5.1.De tekst van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 - de implementatie van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Opvangrichtlijn - geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Het is in deze gevallen vervolgens aan de staatssecretaris om in de maatregel van bewaring te motiveren dat en waarom nader onderzoek moet plaatsvinden om de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling vast te stellen.
(…)
20. De bovenstaande uitspraak is door de Afdeling onder meer bevestigd op 15 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3875) en in de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1093), voor zover hierin het navolgende is overwogen: (…)
1. (…)Verder volgt uit die uitspraak dat de maatregel krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ook kan worden toegepast na afwijzing van het asielverzoek. De staatssecretaris moet in die gevallen wel motiveren dat en waarom nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling nodig is. (…)
(…)
21. De Afdeling overweegt dat gelet op de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Opvangrichtlijn, het niet is uitgesloten dat op deze grond een maatregel van bewaring kan worden opgelegd tijdens de rechtsmiddelentermijn, voor zover het bestuursorgaan na de beslissing op het asielverzoek de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling nog moet vaststellen of nagaan. De rechtbank wijst in dit verband echter op de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System en de verwijzing hierin naar de UNHCR Detention Guidelines, waarin juist wordt beschreven dat het in bewaring stellen van een asielzoeker omdat het noodzakelijk is om de identiteit en nationaliteit vast te stellen, een grondslag beoogt te bieden voor een minimale periode voor een initiële identiteits- en veiligheidscheck. Ook het Hof heeft in het arrest van 14 september 2017 (arrest van 14 september 2017 in de zaak C-18-16, K tegen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ECLI:EU:C:2017:680), uitgelegd dat de bewaring op deze grondslag weliswaar is toegestaan, maar ook dat “een maatregel die is gestoeld op de argumenten genoemd in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder a) en b), van die richtlijn beantwoordt aan de doelstelling om te zorgen voor een goed functioneren van het gemeenschappelijk Europees asielstelstel, doordat op grond ervan degenen die om internationale bescherming verzoeken kunnen worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan dat zij aan de voorwaarden voldoen om voor een dergelijke bescherming in aanmerking te komen, teneinde, in het ontkennende geval, te voorkomen dat zij illegaal het grondgebied van de Unie betreden en erop verblijven.”(punt 36). Het Hof heeft daaraan evenwel toegevoegd dat “met betrekking tot de noodzaak van de bij die bepaling aan de lidstaten verleende bevoegdheid om een verzoeker in bewaring te stellen, moet worden benadrukt dat de beperkingen op de uitoefening daarvan, gezien het belang van het in artikel 6 van het Handvest neergelegde recht op vrijheid en de ernst van de inmenging in dat recht die door een dergelijke bewaringsmaatregel wordt gevormd, binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke moeten blijven (arrest van 15 februari 2016, N., C‑601/15 PPU, EU:C:2016:84, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”(punt 40).
22. De rechtbank overweegt dat uit de UNHCR Detention Guidelines, de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System en uit bovengenoemd arrest van het Hof blijkt dat het in bewaring houden van asielzoekers om de identiteit en nationaliteit vast te stellen vooral bedoeld is voor een eerste controle van de identiteit van de betrokkene. De rechtbank leidt hieruit af dat deze grond dus terughoudend moet worden gehandhaafd gedurende de rechtsmiddelenprocedure.
23. Ook uit de Afdelingsjurisprudentie volgt dat de bewaringsrechter gehouden is om na te gaan dat en waarom nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling nodig is en dat dit temeer geldt nadat de asielaanvraag is afgewezen.
24. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel uit de toelichting bij de zware en lichte gronden volgt dat eiser geen identiteitsdocumenten heeft, hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en ook onder verschillende identiteitsgegevens is geregistreerd. Ten tijde van de oplegging van de maatregel moest eiser nog worden gehoord op zijn asielaanvraag en diende nog een beslissing te worden genomen over de aanvraag. Het asielgehoor dient mede om te beoordelen of de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd en verweerder enkel kan beschikken over een ontslagbewijs uit een Franse penitentiaire inrichting. Blijkens een rapport van bevindingen van 2 oktober 2024, heeft er ook een indicatief taalonderzoek plaatsgevonden op basis van opnames van het aanmeldgehoor. Hieruit volgt dat in de fase tot aan het nemen van het besluit op de asielaanvraag, de bewaring gerechtvaardigd was om de identiteit en nationaliteit van eiser te onderzoeken en zo mogelijk vast te stellen.
