikel 35 lid 1 UAVG ingediend bij deze rechtbank, waarin als verweerders werden vermeld: de Voorzitter (in persoon), de Griffier (in persoon), de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann B.V.
4.44.
Op 22 augustus 2023 heeft eiseres de Staat gedagvaard; in de dagvaarding werden twee incidenten opgeworpen en een provisionele vordering ingediend. De provisionele vordering strekte ertoe te voorkomen dat het onderzoeksrapport zou worden gepubliceerd voordat de rechter over de rechtmatigheid van het onderzoek zou hebben geoordeeld.
4.45.
Op 5 september 2023 hebben de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers de advocaten van eiseres per e-mail een brief gestuurd. De eerste alinea van deze brief luidde als volgt:
“Hiermee informeren wij u, namens de gedelegeerd opdrachtgevers feitenonderzoek Tweede Kamer, u gevoeglijk bekend, over de laatste mogelijkheid voor [eiseres] om mee te werken aan het onderzoek. Wij vragen u om uiterlijk maandag 11 september 2023 te laten weten of zij daartoe bereid is. De gedelegeerd opdrachtgevers hopen zeer dat zij daartoe nu wel bereid is, na eerdere vergeefse verzoeken om haar medewerking. Ter verduidelijking en ter aanvulling zetten wij hierna uiteen hoe zij mee kan werken aan het onderzoek en welke mogelijkheden tot onder meer inzage en inspraak [eiseres] heeft. Dit mede naar aanleiding van de in de afgelopen periode gevoerde discussies.”
Aan eiseres werd op het kantoor van Hoffmann inzage geboden in de volgende stukken:
“1. De twee voornoemde anonieme brieven.
2. Gespreksverslagen van degenen die te kennen hebben gegeven geen noodzaak te zien voor anonimiteit. Dat zijn twee van in totaal 19 gesprekspartners.
3. Een samenvatting van de verklaringen uit de 19 gesprekken, gekoppeld aan de in de anonieme brieven genoemde voorvallen/situaties.
4. Overige documenten: dit betreft onder meer jaarverslagen van de vertrouwenspersonen en klachtencommissie ongewenste omgangsvormen (2016 tot en met 2021) en verslagen van de Presidiumvergaderingen in 2019 en OR-nieuwsbrieven.”
De brief vermeldde dat eiseres mondeling of schriftelijk op alle documenten kon reageren, en te zijner tijd ook op het conceptrapport, dat zij ook op het kantoor van Hoffmann zou mogen inzien.
4.46.
Op 11 september 2023 hebben de advocaten van eiseres de e-mail van 5 september 2023 beantwoord; zij gaven aan het gestelde ultimatum misplaatst te vinden omdat er bij de gedelegeerd opdrachtnemers geen misverstand over kon bestaan dat eiseres gebruik wilde maken van haar recht op inzage.
Publicatie samenvatting onderzoeksrapport
4.47.
Bij brief van 15 september 2023 hebben de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers de brief van de advocaten van eiseres van 11 september 2023 beantwoord. In deze brief stond onder meer het volgende:
“Hierbij informeren wij u over de precieze tijdlijn voor inzage en het geven van (een) eventuele reactie(s):
1.
Inzage in de stukken en mogelijkheid tot reactie (stap 1):u/uw cliënte kan inzage krijgen in de stukken op werkdagen van 19 september 2023 tot en met 28 september 2023. Het staat u/uw cliënte vrij om in die periode meerdere keren de stukken in te zien. In die periode kan u/uw cliënte tevens reageren op de stukken die ter inzage zijn gelegd en is onderzoeksbureau Hoffmann beschikbaar voor een gesprek met[eiseres]
in het kader van de onderzoeksvragen.
2.
Inzage in het concept-rapport en mogelijkheid tot reactie (stap 2):u/uw cliënte kan vervolgens – naar verwachting – op werkdagen van 5 oktober 2023 tot en met 18 oktober 2023 inzage krijgen in het concept-rapport en de concept-samenvatting van dit rapport. In die periode kan u/uw cliënte tevens inhoudelijk reageren op het concept-rapport en de concept-samenvatting.
3.
Finaliseren rapport:eind oktober 2023 zullen het rapport en de samenvatting gefinaliseerd worden. U krijgt een mogelijkheid om de samenvatting nogmaals in te zien en commentaar te leveren op de beoogde openbaarmaking daarvan. De inzage in de samenvatting en het geven van commentaar als hiervoor bedoeld kan naar verwachting plaatsvinden van 25 oktober 2023 tot en met 30 oktober 2023 op werkdagen. Daarna zullen de samenvatting en het rapport met inachtneming van uw opmerkingen aan de formele opdrachtgever worden aangeboden. De formele opdrachtgever zal deze samenvatting doorgeleiden naar de Tweede Kamer en daarmee tot publicatie van de samenvatting overgaan.”
4.48.
Bij e-mail van 20 september 2023 hebben de advocaten van eiseres de advocaat van de Staat gevraagd om hun te berichten of de Staat de beslissing van de rechtbank op de provisionele vorderingen zou afwachten alvorens mee te werken aan het uitbrengen van het onderzoeksrapport en het publiceren van de aangekondigde samenvatting.
4.49.
Bij e-mail van 22 september 2023 heeft de advocaat van de Staat geantwoord dat de door eiseres gekozen strategie van een bodemprocedure met daarin ook een voegingsincident tot gevolg had dat de rechtbank niet op korte termijn op de provisionele vordering zou beslissen. De advocaat van de Staat schreef dat die beslissing niet zou worden afgewacht, omdat het Presidium de Tweede Kamer bij brief van 14 november 2022 een samenvatting van het onderzoeksrapport had toegezegd.
Bij e-mail van 29 september 2023 aan de advocaten van eiseres voegde de advocaat van de Staat eraan toe dat tijdig tot een rechterlijk oordeel zou kunnen worden gekomen door een kort geding in te dienen, zoals de rechtbank de advocaten van eiseres bij e-mail van 26 september 2023 ook had bericht.
4.50.
Bij e-mail van 20 oktober 2023 heeft de landsadvocaat de advocaten van eiseres onder meer het volgende bericht:
“De gedelegeerd opdrachtgevers hebben het Presidium en de Griffier laten weten dat het eindrapport van Hoffmann, met een bijbehorende samenvatting, in beginsel op 31 oktober 2023 aan het Presidium en de Griffier (de formeel opdrachtgevers) zal worden verstrekt. Het Presidium zal die samenvatting diezelfde dag na 13:00 uur doorgeleiden aan de Tweede Kamer en daarmee openbaar maken.
Dat het eindrapport van Hoffmann met de bijbehorende samenvatting in beginsel op 31 oktober 2023 aan het Presidium en de Griffier zal worden verstrekt, en dat die samenvatting diezelfde dag aan de Tweede Kamer zal worden doorgeleid, zal vandaag ook aan de Tweede Kamer worden bericht.”
4.51.
Op 31 oktober 2023 heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief [9] geïnformeerd over het verloop van het feitenonderzoek naar aanleiding van de anonieme brieven. Bij de Kamerbrief zaten een samenvatting van het rapport en het onderzoeksprotocol. De brief was een half uur daarvoor aan de advocaten van eiseres gemaild.

5.Het geschil

5.1.
Eiseres vordert in deze hoofdzaak – samengevat en na wijziging van eis:
- G: te verbieden dat tot publicatie van het aangekondigde rapport wordt overgegaan, althans – en in ieder geval – als het gaat om de persoon van eiseres;
- H: gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen en in de kosten van de hoofdzaak;
- I: gedaagden ieder voor zich te veroordelen tot wissing en vernietiging van alle persoonsgegevens die zijn verwerkt in of naar aanleiding van het onderzoek en de rapportage, overeenkomstig artikel 17 lid 1 sub a en d en lid 2 AVG;
- J: voor recht te verklaren dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eiseres heeft geleden ten gevolge van de gedragingen en omstandigheden zoals beschreven in de dagvaarding, alsmede de schade als gevolg van de openbaarmaking en inhoud van de samenvatting van het onderzoek en de inhoud van de begeleidende brief van het Presidium daarover, beide d.d. 31 oktober 2023, vermeerderd met rente en kosten vanaf de dagvaarding;
- K: gedaagden hoofdelijk te veroordelen om eiseres een schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten vanaf de dagvaarding.
5.2.
Vorderingen A tot en met D heeft de rechtbank al beoordeeld in het voegingsincident; over vorderingen E en F heeft eiseres ter zitting gezegd dat deze niet meer actueel zijn en dat de rechtbank daarover niet meer hoeft te oordelen.
5.3.
Gedaagden voeren – afzonderlijk – verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eiseres, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van haar in de kosten van de procedure.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling: ontvankelijkheid

