ECLI:NL:RBAMS:2023:5257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/729943 / HA RK 23-48
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage en verwijdering van persoonsgegevens in het kader van de AVG met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag en ontslagprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoeker] verzoekt om inzage in en verwijdering van zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). [verzoeker] is werkzaam bij Inholland en heeft een verzoek ingediend tot inzage in zijn persoonsgegevens na een melding van grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken tegen Bezemer en [gedaagde 3] omdat hij niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot verwijdering van gegevens, omdat hij dit verzoek niet eerder bij Inholland heeft ingediend. De rechtbank heeft het inzageverzoek van [verzoeker] tegen Inholland beoordeeld en geconcludeerd dat Inholland niet in strijd heeft gehandeld met de AVG. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens door Inholland rechtmatig was, gezien de noodzaak om een veilige werkomgeving te waarborgen. De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/729943 / HA RK 23-48
Beschikking van 3 augustus 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. dr. C. Raat,
tegen

1.STICHTING HOGER ONDERWIJS NEDERLAND,

gevestigd te 's-Gravenhage,
advocaat: mr. B.F.Th. de Moor te Middelburg,
2.
BEZEMER & SCHUBAD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat: mr. L.H. Toonen te Loenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.H. Toonen te Loenen,
verwerende partijen,
hierna te noemen: Inholland, Bezemer, [gedaagde 3] en gezamenlijk Inholland c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffier op 20 februari 2023,
- het verweerschrift van Inholland, ingekomen ter griffier op 28 april 2023,
- de tussenbeschikking van 4 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift van Bezemer en [gedaagde 3] , ingekomen ter griffier op 26 mei 2023,
- de brief waarin het verzoek wordt gewijzigd en producties 1 tot en met 4 van [verzoeker] ,
- de schriftelijke reactie van Inholland op voornoemde brief,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 6 juni 2023.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij Inholland.
2.2.
Bezemer houdt zich onder meer bezig met het onderzoek naar en advies bij ongewenste omgangsvormen voor een sociaal veilig werkklimaat. [gedaagde 3] verricht op opdrachtbasis werkzaamheden voor Bezemer.
2.3.
In november 2021 heeft een medewerker bij Inholland melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van [verzoeker] . Op 4 februari 2022 heeft Inholland daarover een gesprek gevoerd met [verzoeker] . Inholland heeft vervolgens Bezemer de opdracht gegeven om onderzoek te verrichten, naar aanleiding van het door meldster genoemde incident. [gedaagde 3] heeft in opdracht van Bezemer het onderzoek uitgevoerd en diverse betrokken gehoord, waaronder [verzoeker] zelf.
2.4.
Bezemer heeft een concept van haar onderzoeksrapport met [verzoeker] gedeeld. [verzoeker] heeft daarop niet inhoudelijk gereageerd. Bezemer heeft vervolgens het definitieve rapport met [verzoeker] en Inholland gedeeld.
2.5.
Op 17 en 22 november 2022 heeft [verzoeker] achtereenvolgens aan [gedaagde 3] en Bezemer op grond van de AVG een verzoek gedaan tot inzage in (de verwerking van) zijn persoonsgegevens. Op 6 december 2022 heeft ook bij Inholland een inzageverzoek ingediend.
2.6.
Bij brief van 8 december heeft mr. Toonen het verzoek van [verzoeker] beantwoord en geschreven:
‘Zoals ik u (…) reeds liet weten heeft Bezemer & Schubad B.V. (…) mij verzocht om, mede namens de heer [gedaagde 3] , te reageren op de door u gestelde vragen’.
2.7.
Bij e-mail van 15 december 2022 heeft [verzoeker] mr. Toonen verzocht de door hem gestelde vragen 1 tot en met 7 ook voor de bij het onderzoek betrokken commissieleden mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] te beantwoorden. Dezelfde dag heeft mr. Toonen deze vragen per e-mail beantwoord en onder meer geschreven:
‘U verwijst naar een verzoek van 22 november 2022. Een dergelijk verzoek is mij niet bekend’.
2.8.
Bij brief van 17 januari 2023 heeft Inholland gereageerd op het verzoek van [verzoeker] .
2.9.
