In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst) en de Nederlandse Woonbond. De Woonbond vorderde een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door inkomensverklaringen van huurders aan verhuurders te verstrekken in de periode van 1 maart 2013 tot 1 april 2016. De rechtbank had de Woonbond niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof vernietigde dit vonnis en oordeelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de gegevensverstrekking door de Belastingdienst in strijd was met de geheimhoudingsplicht van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad oordeelde dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen die zijn gebaseerd op onrechtmatige daden van de overheid, ook al is er een bestuursrechtelijke procedure mogelijk. De Hoge Raad verwierp het principale en incidentele cassatieberoep van de Staat en de Woonbond, en veroordeelde beide partijen in de kosten van het geding.