6.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is in hoeverre zij zich kan buigen over de vorderingen, of dat zij eiseres ten aanzien van sommige vorderingen niet-ontvankelijk moet verklaren omdat het oordeel daarover is voorbehouden aan een gespecialiseerde rechter. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat dit formalistisch kan overkomen. Toch moet de rechtbank deze rechterlijke taakverdelingskwestie onderzoeken, niet alleen omdat die door de Staat is opgeworpen, maar ook omdat deze kwestie van openbare orde is.
6.2.
Art. 112, lid 1, Grondwet bepaalt dat aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
Dit brengt mee dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen waaraan de eisende partij ten grondslag heeft gelegd dat tegenover haar een onrechtmatige daad is gepleegd, ook als deze daad bestaat in handelen of nalaten van de overheid. Wanneer de bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, doet dit op zichzelf niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van art. 112, lid 1, Grondwet. Wel moet de burgerlijke rechter de eisende partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering wanneer de bestuursrechtelijke procedure ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt. [10]
6.3.
Het komt erop neer dat de burgerlijke rechter als restrechter aanvullende rechtsbescherming biedt, voor zover de rechtsgang bij andere rechters tekortschiet. De rechtsgang bij de andere rechter schiet niet tekort als daarin eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Het is dus niet nodig dat bij de andere rechter exact dezelfde vorderingen kunnen worden ingesteld.
6.4.
De rechtbank zal gelet hierop de vordering van eiseres onder I en het op de publicatie van de samenvatting ziende deel van vordering J in deze procedure niet in behandeling nemen. Dit oordeel licht de rechtbank hierna per vordering toe.
Vorderingen ziend op eiseres’ persoonsgegevens
Stellingen van partijen
6.5.
De Staat heeft aangevoerd dat eiseres niet in haar vorderingen kan worden ontvangen voor zover die zien op de vordering tot staking van de verwerking, vernietiging en verwijdering van de persoonsgegevens van eiseres door gedaagden. Deze vorderingen heeft eiseres namelijk ook ingediend in de verzoekschriftprocedure die zij op grond van artikel 35 UAVG is begonnen (hierna: de AVG-procedure), en de Hoge Raad heeft bepaald dat die rechtsgang exclusief is.
6.6.
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat als haar verzoeken in de AVG-procedure worden toegewezen, zij er geen bezwaar tegen heeft als de rechtbank de daarop ziende vordering onder I in deze procedure niet behandelt.
Oordeel van de rechtbank
6.7.
De rechtbank doet vandaag in de AVG-procedure ook uitspraak over de verzoeken van eiseres op grond van de artikelen 15, 17, 18 en 21 AVG om de verwerking van haar persoonsgegevens per direct te staken en om de verzamelde persoonsgegevens te wissen, althans om haar inzage te verlenen in die gegevens en de verwerking ervan te beperken.
6.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 september 2023 [11] geoordeeld dat de in artikel 35 UAVG aangewezen verzoekschriftprocedure in zoverre exclusief is dat een betrokkene niet de keuze heeft om in een bodemprocedure ingeleid met een dagvaarding op te komen tegen een beslissing van de verwerkingsverantwoordelijke op een verzoek op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG.
6.9.
Eiseres kan de rechtbank dus niet vragen om die op de artikelen 15, 17, 18 en 21 AVG gebaseerde vorderingen in deze dagvaardingsprocedure te beoordelen. Overigens valt ook niet in te zien welk belang zij bij een herhaalde beoordeling heeft.
Vordering ziend op publicatie samenvatting en bijbehorende Kamerbrief
6.10.
De Staat heeft ook aangevoerd dat de rechtbank niet kan toekomen aan de gewijzigde vordering onder J, die ziet op de openbaarmaking en inhoud van de samenvatting van het onderzoek, en de inhoud van de begeleidende brief van het Presidium daarover (beide van 31 oktober 2023).
Stellingen van partijen
6.11.
Eiseres meent dat de openbaarmaking en inhoud van de samenvatting van het onderzoek en de inhoud van de begeleidende brief van het Presidium daarover, beide van 31 oktober 2023, onrechtmatig waren. Er wordt volgens eiseres onnodig veel informatie over de vermeende klachten openbaar gemaakt in de brieven van het Presidium en de Griffier. Eiseres stelt ook dat de samenvatting een onjuiste indruk wekt, onder meer over de eensluidendheid van de klachten en het aantal klachten over haar gedrag.
6.12.
De Staat meent dat de openbaarmaking van de samenvatting via de Kamerbrief van 31 oktober 2023 berust op artikel 3.1 Woo, en wijst erop dat aan eiseres conform artikel 3.1 lid 4 Woo mededeling is gedaan van de voorgenomen openbaarmaking, onder vermelding van het tijdstip van openbaarmaking en het openbaar te maken document. Deze mededelingen worden gelijkgesteld met een besluit, waartegen alleen bestuursrechtelijk kan worden opgekomen. Dat heeft eiseres echter niet gedaan.
Oordeel van de rechtbank
6.13.
Ook het op de Woo gebaseerde verweer slaagt, en wel om de volgende redenen.
6.13.1.
De Tweede Kamer valt onder de Woo. [12] Haar organen, personen en colleges die op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen bestuursorgaan zijn, worden voor de toepassing van de Woo gelijk gesteld met een bestuursorgaan. [13]
6.13.2.
Op grond van de Woo moet het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, bij de uitvoering van zijn taak uit eigen beweging de bij het bestuursorgaan berustende informatie neergelegd in documenten voor eenieder openbaar maken, wanneer dit zonder onevenredige inspanning of kosten redelijkerwijs mogelijk is, behoudens voor zover zwaarwegende belangen aan openbaarmaking in de weg staan of met de openbaarmaking geen redelijk belang wordt gediend. De wet geldt in ieder geval voor informatie over het beleid van het bestuursorgaan, inclusief de voorbereiding, uitvoering, naleving, handhaving en evaluatie. [14]
Als een bestuursorgaan wil overgaan tot openbaarmaking, deelt hij dat aan belanghebbenden mede, onder vermelding van het tijdstip van openbaarmaking en de openbaar te maken documenten. Deze mededeling wordt gelijkgesteld met een besluit. [15]
6.13.3.
In deze zaak hebben de Griffier en het Presidium besloten om een samenvatting van het onderzoeksrapport te publiceren. Dat zij dit zouden doen, hadden zij in de Kamerbrief van 14 november 2022 al aangekondigd. [16] Dit voornemen is bevestigd in de brief van 6 april 2023, en weer in de brief van 15 september 2023. In die laatste brief berichtten de gedelegeerd opdrachtgevers eiseres ook dat zij van 5 tot en met 18 oktober 2023 inzage kon krijgen in het concept voor de te publiceren samenvatting, dat zij daar op mocht reageren, en dat zij eind oktober 2023 (naar verwachting 25 tot en met 30 oktober 2023) de mogelijkheid zou krijgen om de samenvatting nog eens in te zien en commentaar te leveren, waarna de samenvatting zou worden doorgeleid naar de Kamer en openbaar zou worden.
6.13.4.
Op 20 oktober 2023 heeft de advocaat van de Staat eiseres schriftelijk medegedeeld dat het onderzoeksrapport, met de bijbehorende samenvatting, in beginsel op 31 oktober 2023 aan het Presidium en de Griffier zou worden verstrekt, en dat het Presidium de samenvatting diezelfde dag na 13:00 uur zou doorgeleiden aan de Tweede Kamer, wat die samenvatting openbaar zou maken.
Deze mededeling moet gelet op artikel 3.1 lid 4 Woo worden gelijkgesteld met een besluit, waartegen eiseres op de in de Woo voorgeschreven manier had kunnen opkomen.
6.13.5.
Omdat er tegen het besluit tot publicatie van de samenvatting, de inhoud van die samenvatting en de doorgeleiding ervan aan de Kamer een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan, kan de rechtbank eiseres haar klachten daartegen niet alsnog in deze procedure aan de orde stellen. Dit onderdeel van haar (gewijzigde) vordering J zal de rechtbank daarom niet-ontvankelijk verklaren.
6.13.6.
Als de Staat het verweer niet als ontvankelijkheidskwestie heeft bedoeld, maar als beroep op de formele rechtskracht, leidt dit voor eiseres inhoudelijk niet tot een andere uitkomst. Omdat zij bestuursrechtelijk niet tegen het besluit is opgekomen, beschouwt de civiele rechter dat besluit, zowel wat wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft, in beginsel als rechtmatig. [17] Daarop zou dit deel van de vordering onder J afstuiten.

7.De beoordeling: inhoudelijk

7.1.
De rechtbank zal de andere vorderingen (G, H, het resterende deel van J, K) hierna als volgt bespreken:
  • De rechtmatigheid van de opdracht voor het feitenonderzoek (Hoofdstuk 8);
  • De rechtmatigheid van de uitvoering van het feitenonderzoek (Hoofdstuk 9);
  • De proceskosten (Hoofdstuk 10).