Tussen Inholland en [verzoeker] is een ontslagprocedure aanhangig.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt na herziening en aanvulling van het verzoek – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. Inholland c.s. beveelt binnen zeven dagen na beschikking aan [verzoeker] volledige afschriften van de verwerkingen van zijn persoonsgegevens te verstrekken, een volledige omschrijving van het doel of doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede informatie over de herkomst van gegevens kenbaar te maken;
II. Inholland c.s. beveelt binnen zeven dagen na het afgeven van de beschikking schriftelijk mede te delen de persoonsgegevens van [verzoeker] aan derden zijn verstrekt en, zo ja, aan wie;
III. Inholland c.s. beveelt verstrekte volledige kopieën van de documenten waarin de persoonsgegevens van [verzoeker] zijn verwerkt, op nader verzoek van [verzoeker] te vernietigen en een schadevergoeding van € 35.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. het voorgaande straffe op van een dwangsom van € 100.000,-, dan wel € 500,- per dag of dagdeel dat Inholland c.s. in gebreke blijft te voldoen aan een of meer van de onder I. en II. genoemde bevelen,
V. Inholland c.s. veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Inholland c.s. voert verweer.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid in verzoek tegen Bezemer en [gedaagde 3]
4.1.
[verzoeker] heeft aan Bezemer en [gedaagde 3] bij afzonderlijke brieven verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. Mr. Toonen heeft namens Bezemer en [gedaagde 3] in één brief van 8 december 2022 deze vragen beantwoord. [verzoeker] heeft niet weersproken dat met deze brief zijn vragen aan zowel Bezemer als [gedaagde 3] zijn beantwoord. Dat hij zich met die antwoorden niet kan verenigen, omdat deze volgens hem onjuist of onvolledig zijn, neemt niet weg dat inhoudelijk op zijn verzoeken is beslist. Daarmee is vanaf 8 december 2022 de termijn van zes weken gaan lopen waarbinnen [verzoeker] zijn verzoekschrift bij de rechtbank had moeten indienen (artikel 35 lid 2 UAVG). Deze termijn heeft een fataal karakter en overschrijding ervan leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid. De strekking van genoemde termijn is mede om te voorkomen dat de verwerkingsverantwoordelijke lange tijd nadat hij het verzoek heeft afgewezen, nog in rechte wordt betrokken. [verzoeker] heeft niet binnen de termijn het verzoekschrift ingediend en is daarom in beginsel niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tegen Bezemer en [gedaagde 3] .
4.2.
[verzoeker] heeft betoogd dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat mr. Toonen in zijn e-mail van 8 december 2022 heeft geschreven dat [gedaagde 3] geen verwerkingsverantwoordelijke is in de zin van de AVG en dat het verzoek van [verzoeker] van 22 november 2022 hem niet bekend is. Het eerste argument van [verzoeker] komt erop neer dat de vragen aan Bezemer en [gedaagde 3] volgens [verzoeker] niet juist zijn beantwoord. Dat is juist iets waartegen [verzoeker] beroep had moeten instellen en dat kan er daarom niet toe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is het met [verzoeker] eens dat opmerking van mr. Toonen dat hij het verzoek van 22 november 2022 niet kent, onhandig is. Tegelijkertijd staat echter, als niet door [verzoeker] weersproken, vast dat de vragen van [verzoeker] aan Bezemer en [gedaagde 3] inhoudelijk gelijk waren en op 8 december 2022 zijn beantwoord – zij het niet naar zijn tevredenheid. Dat [verzoeker] nog in afwachting was van een afzonderlijke inhoudelijke reactie op zijn verzoek van 22 november 2022, is gesteld noch gebleken. Gelet op dit alles volgt de rechtbank [verzoeker] niet in zijn standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat leidt ertoe dat [verzoeker] in de verzoeken ten Bezemer en [gedaagde 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ontvankelijkheid in verzoek tegen Inholland
4.3.
[verzoeker] heeft op 6 december 2022 een verzoek tot inzage in zijn persoonsgegevens gedaan op grond van artikel 15 AVG, maar geen verzoek tot verwijdering van deze gegevens gedaan op grond van artikel 17 AVG. Dit laatste verzoek heeft hij voor het eerst bij de rechtbank gedaan. Volgens Inholland moet [verzoeker] om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot verwijdering van gegevens.