25. Verweerder heeft de gestelde nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht en verweerder heeft dus het asielrelaas van eiser inhoudelijk kunnen beoordelen en kunnen beoordelen of aan eiser internationale bescherming moest worden verleend. Ondanks dat in besluit de gestelde identiteit ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder de aanvraag inhoudelijk kunnen beoordelen en de asielprocedure kunnen afronden door een beslissing te nemen op de aanvraag. Eiser hoeft dus niet langer in bewaring te worden gehouden en zo beschikbaar te zijn voor zijn asielprocedure. Zoals uit bovengenoemde jurisprudentie volgt mag eiser na de beslissing op zijn verzoek en gedurende de rechtsmiddelentermijn in bewaring worden gehouden op grond van artikel 59b, eerste lid onder a, Vw, maar dan moet verweerder wel uitleggen dat nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit noodzakelijk is en dat er ook daadwerkelijk nader onderzoek wordt gedaan. De enkele vaststelling dat eiser ook gedurende de rechtsmiddelentermijn geen identificerende documenten overlegt of aanvraagt bij de Marokkaanse autoriteiten volstaat niet. Artikel 59b, eerste lid onder a, Vw biedt verweerder de mogelijkheid om een vreemdeling in bewaring te stellen zodat deze vreemdeling beschikbaar is voor dit onderzoek. Verweerder heeft ter zitting, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, niet kunnen motiveren waarom artikel 59b, eerste lid onder a, Vw na de afwijzing van de asielaanvraag nog langer aan de maatregel ten grondslag zou kunnen liggen en de verlenging van de maatregel op grond van artikel 59b, derde lid, Vw mede hierop kan worden gebaseerd. Uit het dossier blijkt in het geheel niet van enige activiteiten van verweerder om nader onderzoek te doen naar de identiteit en (geloofwaardig geachte) nationaliteit van eiser. Het lijkt er juist op dat eenvoudigweg wordt gewacht totdat door de rechtbank wordt beslist op het beroep en de voorlopige voorziening in de asielprocedure. Verweerder is gedurende de asielprocedure niet bevoegd om verwijderingshandelingen te verrichten en kan dus in deze fase ook geen contact opnemen met de Marokkaanse autoriteiten om nader onderzoek naar de identiteit van eiser te verrichten. Verweerder heeft geen verslagen van vertrekgesprekken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder na de afwijzing van de asielaanvraag in die gesprekken eiser verdere vragen stelt naar zijn identiteit. Verweerder dient echter indien hij na de afwijzing van de asielaanvraag artikel 59b, eerste lid onder a, Vw als grondslag voor de (verlengde) bewaring wil handhaven, te motiveren dat en waarom nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling nodig is.
26. In de beschikking van 25 september 2024 is vermeld dat de bewaringsmaatregel met ten hoogste drie maanden wordt verlengd en dat is gebaseerd op artikel 59b, derde lid, Vw. Als motivering hiervoor is het navolgende opgenomen:
(…)
Uw vreemdelingenbewaring wordt verlengd, omdat er nog onderzoek nodig is naar uw identiteit en nationaliteit. Dat staat in artikel 59b, eerste lid, onder a, Vw. U hebt namelijk geen enkel document overgelegd om uw identiteit of nationaliteit te kunnen vaststellen. Ten behoeve van het vertrekproces zal daarom verder onderzoek moeten worden gedaan om een vervangend reisdocument voor u te verkrijgen.
Uw vreemdelingenbewaring wordt verlengd, omdat u uw asielaanvraag enkel hebt ingediend om uw uitzetting uit te stellen of te verijdelen. Dat staat in artikel 59b, eerste lid, onder c, Vw.
Het detentiecentrum Rotterdam wordt aangewezen als plaats waar u moet verblijven.
U hebt ook in de zienswijze van geen feiten of omstandigheden aangevoerd om te moeten concluderen dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel als onevenredig bezwarend moet worden beschouwd.
(…)
27. De rechtbank stelt vast dat deze motivering niet volstaat om de bewaring te verlengen en te laten voortduren op grond van artikel 59b, eerste lid onder a, Vw, nadat was beslist op de asielaanvraag. Eiser wordt immers niet in bewaring gehouden op grond van de terugkeerrichtlijn en onderzoek ten behoeve van het vertrekproces kan pas aan de orde komen als de thans geldende maatregel wordt opgeheven en als zou worden nagegaan of het opleggen van een opvolgende maatregel om de terugkeer te verzekeren noodzakelijk, proportioneel en evenredig is.