8.Rechtmatigheid opdracht tot extern feitenonderzoek

Stellingen van partijen
8.1.
Eiseres meent ten eerste dat dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door te besluiten tot het doen uitvoeren van een extern feitenonderzoek, en door Hoffmann daartoe opdracht te geven. Er is volgens eiseres geen rechtsgrond en normenkader waarop (de opdracht tot) dit onderzoek kon worden gebaseerd, zodat het in strijd met het legaliteitsbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid is. Verder is volgens eiseres niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat een extern feitenonderzoek is gelast zonder eerst met haar te hebben gesproken.
Volgens eiseres past het niet in het stelsel als het Presidium zelfstandig toezichthouder op het gedrag van Kamerleden buiten de vergaderingen van de Tweede Kamer zou worden: Kamerleden hebben een vrij mandaat zodat buiten vergadering alleen de kiezer, de regering of de rechter als scheidsrechter kunnen optreden. Eiseres meent dat haar functioneren als Voorzitter onlosmakelijk is verbonden met de uitoefening van haar functie als Kamerlid. Eventuele klachten over het gedrag van een Kamerlid moeten worden behandeld door het in de Gedragscode ingestelde externe College van Onderzoek Integriteit, maar dat behandelt geen anonieme klachten. De vraag of en hoe een onderzoek werd ingesteld naar vermoedens van niet-strafrechtelijke overtredingen van de Regelingen Integriteit buiten de vergadering vóór 1 april 2021 werd volgens eiseres welbewust overgelaten aan de fracties of politieke partijen.
8.2.
Gedaagden voeren – samengevat – aan dat geen integriteits- of persoonsgericht onderzoek naar eiseres als Kamerlid is uitgevoerd. Er waren concrete signalen dat sprake was van een onveilig werkklimaat binnen de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, die bestonden uit meerdere concrete klachten over het gedrag van eiseres als Voorzitter; het onderzoek was beperkt tot de vraag of de signalen in de anonieme brieven feitelijk juist waren. Artikel 6.2 RvO wijst de Griffier aan als leidinggevende van de ambtelijke organisatie, die invulling moet geven aan de werkgeversrol van de Tweede Kamer ten opzichte van de ambtenaren die daar werken, en het Presidium als orgaan dat toezicht moet uitoefenen op de leiding van de ambtelijke organisatie door de Griffier. De Griffier en het Presidium moesten de juistheid van de signalen en klachten onderzoeken om tegenover de ambtenaren aan hun werkgeversverplichtingen te kunnen voldoen. De omstandigheid dat eiseres een belangrijke rol speelt in de kwestie, betekent niet dat het onderzoek uitsluitend op haar handelen was gericht.
Gedaagden menen verder dat het onderzoek volgens de daarvoor geldende regels en zorgvuldig is uitgevoerd, en dat aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan.
8.3.
De rechtbank constateert dat de argumenten van partijen deels langs elkaar heen gaan, omdat zij het juridisch kader waarin hun geschil speelt, anders duiden. De rechtbank zal hierna daarom eerst benoemen welk juridisch kader zij hanteert; daarna zal zij de rechtmatigheid van het onderzoek aan dat kader toetsen.
Juridisch kader: taken Griffier, Voorzitter en Presidium
8.4.
De Tweede Kamer is, als onderdeel van de Staten-Generaal, een Hoog College van Staat. Artikel 61 van de Grondwet bepaalt dat de Tweede Kamer uit haar leden een voorzitter benoemt (lid 1), en dat zij een griffier benoemt (lid 2).
8.5.
Op grond van artikel 72 Grondwet stelt de Tweede Kamer een Reglement van Orde vast (hierna: RvO). Daarin wordt onder meer de zelfstandigheid van de Kamer benadrukt, en wordt het functioneren van de Griffier en de Voorzitter geformaliseerd en ingekaderd. [18] Ook wordt het Presidium ingesteld en worden de bevoegdheden daarvan bepaald. [19]
8.6.
De Tweede Kamer is een hybride organisatie, die niet alleen het politieke instituut omvat, maar ook de ambtelijke organisatie die dat politieke instituut ondersteunt. De ambtenaren die voor die ambtelijke organisatie werken, hebben een dienstverband met de Tweede Kamer.
8.7.
Uit de artikelen 6.2 en 6.4 RvO volgt dat de Tweede Kamer haar werkgeverschap grotendeels heeft gedelegeerd aan de Griffier. Uit de artikelen 6.1 lid 2 en 6.3 lid 1 RvO volgt echter dat de Tweede Kamer haar werkgeverschap deels ook heeft gedelegeerd aan het Presidium, namelijk geheel tegenover de Griffier [20] en voor belangrijke delen tegenover de Directeuren: het Presidium gaat over de aanstelling en het ontslag van de Directeuren, en ook over de vaststelling van de takenpakketten van elke Directeur. [21] Daarnaast is het Presidium belast met het toezicht op de wijze waarop de Griffier de rechtspositionele bevoegdheden jegens de ambtenaren en de Directeuren invult. [22]
8.8.
Het Presidium heeft de dagelijkse leiding over de gehele Tweede Kamer, en vormt de schakel tussen de politieke en de ambtelijke organisatie. Presidiumleden bespreken daarom niet alleen de werkwijze en procedures in (de politieke organisatie van) de Tweede Kamer, maar ook zaken die in de ambtelijke organisatie spelen. [23]
8.9.
Artikel 67 lid 3 Grondwet garandeert de onafhankelijke positie van Kamerleden. Kamerleden zijn niet in dienst van de Tweede Kamer.
8.10.
De Voorzitter blijft Kamerlid en maakt als zodanig deel uit van het politieke deel van de organisatie van de Tweede Kamer. Als voorzitter van het Presidium maakt de Voorzitter echter ook deel uit van (het toezicht op) de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer. In die rol heeft de Voorzitter verschillende organisatorische en organieke taken en bevoegdheden die de overige 149 Kamerleden niet hebben, en die losstaan van het openbare/politieke optreden van de Voorzitter als Kamerlid en diens mandaat van de kiezer, zoals verplichtingen onder de Comptabiliteitswet en de bevoegdheid om mee te beslissen over de aanstelling en de portefeuilles van de Directeuren.
8.11.
De scheiding tussen het politieke en het ambtelijke deel van de organisatie van de Tweede Kamer wordt in de Grondwet en het Reglement van Orde niet duidelijk afgebakend, maar heeft juridisch soms wel betekenis. Sommige wet- en regelgeving verduidelijkt daarom waar de scheidslijn in een specifieke context ligt. In dit geval is relevant dat in de memorie van toelichting bij de Wet Open Overheid (Woo) wordt verduidelijkt dat Kamerleden en hun fracties gelet op artikel 67 lid 3 Grondwet niet onder de Woo vallen. De ambtelijke en bestuurlijke onderdelen van de Tweede Kamer vallen daarentegen – net als ministeries – wel onder de Woo; voor zover Kamerleden bestuurlijke functies voor de Tweede Kamer vervullen, valt hun correspondentie ook onder de Woo. [24]
Juridisch kader: werkgeversverplichtingen Tweede Kamer
8.12.
Met de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per 1 januari 2020 is het civiele arbeidsrecht van toepassing geworden op ambtenaren die onder de werkingssfeer van de Ambtenarenwet 2017 en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal vallen. [25] Dit betekent dat de Tweede Kamer zich als werkgever tegenover haar ambtenaren heeft te houden aan de wettelijke verplichtingen van onder meer artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [26] en artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet.
8.13.
Wel worden de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 en 248 BW in de relatie tussen de overheidswerkgever en de ambtenaar ingekleurd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die beginselen zien vooral op de zorgvuldige voorbereiding van overheidsbeslissingen en het maken van een behoorlijke belangenafweging. Overheidswerkgevers moeten daarom ook in arbeidsrechtelijke verhoudingen bijzondere aandacht besteden aan kernwaarden als zorgvuldig feitenonderzoek, onpartijdigheid en hoor- en wederhoor.
8.14.
Op grond van vaste jurisprudentie zijn werkgevers verplicht om concrete signalen voor het bestaan van een sociaal onveilige werkomgeving te onderzoeken om er zonodig actie op te kunnen ondernemen. [27] Dit geldt ook als de signalen gedrag van niet-werknemers betreffen. [28]
Oordeel: opdracht feitenonderzoek naar uitsluitend bestuurlijk gedrag rechtmatig
8.15.
Gelet op het hiervoor beschreven juridische kader komt de rechtbank tot het oordeel dat de opdracht van de Tweede Kamer aan Hoffmann tot het doen van een extern feitenonderzoek naar de inhoud van de twee anonieme brieven rechtmatig is gegeven. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
Werkgeversverplichting juiste grondslag
8.15.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Tweede Kamer als werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwetgeving de verantwoordelijkheid heeft om voor haar ambtenaren een (ook sociaal) veilig werkklimaat te waarborgen. Verder zijn partijen het erover eens dat werkgevers op grond van vaste rechtspraak verplicht zijn om bij concrete signalen over een onveilig werkklimaat zorgvuldig feitenonderzoek te doen om actie op de signalen te kunnen ondernemen.
Eiseres meent echter dat die werkgeversplichten en -bevoegdheden van de Tweede Kamer niet zover strekken dat een feitenonderzoek ook op het gedrag van een Kamerlid mag zien, kort gezegd omdat de Grondwet de onafhankelijkheid van Kamerleden garandeert en er geen regeling bestaat die daarop een uitzondering maakt.
8.15.2.
De twee anonieme brieven bevatten beschrijvingen van negentien concrete situaties waarin volgens de auteur(s) sprake was van ongewenste omgangsvormen en/of grensoverschrijdend gedrag waarbij ambtenaren van de Tweede Kamer en eiseres betrokken waren. Verschillende in de brieven beschreven signalen werden herkend door de Griffier en enkele Directeuren. Daarmee stond nog niet vast dat de signalen klopten, maar was wel sprake van voldoende concrete signalen over mogelijk ongewenste omgangsvormen en/of grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer.
8.15.3.
Zoals hiervoor in 8.13 al is overwogen, geldt de plicht tot het doen van zorgvuldig feitenonderzoek nog sterker voor overheidswerkgevers. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is daarom niet zozeer of de Tweede Kamer onderzoek moest (laten) doen naar de juistheid van de signalen, maar of het Kamerlidmaatschap van eiseres in dat kader beperkingen opleverde.
8.15.4.
De verplichting tot onderzoek die de Tweede Kamer tegenover haar ambtenaren heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet afhankelijk van de hoedanigheid van eiseres: wanneer een werkgever verplicht is tot onderzoek naar de sociale veiligheid op de werkvloer, vervalt die plicht niet als dat onderzoek mede gericht is op iemand met wie geen arbeidsrelatie bestaat en/of op iemand met een bijzondere hoedanigheid. Ook het gegeven dat de werkgeversplicht misbruikt zou kunnen worden door politieke tegenstanders, brengt niet mee dat de Tweede Kamer nooit invulling mag geven aan deze werkgeversplicht als er een Kamerlid bij een kwestie betrokken is.
Daarmee is niet gezegd dat het Kamerlidmaatschap van eiseres in deze zaak zonder betekenis is; die hoedanigheid speelt onder meer een rol bij afwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie hierna 8.18-8.18.8), en bij de belangenafwegingen in het kader van de inrichting en uitvoering van het onderzoek (zie hierna Hoofdstuk 9).
8.15.5.
Voor wat betreft het toetsingskader voor de vraag of een feitenonderzoek in een specifiek geval de geëigende weg en proportioneel is, stelt de rechtbank voorop dat werkgevers een zekere beleidsruimte toekomt bij de keuze om wel of geen onderzoek te gelasten na signalen zoals in deze zaak aan de orde zijn, én bij de keuze voor de vorm van dat onderzoek. De rechtbank beoordeelt die keuze naar de stand van zaken op het moment dat zij werd gemaakt (‘
ex tunc’). Het enkele feit dat een andere keuze denkbaar – of achteraf gezien misschien zelfs: beter – was geweest, maakt nog niet dat de keuze die de werkgever heeft gemaakt onrechtmatig is.
8.15.6.
De werkgeversplicht tot het doen van een feitenonderzoek rustte in deze zaak gelet op artikel 6.2 RvO primair op de Griffier, die Hoffmann daarom namens de Tweede Kamer opdracht tot het onderzoek kon geven. Omdat naast eiseres als voormalig Voorzitter ook de Griffier en enkele Directeuren bij de signalen betrokken waren, raakte de kwestie niet alleen aan de toezichthoudende taak van het Presidium, maar ook aan zijn werkgeverstaak. Daarom was het Presidium medebevoegd om als mede-opdrachtgever op te treden. Gelet op de regeling in het RvO gaan Kamerleden niet over werkgeversbeslissingen, zodat voor het verlenen van de onderzoeksopdracht geen aanvullende goedkeuring van (het politieke deel van de organisatie van) de Kamer nodig was.
8.15.7.
Bij de uitvoering van het onderzoek zoals de Staat zich dat had voorgenomen, zouden geen dwangmiddelen worden ingezet; deelname was vrijwillig, ook voor eiseres. Daarom was er naast de werkgeversverplichting geen nadere (publiekrechtelijke) grondslag nodig om Hoffmann opdracht te kunnen geven tot het doen van het onderzoek.
Proportionaliteit / subsidiariteit extern onderzoek
Stellingen van partijen
8.16.
Eiseres stelt dat bij de opdracht tot het doen van extern onderzoek niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Eiseres stelt dat zij niet is geïnformeerd over de meldingen in de anonieme brieven waarnaar het onderzoek is ingesteld, en dat zij onverhoeds via de media is geconfronteerd met het onderzoek. Gelet op de politieke context was er alle reden om voorzichtigheids- en zekerheidshalve eerst door middel van gesprekken te onderzoeken of er een probleem was en/of een actueel risico bestond op psychosociale arbeidsbelasting van medewerkers van de ambtelijke organisatie en zo ja, wat het meest wenselijke en gepaste handelingsperspectief zou zijn in plaats van onverhoeds en met groot mediavertoon de vergaande beslissing tot extern onderzoek te nemen. Eiseres betoogt – onder verwijzing naar verschillende deskundigen(rapporten) en de Arbeidscatalogus Rijk – dat het instellen van een extern feitenonderzoek een