4.4.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat voor ieder afzonderlijk verzoek de ontvankelijkheid van [verzoeker] moet worden bepaald. Ook heeft zij erkend dat [verzoeker] nooit een verzoek op grond van artikel 17 AVG bij Inholland heeft ingediend. De rechtbank volgt deze lijn, die er in dit geval toe leidt dat [verzoeker] op grond van artikel 35 UAVG niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot het verwijderen van zijn persoonsgegevens. [verzoeker] heeft gevraagd om zijn verzoek toch in behandeling te nemen en daarbij een beroep gedaan op een efficiënte rechtsgang, [verzoeker] zou zijn verzoeken anders alsnog eerst bij Inholland indienen. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek toe te staan. Zoals Inholland terecht heeft betoogd, hoefde zij niet te verwachten dat zij ook voor een verwijderingsverzoek in rechte zou worden betrokken. Dat betekent dat hierna enkel op het inzageverzoek wordt ingegaan.
Inzageverzoek Inholland
4.5.
Samengevat wil [verzoeker] inzage in alle (in)direct tot hem te herleiden persoonsgegevens die Inholland heeft vanaf de datum dat meldster een melding tegen hem heeft ingediend tot en met de ontslagprocedure, inclusief kopieën van interne communicatie, met uitzondering van gegevens over zijn onderwijswerkzaamheden. Inholland heeft in antwoord op dit verzoek kenbaar gemaakt dat zij de NAW-gegevens van [verzoeker] heeft gedeeld met Bezemer en dat het verzamelen van (persoons)informatie verder bij Bezemer heeft plaatsgevonden. Het rapport van Bezemer is aan zowel Inholland als [verzoeker] verstrekt. Inholland heeft [verzoeker] geen inzage gegeven in andere gegevens, omdat deze gegevens volgens haar geen persoonsgegevens bevatten en zij daarnaast meent dat zij geen inzage hoeft te geven in interne notities. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat een ontslagprocedure tegen [verzoeker] aanhangig is, zodat deze notities vertrouwelijk moeten blijven, en dat zij bovendien als werkgever moet opkomen voor de bescherming van haar rechten en belangen, die van de meldster en die van andere medewerkers van Inholland.
4.6.
De rechtbank stelt voor wat betreft de reikwijdte van het inzageverzoek voorop dat het begrip persoonsgegevens ruim moet worden uitgelegd. [1] In deze zaak gaat het om gegevens die door Inholland zijn verwerkt zijn naar aanleiding van de melding, rondom het onderzoek hiernaar door Bezemer en vanwege het (voorgenomen) ontslag. [verzoeker] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit (voor het grootste deel) gegevens zijn die tot hem herleidbaar zijn en daarom persoonsgegevens in de zin van de AVG zijn. De rechtbank zal haar toelichting bij dit oordeel echter achterwege laten, omdat Inholland zich terecht op een beperkingsgrond heeft beroepen om deze gegevens niet met [verzoeker] te delen. De rechtbank volgt Inholland in haar stelling dat zij grond van artikel 23 lid 1 sub i en j AVG (dan wel artikel 41 lid 1 sub i en j UAVG) niet is gehouden om de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken.
4.7.