28. Artikel 59b, eerste lid onder c, Vw is in de maatregel ontoereikend gemotiveerd en is daarmee ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de verlenging van de maatregel niet gestoeld op grond van artikel 59b, eerste lid onder b, Vw en verweerder heeft ontoereikend gemotiveerd dat de bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, eerste lid onder a, Vw kon worden verlengd. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat eiser thans onrechtmatig in bewaring wordt gehouden omdat vanaf het moment dat verweerder heeft beslist op de asielaanvraag de grondslag van de maatregel is komen te vervallen. De rechtbank zal daarom de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten.
29. Omdat de rechtbank de kennisgeving van de bewaringsmaatregel als verzoek om schadevergoeding aanmerkt en de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding moet bepalen, zal de rechtbank verder onderzoeken of de maatregel vanaf de oplegging tot aan de beslissing op de asielaanvraag rechtmatig is geweest.
30. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken of in de maatregel voldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. Indien verweerder het doel dat wordt beoogd met oplegging van de maatregel ook kan bereiken door de toepassing van een lichter middel, of indien de oplegging van de maatregel onevenredig bezwarend is voor de betrokkene, dient verweerder af te zien van de oplegging van een maatregel. De eisen die de rechtbank stelt aan het onderzoeken van de mogelijkheid om te kunnen volstaan met een lichter middel en de motivering van de beslissing om niet te volstaan met een lichter middel, verschillen niet naar gelang sprake is van een eerste maatregel of een opvolgende aansluitend opgelegde maatregel. De zogenoemde “omzetting” van een maatregel als de specifieke grondslag is komen te ontvallen, mag geen automatisme zijn. Bij de oplegging van iedere maatregel dient te worden voldaan aan dezelfde algemene vereisten en dienen dezelfde procedurele waarborgen te worden verschaft.
31. In de maatregel heeft verweerder ten aanzien van het lichter middel het navolgende vermeld:
(…)
Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is.
Door betrokkene is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
(X) De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, te weten:
V: Het voornemen bestaat om aan u de maatregel vreemdelingenbewaring op te leggen. De mogelijkheid bestaat dat kan worden volstaan met een lichter middel door aan u een meldplicht op te leggen bij de Politie. Na de aanmelding zult u door de politie in de gelegenheid worden gesteld om in vrijheid te werken aan zelfstandige terugkeer of kunt u vanuit vrijheid uw asielprocedure doorlopen. Zijn er redenen om in uw geval te kiezen voor het toepassen van dit lichter middel?
A: Nou ja dan ga ik naar mijn meldplicht toe als u mij dat oplegt. Net als alle andere asielzoekers zal ik mij beschikbaar houden in het asielzoekerscentrum. Ik zal geld verdienen met werk wat ik daar kan doen.
V: Het voornemen bestaat om aan u de maatregel vreemdelingenbewaring op te leggen.
De maatregel vreemdelingenbewaring houdt in dat u voorafgaand aan een voorgenomen onvrijwillige terugkeer naar uw land van herkomst zal moeten verblijven in een speciaal daartoe ingericht cellencomplex. U zit reeds in een Detentiecentrum. Hoe heeft u dit ervaren en wat is uw zienswijze ten aanzien van het voornemen om aan u deze vrijheid ontnemende maatregel op te leggen?
A: Ik zit in bewaring maar de meeste mensen schelden mij als een mietje uit en als een meisje door de Arabieren hier.
(…)
Vreemdeling heeft eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig te vertrekken, dit heeft hij niet gedaan. Vreemdeling heeft onvoldoende middelen van bestaan, geen paspoort en geen vaste woon of verblijfplaats, waarmee hij zijn terugkeer dan wel verblijf kan realiseren.
(…)
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onredelijk bezwarend maken.
Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat:
(X) niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
(X) door de vreemdeling geen/onvoldoende verifieerbare gegevens zijn verstrekt ter onderbouwing van de (gestelde) identiteit en nationaliteit. Niet gebleken is dat het onmogelijk is om deze gegevens te verstrekken.
(X) niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.