ultimum remediumbehoort te zijn.
Als een onderzoek nodig was, had de Tweede Kamer dit volgens eiseres zelf ter hand moeten nemen. Het instellen van een extern feitenonderzoek is niet de enige manier om aan werkgeversverplichtingen te voldoen, en voor het bieden van nazorg is een feitenonderzoek volgens eiseres niet noodzakelijk.
Aan de eisen van proportionaliteit is ook niet voldaan omdat het onderzoek volgens eiseres niet geschikt was om de in de brieven van het Presidium genoemde doelstellingen te bereiken. Zoals ook al uit andere openbare bronnen kenbaar was, kan een individueel Kamerlid nooit als enige verantwoordelijk worden gehouden voor een sociaal onveilige werkomgeving in de Tweede Kamer.
8.17.
De Staat heeft aangevoerd dat de brief van 27 juli 2022 concrete en duidelijke signalen bevatte dat er bij de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer mogelijk sprake was van een sociaal (zeer) onveilige werkomgeving. Deze signalen stonden niet op zichzelf, maar sloten aan bij verschillende eerder ontvangen signalen (waaronder de brief van 10 februari 2022). De Griffier en leden van het MT, namens het hele MT, gaven ook aan dat zij, op grond van eigen ervaring en waarneming, herkenden wat in de brief stond en dat zij – de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: door toedoen van eiseres – ook zelf een sociaal onveilige werkomgeving hadden ervaren. Pogingen van het MT om die signalen in 2018 en 2019 met eiseres te bespreken, hadden geen verandering gebracht; wel waren er redenen om aan te nemen dat deze bejegening een rol had gespeeld bij het vertrek van meerdere ambtenaren.
Gedaagden wijzen er – samengevat – op dat het juist door de politieke context nodig was om het onderzoek in handen te geven aan niet-politieke deskundigen. Verschillende personen hebben tijdens het proces op verschillende manieren geprobeerd met eiseres in contact te komen om haar te informeren over het onderzoek, om haar de mogelijkheid om input te leveren te bieden en ook de mogelijkheid om documenten in te zien, maar eiseres heeft zich onbereikbaar gehouden en heeft steeds geweigerd mee te werken. Eiseres heeft niet op de inhoud willen reageren en heeft alleen formele argumenten en vragen opgeworpen.
Bij de belangenafweging weegt volgens gedaagden mee dat eiseres een openbare rol vervult en ook dat zijzelf vanaf het begin de publiciteit heeft opgezocht. Gedaagden hebben zich steeds terughoudend opgesteld en hebben de Kamer zeer gedoseerd geïnformeerd, pas nadat het onderzoek was gelekt en eiseres daarover op sociale media had gecommuniceerd. Vergaderingen van het Presidium zijn besloten. Het was volgens de Staat juist de bedoeling eerst in stilte onderzoek te doen; het lekken naar de pers was een strafbaar feit waarvan de Staat aangifte heeft gedaan.
Gedaagden vinden dat eiseres andere
reasonable expectations of privacydan de gemiddelde ambtenaar had, omdat zij een publiek persoon was met een belangrijke maatschappelijke functie. Zij moest daarom bedacht zijn op de wens om haar functioneren te controleren. Gedaagden verwijzen in dit kader onder meer naar HvJ EU (GC) 13 mei 2014, C‑131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (
Costeja/Google Spain).
Gedaagden wijzen er ook op dat het onderzoek alleen zag op het functioneren van eiseres in de ambtelijke omgeving en niet op gedrag in de Kamer of in de privésfeer. Gelet op de belangen van de betrokken derden – de melders, de werknemers, de werkgever en Hoffmann – en het bredere belang van het Nederlandse publiek, kan artikel 21 AVG volgens gedaagden op grond van artikel 41 UAVG buiten toepassing worden gelaten. Als er volgens de rechtbank wel een belangenafweging moet plaatsvinden, dan wegen die gezamenlijke belangen volgens gedaagden in dit geval zwaarder dan de privacybelangen van eiseres.
Oordeel van de rechtbank
8.18.
De rechtbank is van oordeel dat de Tweede Kamer in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de aan Hoffmann gegeven opdracht tot het doen van een feitenonderzoek naar de in de anonieme brieven beschreven concrete situaties. De rechtbank legt hierna uit op welke gronden dit oordeel berust.
8.18.1.
Voor wat betreft de feiten stelt de rechtbank voorop dat in deze procedure niets is aangevoerd waaruit volgt dat de beslissing tot het geven van de opdracht door of vanwege de Staat naar de pers is gelekt. Eiseres heeft slechts gesteld dat dit zo is, zonder hier verder iets over te zeggen. Een zo algemene stelling leent zich in civiele procedures niet voor bewijsvoering. Er loopt nog een strafrechtelijk onderzoek naar het lek; de resultaten daarvan zijn nog niet bekend. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het lek naar NRC en de gevolgen daarvan – zoals dat eiseres van een journalist moest horen dat er een onderzoek naar haar werd ingesteld en dat de kwestie de volgende dag in de krant stond – niet aan de Staat kunnen worden toegerekend.
8.18.2.
Voor de beoordeling van de vraag of het besluit om een extern onderzoek in te stellen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is allereerst van belang in hoeverre de Tweede Kamer eerst minder ingrijpende maatregelen heeft genomen of had kunnen nemen, voordat zij besloot tot het externe onderzoek. Op basis van het voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen wat er in 2018 en 2019 vanuit het MT en/of het Presidium precies met eiseres is besproken. Uit de stukken en uit het gesprek ter zitting blijkt wel dat:
  • het onderwerp van sociale onveiligheid in de jaren 2018-2020 in elk geval in algemene zin meermalen onderwerp van gesprek is geweest binnen de (top van de) ambtelijke organisatie, ook met en door eiseres;
  • eiseres tijdens haar Voorzitterschap meerdere aanvaringen heeft gehad met (vooral: hogere) ambtenaren en Directeuren, mede in het kader van de reorganisatie die zij probeerde te realiseren;
  • enkele personen die zeiden zelf negatieve ervaringen met eiseres te hebben gehad of voorvallen te kunnen onderschrijven, betrokken waren bij de besluitvorming van (de Griffier en) het Presidium over de anonieme brieven.
8.18.3.
De rechtbank is het met eiseres eens dat het in het algemeen voor de hand ligt om eerst intern met elkaar om de tafel te gaan in kwesties zoals die in deze zaak aan de orde zijn. In dit geval waren de verhoudingen tussen degenen die dat gesprek hadden moeten voeren onderling echter zodanig beladen dat van een neutraal gesprek bijna geen sprake meer kon zijn.
Gelet op de context en de persoonlijke verhoudingen tussen de betrokkenen, is de rechtbank daarom van oordeel dat de Tweede Kamer in redelijkheid heeft kunnen menen dat het beter was om in dit geval niet (de Griffier of) het Presidium, maar externe deskundigen te laten onderzoeken of er iets waar was van wat er in de anonieme brieven stond, en om verdere beslissingen van de uitkomsten van dat onderzoek te laten afhangen. Een extern feitenonderzoek was misschien niet de enig denkbare oplossing, maar de rechtbank is van oordeel dat de Tweede Kamer op dat moment in redelijkheid voor die oplossing heeft kunnen kiezen.
8.18.4.
Ook los van de exacte invulling en uitvoering van het externe feitenonderzoek – die de rechtbank hierna afzonderlijk zal beoordelen – was toen de keuze voor dat onderzoek werd gemaakt al duidelijk dat de belangen van eiseres erdoor zouden worden geraakt. De Griffier en het Presidium hebben zich daarom al bij de keuze voor en de opdracht tot het externe onderzoek rekenschap moeten geven van de aard van de bij het onderzoek betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het (professionele en privé-)leven van eiseres. Die belangen moesten zij afwegen tegen het werkgevers- en organisatiebelang [29] van de Tweede Kamer en de belangen van de betrokken ambtenaren om over de informatie te beschikken.
8.18.5.
Bij die afweging is een aantal overwegingen van belang, waarbij bijzondere betekenis toekomt aan de rollen die eiseres binnen de ambtelijke organisatie en in het openbare leven bekleedde. [30] Personen die een publieke functie bekleden, zoals politici, moeten bijvoorbeeld meer inmenging dulden wanneer het publiek er belang bij heeft om over bepaalde gegevens over de invulling van die functie te kunnen beschikken. Aan de andere kant is de reputatie van politici van wezenlijk belang om die functie goed te kunnen uitoefenen, wat bij politici een extra gezichtspunt oplevert bij het belang (dat overigens iedereen heeft) dat hun reputatie niet onnodig wordt beschadigd.
Daarom is relevant dat het onderzoek niet gericht was op het openbare en/of politieke optreden van eiseres, maar specifiek op haar gedragingen in de bijzondere rol van Voorzitter en voorzitter van het Presidium. Alleen haar gedrag binnen de ambtelijke organisatie zou worden onderzocht, niet haar gedrag in de (algemene en commissie-)vergaderingen van de Tweede Kamer en ook niet haar gedrag in het openbare leven of haar privéleven. Het onderzoek zag verder alleen op de feitelijke juistheid van de in de twee anonieme brieven beschreven situaties, en had – in de gecorrigeerde en daadwerkelijk uitgevoerde versie van de opdracht [31] – niet tot doel om het gedrag van eiseres te kwalificeren aan de hand van enig normenkader.
8.18.6.
Gelet op haar grondwettelijke positie als Kamerlid, kon het onderzoek geen directe rechtspositionele gevolgen voor eiseres hebben. Politiek zou dit anders kunnen zijn, mede gelet op de mogelijke vervolgstappen die op het onderzoek zouden kunnen volgen. [32] De mogelijke politieke impact was echter afhankelijk van de wijze waarop het onderzoek zou worden uitgevoerd en hoe over het onderzoek en de uitkomsten zou worden gecommuniceerd; die aspecten zal de rechtbank in Hoofdstuk 9 afzonderlijk beoordelen.
8.18.7.
Voorzover eiseres bedoelt te betogen dat het onderzoek door haar vertrek als Voorzitter onnodig was geworden, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Eiseres bleef ook na haar vertrek als Voorzitter in andere hoedanigheden deel van de werkomgeving van het ambtelijke apparaat van de Tweede Kamer. Ook was de functie van Voorzitter na haar aftreden onveranderd, zodat de bevindingen zinvol konden zijn voor de invulling van die functie door anderen.
8.18.8.
Voorzover eiseres stelt dat werkgeversverplichtingen kunnen worden misbruikt als middel om een politieke tegenstander monddood te maken, heeft zij daarin gelijk. Dit betekent echter niet dat die werkgeversverplichtingen in een politieke context niet mogen worden ingevuld. Misbruik van rechten en bevoegdheden is maatschappelijk onzorgvuldig en dus onrechtmatig; eiseres heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat daarvan in deze zaak sprake is. Nu het Presidium – destijds naast de Voorzitter bestaand uit Kamerleden van acht verschillende partijen – unaniem tot het onderzoek heeft besloten en de invulling ervan op afstand heeft gezet, is bovendien niet zonder meer aannemelijk dat sprake was van door politieke motieven ingegeven misbruik.
Rechtsgrond voor verwerking persoonsgegevens in kader onderzoek
Stellingen van partijen
8.19.
Eiseres benadrukt dat zij geen werknemer van de Staat was, maar een Kamerlid. Voor het toezicht op Kamerleden bestond een afzonderlijke regeling, het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvO). Vóór 1 april 2021 was er vanuit de Tweede Kamer als instituut geen normenkader ongewenste omgangsvormen op Kamerleden van toepassing; sinds 1 april 2021 gelden de op grond van artikel 15.24 RvO opgestelde Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Regeling Handhaving en Toezicht; sinds 1 mei 2021 ook de Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen. Geen van deze regelingen biedt volgens eiseres een rechtsgrond voor het instellen van een integriteits- of persoonsgericht onderzoek naar een Kamerlid, in elk geval niet naar aanleiding van anonieme brieven. Voor de verwerking van haar persoonsgegevens in het kader van een feitenonderzoek bestond volgens eiseres dan ook geen juridische grondslag.
8.20.
De Staat wijst erop dat de meer dan 600 ambtenaren van de Tweede Kamer recht hebben op een veilige werkomgeving en een werkgever die reageert op concrete signalen dat er mogelijk sprake is (geweest) van een zeer onveilige werkomgeving. De Staat stelt dat de Tweede Kamer als werkgever op grond van artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is om te zorgen voor een veilig werkklimaat. De ambtenaren en de MT-leden hadden er recht op dat de Tweede Kamer als hun werkgever extern onafhankelijk feitenonderzoek naar de signalen liet uitvoeren, en dat zij uit dat onderzoek zo nodig lessen zou trekken en individueel en collectief nazorg zou verlenen. Gelet op die wettelijke plichten meent de Staat dat de voor het feitenonderzoek benodigde verwerking van de persoonsgegevens van eiseres is gegrond op artikel 6 lid 1 sub c van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), of in ieder geval op artikel 6 lid 1 sub f AVG.
Oordeel van de rechtbank
8.21.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtmatigheid van de verwerking in het kader van het feitenonderzoek moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 6 lid 1 sub f AVG.
De verplichting van de werkgever tot het doen van feitenonderzoek vloeit weliswaar voort uit de wet, maar de toepasselijke wettelijke bepalingen en de in het kader daarvan ontwikkelde jurisprudentie bevatten open normen die de werkgever beleidsruimte laten bij de wijze waarop die verplichting wordt ingevuld. Daarom is deze werkgeversverplichting onvoldoende specifiek om te kwalificeren als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 6 lid 1 sub c AVG. [33]