Voornoemde beperkingsgronden vormen onderdeel van een algemene regeling, op grond waarvan de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval Inholland) zelf een belangenafweging kan maken en bepaalde rechten van de betrokkene (in dit geval [verzoeker] en zijn inzagerecht) of daarmee samenhangende verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke kan beperken. Een beroep hierop is enkel mogelijk in individuele gevallen, als dit strikt noodzakelijk is en geschiedt op proportionele wijze met het oog op de in lid 1 van de bepalingen genoemde belangen. De rechtbank is van oordeel dat Inholland terecht heeft aangevoerd dat zij als werkgever – onder meer op grond van artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:611 BW – gehouden was om onderzoek in te stellen en zo nodig maatregelen te treffen omdat zij, na de melding van een werknemer, signalen ontving dat sprake zou kunnen zijn van ongewenste omgangsvormen of grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. Zij volgt Inholland in haar stelling dat zij daarbij de rechten en belangen van de meldster en andere medewerkers van Inholland heeft te beschermen. In het verlengde hiervan kon zij dan ook besluiten dat het op grond van artikel 23 lid 1 sub i AVG (dan wel artikel 41 lid 1 sub i UAVG) noodzakelijk was om de melding van de werknemer niet integraal met [verzoeker] te delen en dat dit in de gegeven omstandigheden ook proportioneel was, gelet op de rechten van meldster en het feit dat Inholland de strekking van de melding wel heeft gedeeld. Vaststaat dat voor het overige enkel ten overstaan van Bezemer als externe partij aanvullende verklaringen zijn afgelegd door andere werknemers. Nu niet voldoende gesteld of gebleken is dat Inholland over deze verklaringen beschikt en het verzoek tegen Bezemer hiervoor niet-ontvankelijk is verklaard (zie nummer 4.2), vallen (de verwerkte persoonsgegevens in) die verklaringen buiten de reikwijdte van het inzageverzoek aan Inholland. Voor wat betreft de resterende gewenste documenten waarin persoonsgegevens van [verzoeker] zijn verwerkt, gaat het om interne notities na de melding en voorafgaand aan de ontslagprocedure. Inholland heeft in dat kader terecht erop gewezen dat zij in verband met haar belang en rechtspositie in die civiele procedure voor wat betreft die interne stukken noodzakelijkerwijs ook een beroep kon doen op de beperkingsgronden van artikel 23 lid 1 sub i en j AVG ( artikel 41 lid 1 i en j UAVG). De conclusie van het voorgaande is dat Inholland haar inzageverplichting ten opzichte van [verzoeker] niet heeft geschonden.
Schadevergoeding
4.8.
[verzoeker] vordert tot slot schadevergoeding vanwege een schending van de AVG door Inholland. Tussen partijen is in geschil of [verzoeker] deze vordering zoals bedoeld in artikel 82 AVG kan instellen in een verzoekschriftprocedure en zonder advocaat. Het antwoord op deze vraag kan in het midden blijven, omdat niet is komen vast te staan dat Inholland in strijd handelt met een verplichting onder de AVG. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld, is de verwerking van persoonsgegevens door Inholland rechtmatig. Dat zal hierna worden toegelicht.
4.9.
[verzoeker] heeft terecht betoogd dat hij op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op respect voor zijn privéleven en zijn correspondentie, ook op zijn werk. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft bepaald dat het respect voor iemands privéleven ook het recht omvat om, tot op zekere hoogte, relaties aan te gaan en te ontwikkelen met andere mensen tijdens zakelijke en bedrijfsmatige activiteiten. [2] Daar staat echter tegenover dat InHolland als werkgever, zoals ook onder nummer 4.7 is overwogen, gehouden kan zijn om maatregelen te treffen indien hij vermoedt, bijvoorbeeld na een klacht van een medewerker, dat sprake is van ongewenste omgangsvormen of grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. Het kan daarbij ook gaan om gedrag dat zich (deels) afspeelt in de privésfeer, wanneer dat gedrag invloed heeft op de arbeidsrelatie.
4.10.
Inholland heeft aangevoerd dat de verwerking van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het licht van dit alles noodzakelijk was voor de behartiging van haar gerechtvaardigde belangen als werkgever en die van derden. Zij heeft terecht betoogd dat e deze belangen dienen te prevaleren boven het belang van [verzoeker] , zodat is voldaan aan de vereisten van de verwerkingsgrondslag van artikel 6 lid 1 onder f AVG.
4.11.
De AVG moet in overeenstemming met artikel 8 EVRM worden uitgelegd. Dat betekent dat de met de gegevenswerking veroorzaakte inmenging in het recht op respect voor het privéleven gerechtvaardigd is, als daarvoor een grondslag bestaat in de AVG en daarnaast is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [3] Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze verwezenlijkt kan worden.
Proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel
4.12.
In dit geval heeft een werknemer aan Inholland gemeld dat de zakelijke samenwerking met [verzoeker] ernstig werd bemoeilijkt wegens grensoverschrijdend gedrag van [verzoeker] . Inholland heeft voldoende gemotiveerd dat zij als werkgever gehouden was om de gegrondheid van de melding nader te onderzoeken. Door de melding bestond er aldus Inholland een concreet vermoeden dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag door [verzoeker] . Hierop is een opdracht verstrekt aan een externe partij, Bezemer, om nader onderzoek te doen en heeft Inholland op enig moment ook intern overleg gevoerd over de arbeidsrechtelijke positie van [verzoeker] .
