In deze zaak verzoekt de werkgever, een besloten vennootschap, de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op basis van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, die sinds 1 januari 2018 als verkoopassistent in dienst is, heeft zich in maart 2019 voor het eerst ziek gemeld en ervaart pesterijen en buitensluiting op de werkvloer. Ondanks interventies van de bedrijfsarts en mediation heeft de werknemer geen werkzaamheden meer verricht. De werkgever stelt dat er een impasse is ontstaan omdat de werknemer een aangeboden passende functie heeft geweigerd.
De werknemer heeft een verweerschrift ingediend met een tegenverzoek om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat zij meent dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Tijdens de mondelinge behandeling geeft de werknemer aan dat terugkeer naar de werkgever niet meer mogelijk is en dat zij berust in de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding).
De kantonrechter oordeelt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond wordt toegewezen, met ingang van 1 december 2021. De transitievergoeding wordt toegewezen op basis van de erkenning van de verschuldigdheid door de werkgever, die is vastgesteld op € 3.691,49 bruto. De kantonrechter wijst het verzoek om een billijke vergoeding af, omdat niet is vastgesteld dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.