9.Rechtmatigheid uitvoering feitenonderzoek

Stellingen van partijen
9.1.
Eiseres stelt dat de uitvoering van het onderzoek onrechtmatig is, omdat niet is voldaan aan de zorgplicht die gedaagden tegenover haar hadden. Zo voldeed het onderzoeksprotocol volgens eiseres niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld, omdat het uitsluitend was gericht op de belangen van de opdrachtgevers en de informanten. Het regelde niet de vertrouwelijkheid ten behoeve van eiseres, maar bepaalde zelfs dat de rapportage en de openbaar te maken samenvatting daarvan identificeerbare gegevens over haar zouden bevatten. In strijd met artikel 26 AVG is ook geen transparante verdeling en regeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken verwerkingsverantwoordelijken opgesteld.
Ook was het recht op inzage, hoor en wederhoor van eiseres ontoereikend geregeld: er werd gebruik gemaakt van anonieme verklaringen, eiseres kreeg geen inzage in de stukken die aan het onderzoek ten grondslag lagen, en ook niet in stukken die de grondslag vormden voor de onderzoeksbevindingen (zoals gespreksverslagen). Zij werd eerst niet en later tegenstrijdig of soms zelfs onjuist geïnformeerd over de inhoud van het protocol. Eiseres stelt daardoor nog steeds niet precies te weten waarvan zij wordt beschuldigd.
9.2.
Gedaagden menen dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd, dat zij aan de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en hun zorgplicht(en) tegenover eiseres hebben voldaan, en dat zij aan eiseres voldoende waarborgen hebben geboden.
9.2.1.
Alle gedaagden wijzen erop dat het onderzoek niet normatief maar puur feitelijk van aard was, en dat het geen rechtspositionele gevolgen voor eiseres beoogde en ook niet kon hebben omdat de Grondwet Kamerleden tegen ontslag beschermt. Gedaagden menen dat eiseres vanwege die bescherming en haar publieke functie niet minder, maar juist meer dan de gemiddelde burger open moest staan voor een feitenonderzoek. Het feitenonderzoek strekte ook niet verder dan wat nodig was voor de Tweede Kamer om aan haar werkgeversverplichtingen te voldoen, want alleen de feitelijke juistheid van de in de twee anonieme brieven beschreven situaties werd onderzocht.
Gedaagden wijzen er verder op dat eiseres veel over het onderzoek correspondeerde, zowel achter de schermen als via de media. Naar gedaagden toe hield eiseres zich in eerste instantie echter onbereikbaar, en ook later maakte zij geen gebruik van de vele mogelijkheden die gedaagden haar voortdurend hebben geboden om zich te laten informeren over het onderzoek, om haar visie te geven en om kennis te nemen van de inhoud van de twee brieven, de verslagen van de door de onderzoekers met informanten gehouden gesprekken, en het concept-rapport.
Gedaagden benadrukken dat voor het onderzoek geen gebruik is gemaakt van anonieme verklaringen: de identiteit van alle gesprekspartners is bij Hoffmann bekend en door haar geverifieerd. Dat de identiteit van (de meeste) gesprekspartners niet aan eiseres bekend is gemaakt, doet daarom niet af aan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Tenslotte wijzen gedaagden erop dat het rapport niet is gepubliceerd en dat dit ook niet de bedoeling is; vanaf het begin is gecommuniceerd dat alleen een samenvatting met de Tweede Kamer zou worden gedeeld.
9.2.2.
De gedelegeerd opdrachtgevers voeren – samengevat – nog aan dat zij steeds gepoogd hebben om het onderzoek te laten plaatsvinden op een manier die recht zou doen aan de belangen van alle betrokkenen. Zij hadden verwacht dat eiseres van elke mogelijkheid tot deelname aan het onderzoek gebruik zou willen maken, maar dat was niet hun ervaring. Eiseres verzette zich alleen tegen het onderzoek en wees elke handreiking af, hoewel de geboden mogelijkheden meer dan voldoende waren en wellicht zelfs – onverplicht – verder reikten dan nodig was in het kader van een feitenonderzoek (niet zijnde een disciplinair onderzoek). Als eiseres niet weet welke incidenten die duiden op een onveilige werksfeer zijn gemeld, dan is dat volgens de gedelegeerd opdrachtgevers alleen omdat zij er zelf alles aan heeft gedaan om dat niet te weten.
9.2.3.
Hoffmann voert – samengevat – nog aan dat zij vanaf het moment dat zij werd uitgenodigd om een offerte uit te brengen in lijn heeft gehandeld met de Privacygedragscode, die ook volgens de Autoriteit Persoonsgegevens in overeenstemming is met de AVG. Hoffmann heeft maatregelen getroffen om het feitenonderzoek objectief en zonder enige vooringenomenheid uit te voeren, onder andere door de gesprekken met informanten via een semi gestructureerd gesprek en open vraagstellingen te voeren. Daarbij is alle ruimte gelaten voor eigen inbreng en gezichtspunten van de gesprekspartners. Het uitsluitende doel is steeds geweest om vast te stellen of de in de twee anonieme brieven beschreven situaties hebben plaatsgevonden: het antwoord kon bevestigend zijn, ontkennend, een deel van beiden – of gesprekspartners konden een andere visie geven op hoe de situatie was gelopen. Deze uitkomsten zijn ook alle in de gespreksverslagen en het onderzoeksrapport verwerkt. Hoewel eiseres ondanks alle uitnodigingen niet heeft meegewerkt, heeft Hoffmann steeds geprobeerd rekening te houden met haar belangen. Het is voor rekening en risico van eiseres zelf dat zij van de geboden mogelijkheden tot inzage en inspraak geen gebruik heeft gemaakt.
9.3.
Ook op dit punt gaan partijen deels uit van verschillende juridische kaders. De rechtbank zal hierna daarom het toepasselijke juridisch kader benoemen, om dit kader daarna op deze zaak toe te passen.
Juridisch kader: zorgvuldigheid inrichting en uitvoering onderzoek
9.4.
Voor een geslaagd beroep op artikel 6 lid 1 sub f AVG moet aan drie voorwaarden zijn voldaan: er moet sprake zijn van de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde; de verwerking van de persoonsgegevens moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, en tot slot moeten de belangen of de fundamentele vrijheden en de grondrechten van de bij de gegevensbescherming betrokken persoon niet zwaarder wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde. [34] Daarbij moet het onderzoek worden ingericht en uitgevoerd op een manier die recht doet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die besloten liggen in de tweede en derde voorwaarde.
9.5.
Die laatste voorwaarde brengt mee dat gedaagden bij het inrichten en het uitvoeren van het onderzoek de daarvoor geldende fundamentele beginselen in acht moesten nemen: onafhankelijkheid en onpartijdigheid, transparantie, hoor en wederhoor, zorgvuldigheid in onderzoek en rapportage, en zorgvuldigheid in de omgang met tegenstrijdige belangen. Wat de precieze reikwijdte van die beginselen en dus de zorgplicht van gedaagden in een concreet geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval. [35]
9.6.
Betrokkenen wiens gedrag onderwerp van onderzoek is, moeten in elk geval zodanig worden geïnformeerd dat het hun op basis van de geboden informatie voldoende duidelijk is welke verwijten aan hun adres worden gemaakt, wat de gang van zaken tijdens het onderzoek zal zijn en tot wie zij zich kunnen wenden met vragen en opmerkingen, zodat zij zich adequaat kunnen verweren. [36]
9.7.
De term ‘persoonsgericht onderzoek’ die in de dagvaarding wordt gebruikt, komt uit het accountantstuchtrecht en is verweven met normen uit dat tuchtrechtelijke kader. Dat specifieke normenkader is op deze zaak niet van toepassing, maar bij de invulling van de hiervoor genoemde zorgvuldigheidnorm is uiteraard wel relevant of het onderzoek op voorhand specifiek op het gedrag van één of meer personen is gericht. Als dat zo is, is namelijk duidelijk dat het onderzoek de belangen van die personen raakt en dat met hun belangen rekening moet worden gehouden. Naarmate een onderzoek gerichter, normatiever en publieker van aard is en de voorzienbare gevolgen van het onderzoek(sresultaten) voor betrokkenen potentieel ingrijpender zijn, neemt de zorgplicht van de opdrachtgever en/of de onderzoeker jegens die betrokkenen in omvang toe.
9.8.
De eisen waaraan een door een particulier recherchebureau als Hoffmann uit te voeren onderzoek moet voldoen, zijn neergelegd in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Regeling) [37] en de bij de Regeling behorende Gedragscode. [38] Artikel 5.2 van de Gedragscode bepaalt dat de aard van de gegevens (over laakbaar gedrag) betekent dat medewerkers van particuliere onderzoeksbureaus uitermate prudent moeten omgaan met persoonsgegevens.
9.9.
Vragen van subsidiariteit en proportionaliteit maken deel uit van zowel (de regelgeving op basis van) de AVG, de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, als van de algemene zorgvuldigheidsmaatstaf.
9.9.1.
Zo benadrukt de toelichting op artikel 5.2 Gedragscode dat de in artikel 6 lid 1 AVG genoemde grondslagen telkens een op proportionaliteit en subsidiariteit gebaseerde afweging vereisen, voordat tot gegevensverwerking wordt overgegaan. Om vorm en inhoud te kunnen geven aan de algemene en bijzondere beginselen van gegevensverwerking vereist de Gedragscode dat van meet af aan objectief vaststaat wat de specifieke opdracht is waarvoor het onderzoeksbureau is ingeschakeld, reden waarom het concrete doel van de onderzoeksopdracht (de wens van de opdrachtgever) zo nauwkeurig mogelijk in de opdrachtbevestiging tussen het onderzoeksbureau en de opdrachtgever moet worden vastgelegd.
9.9.2.
Ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens geldt dat het inzagerecht van art. 15 AVG op grond van art. 23 lid 1, aanhef en onder i), AVG in verbinding met art. 41 lid 1, aanhef en onder i, UAVG kan worden beperkt indien dat noodzakelijk en evenredig is om de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen te waarborgen. Dit betekent dat in geval van strijdigheid tussen enerzijds de uitoefening van het inzagerecht en anderzijds de rechten of vrijheden van anderen de betrokken rechten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Voor zover mogelijk moet ervoor worden gekozen de persoonsgegevens te verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan die rechten of vrijheden. [39] Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat, zoals blijkt uit overweging 63 van de AVG, deze overwegingen er niet toe mogen leiden dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden. [40]