4.13.
Hoewel de rechtbank vaststelt dat gedurende het onderzoek door Bezemer (en niet door Inholland) persoonsgegevens zijn verwerkt, overweegt zij dat Inholland als werkgever onder die omstandigheden redelijkerwijs de melding mocht registeren en ten behoeve van het opgedragen onderzoek aan Bezemer persoonsgegevens van [verzoeker] kon verstrekken. Dat zij in de loop van de tijd ook intern heeft overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van [verzoeker] – en in dat kader persoonsgegevens heeft verwerkt – is enerzijds met deze melding en de uitkomsten van het onderzoek verweven, maar anderzijds – zo begrijpt de rechtbank althans – met de hierna verslechterde verhouding met [verzoeker] . De inbreuk die door de registratie van de melding, de opdrachtverstrekking en eventuele interne (arbeidsrechtelijke) notities op de persoonlijke levenssfeer van [verzoeker] zijn gemaakt, zijn gerechtvaardigd door de wettelijke plicht van Inholland als werkgever om zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor haar werknemers. Aan het proportionaliteitsvereiste is daarom voldaan.
4.14.
Ook is aan het subsidiariteitsvereiste voldaan. Nadat Inholland de melding heeft geregistreerd, heeft op 4 februari 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn leidinggevende over de strekking van deze melding. Inholland heeft toegelicht dat zij vervolgens heeft besloten om Bezemer in te schakelen en niet zelf onderzoek te doen om de melding op een zo zorgvuldig en objectief mogelijke wijze te onderzoeken. Hoewel hier opnieuw opgemerkt moet worden dat Bezemer tijdens dit onderzoek persoonsgegevens heeft verwerkt, heeft Inholland in ieder geval voldoende onderbouwd dat de registratie van de melding en het delen van persoonsgegevens voor de opdrachtverstrekking in deze situatie passend was. Dat er voor Inholland andere, minder ingrijpende middelen voorhanden waren, is niet gebleken. Inholland heeft in ieder geval gemotiveerd weersproken dat zij op dit punt in strijd met haar eigen protocol over ongewenst gedrag heeft gehandeld.
4.15.
Voor zover [verzoeker] nog heeft aangevoerd dat in het onderzoek naar hem en rondom de ontslagprocedure buitensporig veel persoonsinformatie is verzameld en dat Inholland deze gegevens te lang bewaart, kan hij daarin niet worden gevolgd. [verzoeker] heeft enkel gesteld dat van een buitensporige verwerking door Inholland sprake is, maar daarvan is niet gebleken. Inholland heeft er verder tijdens de mondelinge behandeling terecht op gewezen, dat de ontslagprocedure op dat moment nog aanhangig was en dat zij daarom de gegevens nog bewaarde.
4.16.
De conclusie is dat [verzoeker] op grond van dit alles niet wordt gevolgd in zijn stelling dat Inholland in strijd met de AVG persoonsgegevens heeft verwerkt. De gevorderde schadevergoeding moet als een gevolg daarvan worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
Omdat [verzoeker] deels niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoeken en de verzoeken voor het overige zullen worden afgewezen, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Klein en Bezemer, die gezamenlijk hebben geprocedeerd, en Inholland worden afzonderlijk begroot op € 1.301,- aan griffierecht en € 1.532,00 (2 punten x tarief € 766,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tegen Bezemer en [gedaagde 3] en voor wat betreft het verzoek op grond van artikel 17 AVG tegen Inholland,
5.2.
wijst de overige verzoeken af,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Inholland begroot op € 2.833,-
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Bezemer en [gedaagde 3] op € 2.833,-
5.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 20 december 2017 C-434/16, ECLI:EU:C:2017:994 (P. Nowak tegen Data Protection Commissioner)
2.EHRM 16 december 1992, nr. 13710/88, NJ 1993, 400, Niemietz , EHRM 12 juni 2014, nr. 56030/07, Fernández Martinez en EHRM 5 september 2017, nr. 61496/08, Bărbulescu
3.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097