(…)
32. De rechtbank overweegt dat deze motivering niet volstaat. Eiser is onmiddellijk bij zijn inreis in Nederland op 2 mei 2024 in bewaring gesteld nadat hij was aangehouden omdat hij geen treinkaartje kon tonen en wordt sindsdien in bewaring gehouden. Dat eiser “eerder de mogelijkheid heeft gehad om zelfstandig te vertrekken” impliceert dat wordt bedoeld dat eiser na zijn onrechtmatige inreis had kunnen vertrekken en dit is dus feitelijk onjuist. Eiser heeft voorts vanaf het allereerste moment aangegeven dat hij een asielaanvraag wil indienen. Vervolgens heeft hij die asielaanvraag ingetrokken en daarbij uitgelegd dat hij veronderstelde dat de Dublinprocedure die verweerder was gestart eerder met een overdracht tot een einde zou komen. Eiser heeft vervolgens op 11 september 2024, toen eiser in bewaring werd gehouden ter fine van uitzetting waaraan eiser elke medewerking heeft geweigerd, een nieuwe asielaanvraag ingediend. Bij het gehoor dat voorafgaat aan de beslissing om al dan niet de maatregel op te leggen is eiser zorgvuldig bevraagd en ook uitgelegd wat de oplegging van een lichter middel inhoudt en wat eiser zijn standpunt is over de mogelijkheid van een meldplicht. De verklaringen van eiser, namelijk dat hij bereid is om zich te houden aan een meldplicht, zijn in het geheel niet -kenbaar- betrokken bij de motivering. Eiser is ook zorgvuldig bevraagd over hoe hij de bewaring ondergaat en hoe de afgelopen maanden zijn geweest. Ook de verklaringen van eiser, dat hij medische problemen heeft en dat hij wordt gepest, zijn niet -kenbaar- betrokken bij de beoordeling of de maatregel en de voortdurende vrijheidsontneming tijdens de asielprocedure onevenredig bezwarend is.
33. De rechtbank stelt vast dat het gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er goed is “doorgevraagd” naar de persoonlijke omstandigheden van eiser. In de maatregel is echter volstaan met een standaardmatige motivering die -kort gezegd- bestaat uit het vermelden van het onttrekkingsrisico en de overweging dat de medische zorg die gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel kan worden geboden, vergelijkbaar is met de zorg in de vrije samenleving. Niet duidelijk is in hoeverre de beslissing om niet te volstaan met een lichter middel is gebaseerd op de “kruisjes” die het zicht op uitzetting onderbouwen. Eiser is in bewaring gesteld op de zogenoemde asielgrond. Het is dus niet relevant of er zicht op uitzetting bestaat en overwegingen daarover kunnen niet als motivering dienen van het opleggen van de thans geldende maatregel. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiser, in het geval zijn beroep tegen de afwijzende beschikking op zijn aanvraag ongegrond wordt verklaard, gehoord zal worden over een mogelijk nieuw op te leggen maatregel ter fine van uitzetting. Eiser wordt echter vanaf 11 september 2024 in bewaring gehouden ter fine van de asielprocedure. Het volstaat dus niet om de verklaringen van eiser over het lichter middel in de maatregel op te nemen zonder te motiveren waarom deze verklaringen geen aanleiding zijn om te volstaan met een lichter middel.
34. De rechtbank overweegt dat de motivering in de maatregel zodanig te kort schiet, dat moet worden geconcludeerd dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is.
De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat de rechtbank niet overweegt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. De rechtbank stelt uitsluitend een motiveringsgebrek vast. Een motiveringsgebrek in de maatregel met betrekking tot het lichter middel leidt echter tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding betrekt de rechtbank dan ook de volledige duur van de tenuitvoerlegging van de geldende maatregel tot aan de opheffing, te weten 44 dagen. De rechtbank zal eiser dus in aanmerking brengen voor schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot matiging van de standaardmatig toegekende bedragen over te gaan.
35. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken. Om bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten in een kennisgevingsprocedure niet af te wijken van de andere zittingsplaatsen, zal de rechtbank alleen een punt toekennen voor de zitting en niet voor het indienen van een beroep. Een kennisgeving wordt weliswaar inhoudelijk gelijkgesteld met het indienen van een beroep, de proceskostenveroordeling ziet op de handeling die wordt verricht als beroep wordt ingesteld.
36. Beslist wordt als volgt.