9.10.
Ook als een onderzoeksprotocol in opzet tekortschiet, leidt dit niet zonder meer tot de conclusie dat het onderzoek in zijn geheel op onrechtmatige wijze is uitgevoerd. Doorslaggevend is hoe de onderzoekers in de praktijk te werk zijn gegaan en of zij de belangen van betrokkenen daadwerkelijk in acht hebben genomen. [41]
Oordeel van de rechtbank
9.11.
In deze zaak was het voor gedaagden vanaf het begin duidelijk dat de belangen van eiseres door het voorgenomen onderzoek in het bijzonder zouden worden geraakt: voornamelijk haar gedrag werd onderzocht en alleen zij zou in de te publiceren samenvatting voor derden identificeerbaar zijn. Gedaagden waren dus gehouden om ook haar belangen voldoende te waarborgen. Dit betwisten zij overigens niet, maar stellen dat zij aan hun zorgplicht tegenover eiseres hebben voldaan.
9.12.
Het meningsverschil tussen partijen zit voor een belangrijk deel in de vraag of gedaagden eiseres tijdig op de hoogte hebben gesteld van het onderzoek en van de rechten die zij in dat kader had, en of zij haar voldoende kans hebben geboden om kennis te nemen van relevante informatie en om haar zienswijze te geven.
9.13.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is ingericht en uitgevoerd, en wel om de hierna genoemde redenen.
9.13.1.
De werkgeversverplichting van de Tweede Kamer tot het doen van feitenonderzoek naar concrete signalen over sociale onveiligheid op de werkvloer levert een rechtmatig belang op als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub f AVG.
9.13.2.
Ook bij deze beoordeling speelt een rol dat het begin van het proces is verstoord doordat het voornemen tot het doen van onderzoek via de pers was uitgelekt, nog voordat de Staat eiseres zelf had kunnen informeren. Als gezegd komt dit niet voor rekening gedaagden, maar óók niet voor rekening van eiseres. Door de gang van zaken was het niet onbegrijpelijk dat eiseres niet meteen aan het onderzoek wilde meewerken. De op gedaagden rustende zorgplicht bracht daarom mee dat zij de uitnodiging om eiseres te informeren en de gelegenheid tot het geven van haar zienswijze moesten herhalen, en dat zij ook zonder de medewerking van eiseres oog moesten houden voor haar belangen. Ook dit hebben gedaagden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gedaan.
9.13.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij onvoldoende is geïnformeerd en dat haar onvoldoende (tijdig) inzage is geboden, omdat zij aanneemt dat van voldoende informatie en mogelijkheid tot inzage alleen sprake was geweest bij toezending van een gedetailleerd tijdschema, een geformaliseerde bevoegdhedenafbakening tussen gedaagden, en verstrekking van integrale afschriften van alle stukken die zij heeft opgevraagd. Deze aanname is echter onjuist. Bij het informeren en bieden van inzage gaat het erom of het eiseres op basis van de wel geboden informatie voldoende duidelijk zou zijn welke verwijten haar werden gemaakt, wat de gang van zaken tijdens het onderzoek zou zijn en tot wie zij zich kon wenden met vragen en opmerkingen, zodat zij zich zou kunnen verweren.
9.13.4.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden aan eiseres voldoende mogelijkheden hebben geboden om kennis te nemen van de opzet en planning van het onderzoek, om haar zienswijze te geven op het onderzoek, om kennis te nemen van de verwijten die in de twee anonieme brieven aan haar adres werden gemaakt, en om te reageren op die verwijten en op de voorlopige onderzoeksresultaten. De Voorzitter heeft eiseres herhaaldelijk uitgenodigd om het voorgenomen onderzoek te bespreken; die uitnodigingen heeft eiseres ontvangen maar zij heeft er niet op gereageerd. Vervolgens hebben de gedelegeerd opdrachtgevers herhaaldelijk aangeboden om eiseres tijdens een gesprek (met de onderzoekers of henzelf) te informeren over wat in de twee anonieme brieven en andere documenten stond. In de brieven stonden contactgegevens, waaronder het directe e-mailadres van een van de gedelegeerd opdrachtgevers. [42] Dit aanbod was, gelet op de omstandigheden van deze zaak, voldoende.
9.13.5.
De kwestie van het onderzoek was namelijk politiek en maatschappelijk beladen en er was al uit besloten vergaderingen naar de media gelekt; ook delen van het advies van de landsadvocaat en de anonieme brieven en later ook het onderzoeksprotocol zijn gelekt. Tegen die achtergrond was het niet onredelijk of disproportioneel dat de onderzoekers alleen mondeling mededelingen wilden doen over de inhoud van de anonieme brieven en andere kerndocumenten van het onderzoek, om de belangen van de informanten die geen publieke functie bekleedden en de integriteit van het onderzoek te beschermen.
De onderzoekers moesten de zojuist genoemde belangen afwegen tegen de belangen van eiseres om kennis te nemen van die informatie. Het belang van eiseres bij het verkrijgen van die informatie woog immers zwaar, maar de belangen van betrokkenen zonder openbare functie en het onderzoeksbelang anderzijds wogen minstens even zwaar.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoekers daarom in redelijkheid tot de gemaakte afweging hebben kunnen komen, omdat zij eiseres de mogelijkheid hebben geboden kennis te nemen van de informatie die nodig was om haar voldoende duidelijk te maken welke verwijten haar werden gemaakt, wat de gang van zaken tijdens het onderzoek zou zijn en tot wie zij zich kon wenden met vragen en opmerkingen.
Daarbij komt dat gedaagden enkele stukken uiteindelijk toch aan eiseres hebben verstrekt en haar de mogelijkheid hebben geboden om de overige stukken op locatie te komen inzien – sommige integraal (de brieven en de verslagen van gesprekken met de twee informanten die daarmee alsnog hadden ingestemd) en andere in de vorm van een gebundelde samenvatting (de verslagen van gesprekken met de overige informanten). [43]
De geboden vormen van voorlichting en inzage voldoen daarom aan de hiervoor onder 9.4 en 9.13.3 aangehaalde maatstaf.
9.13.6.
Voor zover eiseres stelt dat zij onvoldoende inspraak heeft gehad in de keuze voor informanten, is de rechtbank dit niet met haar eens, alleen al omdat gedaagden haar herhaaldelijk de mogelijkheid hebben geboden om over het onderzoek te komen praten en haar zienswijze te geven, ook over de inrichting van het onderzoek. Haar adviseurs mochten daarbij aanwezig zijn. Eiseres heeft die uitnodigingen afgeslagen omdat gedaagden niet aan de door haar gestelde voorwaarden wilden voldoen. Uit het voorgaande volgt echter dat gedaagden niet verplicht waren om aan die voorwaarden te voldoen, zodat de gevolgen van de keuze om de geboden informatie niet in te gaan zien, het aanbod tot mondelinge nadere toelichting te weigeren en de uitnodiging om in gesprek te gaan over het onderzoek af te slaan, voor risico van eiseres moeten blijven.
9.13.7.
Voor zover de rechtbank uit de stellingen van eiseres ook moet begrijpen dat gedaagden haar onvoldoende duidelijk hebben gemaakt bij wie zij met vragen en opmerkingen terecht kon, volgt de rechtbank haar daarin niet.
De informatievoorziening richting eiseres vanuit het Presidium lijkt wel vreemd verlopen, namelijk voornamelijk via – ook aan eiseres toegezonden – Kamerbrieven. Gedaagden zeggen dat dit eerst was omdat eiseres zich onbereikbaar hield, welk beeld ten aanzien van de eerste dagen strookt met het bericht van eiseres zelf aan de Voorzitter dat zij wel had gezien dat de Voorzitter had geprobeerd haar te bereiken, maar dat zij alleen op schrift wilde communiceren. Later was dit omdat zij afstand tot het onderzoek wilden bewaren. Voor de beoordeling door de rechtbank maakt dit alles geen verschil, omdat duidelijk is dat de informatie eiseres heeft bereikt.
In de brief van 20 oktober 2022 stond dat de opdracht voor het externe onderzoek aan Hoffmann was verleend. [44] De rollen die de Griffier, het Presidium en de gedelegeerd opdrachtgevers in het proces zouden vervullen, zijn in elk geval beschreven in de brieven van 14 november 2022 [45] en 14 juni 2023. [46] In de brief van 21 december 2022 [47] staan de namen van de gedelegeerd opdrachtgevers, is de rolverdeling tussen de formeel en de gedelegeerd opdrachtgevers nader toegelicht, en is aangekondigd dat een onderzoeksprotocol zou worden opgesteld dat de onderzoekaanpak en (onder meer) de mogelijkheden voor hoor en wederhoor zou beschrijven.
De gedelegeerd opdrachtgevers hebben eiseres in elk geval bij aangetekende brief van 8 maart 2023 [48] geïnformeerd dat de onderzoekers van Hoffmann graag in het kader van het feitenonderzoek met haar in contact wilden treden om haar te informeren over hoe het feitenonderzoek zou worden uitgevoerd (o.b.v. een onderzoeksprotocol), om haar de gelegenheid te bieden vroegtijdig inzichten van haar kant mee te geven, en om haar later in het proces te informeren en te spreken, als zij dat zou wensen. In de bij de brief van 8 maart gevoegde brief van Hoffmann werd één en ander nader toegelicht; in beide brieven stonden namen en contactgegevens. Eiseres en haar advocaten hebben die contactgegevens daarna meermalen gebruikt om gedaagden te benaderen, die daarop nadere toelichtingen hebben gegeven op de onderlinge taakverdeling tussen gedaagden, de inrichting van het onderzoek en bij wie eiseres moest zijn voor inspraak en meer informatie. In de brief van de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers aan eiseres van 15 september 2023 stond een zeer concrete tijdlijn met mogelijkheden voor inzage, het stellen van vragen en het geven van commentaar.
9.13.8.
Aan een beoordeling van de rechtmatigheid van (inhoud van) de publicaties over de resultaten van het feitenonderzoek van 31 oktober 2023 komt de rechtbank niet toe (zie de overwegingen onder 6.10-6.13.6).

10.Proceskosten

10.1.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank alle vorderingen van eiseres afwijst, of haar daarin niet-ontvankelijk verklaart. Dit betekent dat de rechtbank niet voor recht zal verklaren dat gedaagden aansprakelijk zijn jegens eiseres, en dat de rechtbank deze zaak niet naar de schadestaatprocedure zal verwijzen.
10.2.
Eiseres is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van elk van gedaagden afzonderlijk worden, inclusief de ingetrokken voorlopige voorziening, begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
2.456,00
(4 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(eventueel plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.948,00
10.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

11.De beslissing

De rechtbank
11.1.
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering onder I en het in alinea 6.13.5 bedoelde deel van haar vordering onder J;
11.2.
wijst de overige vorderingen van eiseres af,
11.3.
veroordeelt eiseres om binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan zowel de Staat als de gedelegeerd opdrachtgevers afzonderlijk € 2.948,00 aan proceskosten te betalen, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eiseres niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
11.4.
veroordeelt eiseres om binnen veertien dagen na aanschrijving aan Hoffmann €3.310 aan proceskosten te betalen, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eiseres niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
11.5.
veroordeelt eiseres tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
11.6.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. C.J-A. Seinen en mr. O.L. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
BIJLAGE - Relevante bepalingen uit de wet- en regelgeving
1.
Reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: [49]
HOOFDSTUK 3. DE VOORZITTER, DE ONDERVOORZITTERS EN HET PRESIDIUM
§ 3.1 De Voorzitter(…)
Artikel 3.2 Taak Voorzitter
De Voorzitter is belast met:
a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en het Presidium;
b. het doen naleven van dit Reglement;
(…)
f. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld.
(…)
§ 3.3 Het Presidium
Artikel 3.6 Presidium
1. De Voorzitter en de Ondervoorzitters vormen samen het Presidium.
(…)
5. Indien het Presidium voor onderdelen van zijn werkzaamheden commissies van advies als bedoeld in artikel 7.9 heeft ingesteld, hoort hij deze voordat hij besluiten neemt ten aanzien van die onderdelen, tenzij dit in een zeer spoedeisend geval niet mogelijk is.
6. Het Presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de directeuren.
(…)
HOOFDSTUK 6. HET PERSONEEL
§ 6.1 De Griffier
Artikel 6.1 Rechtspositie Griffier
1. De Kamer beslist over het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de
Griffier.
2. Het Presidium is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele
bevoegdheden ten aanzien van de Griffier.
Artikel 6.2 Taken Griffier
1. De Griffier heeft de leiding over de ambtelijke organisatie. Het Presidium oefent
hierop toezicht uit.
2. De Griffier is voorts belast met:
[a-e]
f. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld.
(…)
§ 6.2 De overige ambtenaren
Artikel 6.3 Directeuren
1. Het Presidium is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van
een of meer directeuren.
2. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele
bevoegdheden ten aanzien van de directeuren.
Artikel 6.4 Overige ambtenaren
De Griffier is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de overige ambtenaren, en met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van hen.
(…)
HOOFDSTUK 15. OPENBAARHEID, VERTROUWELIJKHEID EN INTEGRITEIT
(…)
§ 15.8 Integriteit
Artikel 15.24 Gedragscode
De Kamer stelt een afzonderlijke gedragscode voor de leden vast, alsmede een
afzonderlijke regeling voor het toezicht op, en de handhaving van, die gedragscode.
2. Regeling Toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
.
Artikel 16 Toepassing regeling
Deze regeling is alleen van toepassing op overtredingen van de Gedragscode die plaatsvinden na de inwerkingtreding van de regeling.
(…)
Artikel 18 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 april 2021.
3. De
Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen Tweede Kameris op 1 mei 2021 in werking getreden, en bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 1 Werkingsgebied
De klachtenregeling is van toepassing op alle medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, en de medewerkers van de verschillende fracties. (…)
Artikel 2 Begripsbepalingen
a) Melder(s): de medewerker(s), of de politieke leden van fracties, die zich in verband met
ongewenste omgangsvormen tot de vertrouwenspersoon heeft/hebben gewend;
b) Klacht: schriftelijke klacht over ongewenste omgangsvormen.
c) Klager(s): de medewerker die een klacht over ongewenste omgangsvormen indient bij de
klachtencommissie.
d) Medewerker: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht, detachering, of op basis van een uitzendovereenkomst werkzaamheden verricht of
heeft verricht bij en in opdracht van de Tweede Kamer, dan wel bij en in opdracht van de
aldaar werkzame politieke fracties.
e) Lid politieke fractie: een gekozen lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of een
medewerker daarvan.
f) Melder; de medewerker die zich in verband met ongewenste omgangsvormen tot de
vertrouwenspersoon heeft gewend.
g) Melding: het zich wenden tot de vertrouwenspersoon in verband met ongewenste omgangsvormen.
h) Ongewenste omgangsvormen: elke vorm van, intimidatie, seksuele intimidatie, agressie,
geweld en pesten, direct of indirect, die stress in de arbeidssituatie teweeg brengt.
(…)
j) Aangeklaagde(n): de medewerker(s) tegen wie de klacht is gericht;
k) Klaagschrift: een door klager ondertekend en gedagtekend geschrift waarin een omschrijving van de klacht is opgenomen en dat dient als uitgangspunt voor de klachtenprocedure;
l) Bemiddelaar: in- of externe deskundige; deze streeft naar een informele oplossing in
overleg met alle bij de kwestie betrokken personen;
m) Klachtencommissie: de in artikel 6 bedoelde Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Tweede Kamer, die de ingediende schriftelijke klachten onderzoekt en daarover aan het bevoegd gezag rapporteert en adviseert;
n) Werkgever: het met feitelijk werkgeversgezag belaste orgaan, de formele werkgever van de fractiemedewerkers, dan wel het bestuur van de politieke verenigingen waartoe de Kamerleden behoren;
(…)
Artikel 3 Indienen melding of klacht
Een ieder die met ongewenste omgangsvormen zoals hierboven opgesomd, wordt geconfronteerd, kan zich wenden tot de vertrouwenspersoon met een melding of kan een klacht indienen bij de klachtencommissie.
Artikel 9 Het indienen van een klacht
1. Een klacht wordt schriftelijk door klager, ingediend bij de klachtencommissie en bevat op
straffe van niet-ontvankelijkverklaring:
a. de aanduiding van de categorie van ongewenste omgangsvormen met een omschrijving
van de gedraging of gedragingen waarmee de klager is geconfronteerd en waar en wanneer deze zich hebben afgespeeld, en indien van toepassing de vermelding van getuigen;
b. de naam, het adres en de functie van de klager;
c. de naam van aangeklaagde of de namen van aangeklaagden;
d. de beschrijving van de door klager ondernomen stappen;
e. het klaagschrift wordt door klager ondertekend en gedagtekend.
2. De schriftelijke stukken die betrekking hebben op de ondernomen stappen worden aan de
klachtencommissie overgelegd.
(…)
Artikel 15 Bevestiging en ondertekening
Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2021 en vervangt deels de regeling ‘Beleid ongewenste omgangsvormen’ van april 2016. De regeling kan worden aangehaald als de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen Tweede Kamer
4.
Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus [50]
Artikel 4. (vertrouwelijke gegevens)
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau treft maatregelen om te voorkomen dat persoons- en andere vertrouwelijke gegevens in handen van onbevoegden komen.
(…)
§ 11a. Bijzondere bepalingen voor recherchebureaus
Artikel 23a. Vaststellen (privacy)gedragscode
Een recherchebureau stelt een (privacy)gedragscode vast, identiek aan het in bijlage 6 bij deze regeling vastgestelde model, en leeft de code na.
5. (
(Privacy)gedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus [51]

5.Algemene beginselen van gegevensverwerking

5.1.
Beginsel van rechtmatigheid (uitwerking artikel 5 lid 1 onder a AVG)
Wettelijk kader
Artikel 5 lid 1 onder a AVG bepaalt dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is.
Sectornormering
1.De sector particuliere onderzoeksbureaus onthoudt zich van het onrechtmatig vergaren van persoonsgegevens;
2.bij de methoden van gegevensvergaring (onderzoeksmethoden en -middelen) worden de bepalingen van hoofdstuk 7 van deze gedragscode in acht genomen;
3.de onderzoekshandelingen die zijn uitgevoerd worden zodanig vastgelegd, dat in het kader van (gerechtelijke) procedures een zelfstandig oordeel kan worden gevormd over de rechtmatigheid van de verkrijging van persoonsgegevens aan de hand van deze vastlegging;
4.persoonsgegevens die in strijd met artikel 5 lid 1 onder a AVG verkregen zijn mogen niet worden opgenomen in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie.
Toelichting:
Voor particuliere onderzoeksbureaus betekent de norm van artikel 5 lid 1 onder a AVG dat zij geen gegevens mogen verwerken, indien zij deze gegevens verkregen hebben door middel van illegale onderzoeksmethoden en -middelen. Zo zijn in het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: WvSr) bepalingen opgenomen die het onopgemerkt afluisteren en opnemen van gesprekken of het onopgemerkt maken van afbeeldingen verbieden (zie de artikelen 139a – 139f WvSr). De norm heeft betrekking op het eigen handelen of nalaten van een particulier onderzoeksbureau. Het mag niet zelf verwijtbaar betrokken zijn bij onrechtmatige gegevensvergaring.
Indien een derde gegevens (bewijsmateriaal) aan een particulier onderzoeker overhandigt, dat door deze derde op onrechtmatige wijze is verkregen, hoeft dat derhalve niet te betekenen dat deze gegevens niet door het particulier onderzoeksbureau mogen worden verwerkt. Dit is echter anders indien deze derde met medeweten of op aandringen van het particulier onderzoeksbureau bij de gegevens- c.q. bewijsvergaring onrechtmatig heeft gehandeld, (bijvoorbeeld door op verzoek van het particulier onderzoeksbureau gegevens te verstrekken in strijd met een wettelijke geheimhoudingsbepaling). Een deugdelijke vastlegging van de wijze waarop gegevens zijn verkregen en van wie is derhalve van belang (zie hiervoor paragraaf 7.9).
5.2.
Beginsel van doelbepaling en doelbinding (uitwerking artikel 5 lid 1 onder b AVG)
Wettelijk kader
Artikel 5 lid 1 onder b AVG bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verzameld en dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Sectornormering
Het verzamelen van persoonsgegevens door de sector particuliere onderzoeksbureaus vindt plaats in het kader van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en is in het bijzonder gericht op de volgende activiteiten:
a.
a)Het vastleggen van de resultaten van recherchewerkzaamheden die op verzoek van (de) opdrachtgever(s) word(t)(en) ingesteld en het rapporteren van de bevindingen van de onderzoeksopdracht aan (de) opdrachtgever(s);
b)het (doen) verrichten van analyses van niet op personen herleidbare gegevens voor statistische en/of wetenschappelijke doeleinden en
c)het doen van aangifte van een vermoeden van een gepleegd strafbaar feit bij een opsporingsambtenaar.
Vaststellen doeleinden bij aanvaarding van (nieuwe) opdrachten:
Het concrete doel van de onderzoeksopdracht wordt zo nauwkeurig mogelijk in de schriftelijke opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever vastgelegd. Een nauwkeurige omschrijving van de onderzoeksopdracht draagt bij aan de controleerbaarheid achteraf van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen. Een afschrift daarvan wordt bewaard in het onderzoeksdossier. Ook wijzigingen in de onderzoeksopdracht of aanvullingen daarop die plaatsvinden in de loop van het onderzoek worden schriftelijk bevestigd aan de opdrachtgever en bewaard in het onderzoeksdossier.
De aard van de gegevens (gegevens over laakbaar en soms zelfs strafbaar gedrag) betekent dat (medewerkers van) particuliere onderzoeksbureaus uitermate prudent dienen om te gaan met persoonsgegevens, die zijn vastgelegd in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie. Indien een onderzochte persoon al eerder subject was van particulier onderzoek, wordt dit niet genoemd of gerapporteerd aan de vigerende of eerdere opdrachtgever.
Toelichting:
Aangezien een particulier onderzoeksbureau op commerciële basis voor derden werkt, zal bij de bedrijfsvoering een hoge mate van efficiency en effectiviteit nagestreefd worden. Alle activiteiten die van belang zijn voor een particulier onderzoeksbureau om de relatie met de opdrachtgever te kunnen aangaan en onderhouden komen derhalve in de algemene doelstelling tot uitdrukking. Deze activiteiten vormen een samenhangend geheel. Slechts indien deze activiteiten in samenhang worden uitgevoerd is het mogelijk dat de bedrijfsvoering op een efficiënte en effectieve wijze verloopt.
Voor tal van andere bepalingen in deze gedragscode, zoals de bewaarduur van gegevens (paragraaf 5.4) en de bepaling dat niet meer gegevens worden verzameld dan voor het doel waarvoor zij worden verzameld vereist is (paragraaf 5.3), geldt de verzameldoelstelling als toetsingsmaatstaf. De daadwerkelijke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de diverse activiteiten moet in concreto telkens worden getoetst aan de algemene en bijzondere beginselen van de verwerking van persoonsgegevens, zoals deze in de gedragscode zijn uitgewerkt. Zo dient een particulier onderzoeksbureau respectievelijk particulier onderzoeker in een concrete onderzoekssituatie een wettige grondslag te hebben om persoonsgegevens te kunnen verwerken. Deze wettige grondslagen worden genoemd in artikel 6 lid 1 AVG (zie paragraaf 5.7). De in dit artikel genoemde grondslagen vereisen telkens een op proportionaliteit en subsidiariteit gebaseerde afweging, alvorens tot gegevensverwerking wordt overgegaan.
Om vorm en inhoud te kunnen geven aan de algemene en bijzondere beginselen van gegevensverwerking is vereist dat van meet af aan objectief vaststaat wat de specifieke opdracht is waarvoor een particulier onderzoeksbureau is ingeschakeld. Om die reden is in de sectornormering bepaald dat het concrete doel van de onderzoeksopdracht (de wens van de opdrachtgever) zo nauwkeurig mogelijk in de opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever wordt vastgelegd.
Nadere toelichting op de aangemelde activiteiten van een particulier onderzoeksbureau:
De primaire activiteit (sub a) is het vastleggen van de resultaten van onderzoeken die op verzoek van een opdrachtgever zijn of worden ingesteld. Particuliere onderzoeksbureaus worden ingeschakeld door opdrachtgevers die wensen dat een bepaald voorval of een bepaalde persoon wordt onderzocht of omdat er sprake is van een gedraging van iemand, waarbij ten nadele van de opdrachtgever(s) of een derde op enigerlei wijze schade is toegebracht of schade zou kunnen worden toegebracht. Het rechercheonderzoek heeft als doel gegevens te vergaren en te analyseren opdat de opdrachtgever de bevindingen kan gebruiken voor het nemen van beslissingen of voor het verkrijgen van een rechterlijke beslissing (waarbij de rechter bijvoorbeeld vaststelt dat iemand onrechtmatig heeft gehandeld). Bij het nemen van beslissingen kan gedacht worden aan beslissingen tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst van een personeelslid wegens onregelmatigheden of een beslissing tot het niet uitkeren van een schade-uitkering omdat de verzekerde verwijtbaar betrokken was bij het schadeveroorzakende voorval (bijvoorbeeld bij een brand). Voor een niet-limitatieve opsomming van recherchewerkzaamheden wordt verwezen naar paragraaf 4.1 van deze gedragscode.
Het komt zo nu en dan voor dat het menselijk geheugen van de particulier onderzoeker bij de uitvoering van een nieuwe opdracht geprikkeld wordt bij het horen van een naam van een betrokkene. De onderzoeker weet dan dat betrokkene eerder onderzochte persoon was in een onderzoek. In dat geval wordt de overeenkomst tussen twee (of meerdere) opdrachten niet genoemd of gerapporteerd aan de vigerende of de eerdere opdrachtgever.
De activiteit onder c brengt tot uitdrukking dat het particulier onderzoeksbureau in voorkomende gevallen namens de opdrachtgever aangifte doet bij justitiële autoriteiten en in dat geval ook gegevens uit de opdrachten c.q. voorvallenregistratie verstrekt.
5.3.
Beginsel van minimale gegevensverwerking (uitwerking artikel 5 lid 1 onder c AVG)
Wettelijk kader
Artikel 5 lid 1 onder c AVG bepaalt dat persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en beperkt moeten zijn tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
Sectornormering
Er worden niet meer gegevens vastgelegd of in beheer genomen dan uiteindelijk nodig zijn voor het opstellen van een onderzoeksrapport voor de opdrachtgever. Niet relevante gegevens dienen derhalve direct na vaststelling daarvan te worden vernietigd of teruggegeven om te voorkomen dat deze in het dossier belanden en bewaard blijven.
Toelichting:
De aard van een particulier rechercheonderzoek kenmerkt zich doordat de particulier onderzoeker in eerste instantie met gegevens te maken krijgt, waarvan nog niet vaststaat of deze uiteindelijk relevant zullen zijn voor het betreffende onderzoek. De norm impliceert dat de particulier onderzoeker zich permanent de vraag moet stellen of de gegevens daadwerkelijk relevant zijn. Verzamelde of in beheer genomen persoonsgegevens worden zo spoedig mogelijk na het wegvallen van de noodzaak om deze gegevens te verzamelen of in beheer te nemen vernietigd, dan wel aan de verstrekker geretourneerd.
Voorts zijn er opdrachtgevers die na het aanvaarden van de opdracht grote hoeveelheden voorwerpen, en administratie aan het particulier onderzoeksbureau beschikbaar stellen ten behoeve van het onderzoek. Er zijn opdrachtgevers die er op aandringen dat de particulier onderzoeker respectievelijk het particulier onderzoeksbureau deze zaken voor hen bewaart met het oog op eventuele toekomstige geschillen met de onderzochte persoon, ook al houden deze zaken niet direct verband met hetgeen in het uiteindelijke onderzoeksrapport verwoord is. Dit wordt onwenselijk geacht.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.Kamerstukken II 2022-2023, 36 221, nr. 7.
8.
9.
10.HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1866.
11.HR 15 september 2023 (
12.Artikel 2.2 lid 1 onder b Woo.
13.Artikel 2.2 lid 2 Woo.
14.Artikel 3.1 lid 1 Woo.
15.Artikel 3.1 lid 4 Woo.
16.
17.Hof Den Haag 3 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3158, r.o. 5.3-5.4; Hof ’s-Hertogenbosch 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3250, r.o. 5.5.
18.
19.Hoofdstuk 3 RvO.
20.Art. 6.1 lid 2 RvO.
21.
22.Art. 6.2 lid 1 RvO.
23.
24.MvT gewijzigd n.a.v. advies Raad van State,
25.Stb. 2017, 123; Kamerstukken 32 550.
26.Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 6, p. 3 en 30.
27.Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 23 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2234, r.o. 3.6 en 3.10; Hof ’s-Hertogenbosch 11 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1522; Rb Midden-Nederland (Ktr Almere) 12 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4863, r.o. 3.7; Rb Noord-Holland (Ktr Haarlem) 11 mei 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4529, r.o. 6.5; Rb Amsterdam 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5257, r.o. 4.7.
28.Vgl. Hoge Raad 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1027.
29.Vanwege de aard van de organisatie spelen hierbij ook overwegingen van publieke aard een rol.
30.Vgl. HvJ EU (GC) 13 mei 2014, C‑131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (
31.Zie de feiten genoemd in 4.18 en 4.20.
32.Zie de brief van het Presidium van 14 november 2022 (4.23) en de brief van 6 april 2023 van de gedelegeerd opdrachtgevers (4.29).
33.https://www.edpb.europa.eu/system/files/2021-10/edpb_guidelines202010_on_art23_adopted_after_consultation_en.pdf, § 9; Hoge Raad 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814, r.o. 3.1.5. Zie ook de uitspraak in de verzoekschriftprocedure in rechtsoverwegingen 7.17-7.17.4.
34.HvJ EU 4 oktober 2024 (
35.Vgl. art. 5 lid 1 onder a AVG; HvJ EU 4 oktober 2024 (
36.Vgl. Hof Amsterdam 9 januari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:8, r.o. 5.19; Rb Den Haag 3 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:759, r.o. 7.19.
37.Ten tijde van het instellen en uitvoeren van het in deze zaak bedoelde onderzoek gold de versie in Stcrt. 2020, 60226.
38.Bijlage 6. (Privacy)gedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus van de vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties (als bedoeld in artikel 23a van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus).
39.Hoge Raad 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1372, r.o. 3.3.2 en 3.3.5.
40.HvJEU 4 mei 2023, C-487/21, ECLI:EU:C:2023:369 (
41.Rb Den Haag 3 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:759, r.o. 7.14.
42.Onder meer in de brieven van 6 april, 25 april, 11 mei en 15 september 2023.
43.In elk geval in de brieven van 22 juni en 5 september 2023.
44.
45.
46.
47.Kamerstukken II 2022-2023, 36 221, nr. 7.
48.Bij de brief zit een ongedateerde brief van Hoffmann, die volgens gedaagden al eerder aan eiseres was toegezonden; de rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of dit zo is, maar het maakt voor de beoordeling geen verschil. In hun brief van 11 mei 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers op de genoemde punten nog een nadere toelichting gegeven.
49.De tekst – niet de nummering – van de hier relevante bepalingen was gelijk in de vanaf van 31 maart 2021 en de vanaf 20 april 2022 geldende versies van het RvO, die in deze zaak relevant zijn.
50.Zoals deze gold ten tijde van het instellen en uitvoeren van het feitenonderzoek.
51.Bijlage 6. (Privacy)gedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus van de vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties (als bedoeld in artikel 23a van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus)