ECLI:NL:RBDHA:2024:14301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.33373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op asielgrondslag en rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring van eiser, die op 24 augustus 2024 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, c en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 29 oktober 2020 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor de bewaringsmaatregel niet zonder nadere beoordeling kan voortduren totdat op de asielaanvraag is beslist. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd, maar dat deze onrechtmatig werd vanaf het moment dat de zienswijze van eiser op 29 augustus 2024 was ontvangen. De rechtbank gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser en de opheffing van de maatregel van bewaring, en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot het betalen van schadevergoeding aan eiser. De rechtbank benadrukte dat de bewaring steeds zo kort mogelijk moet duren en dat de voortduring van de maatregel moet worden gemotiveerd op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33373
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 2 september 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven, rechter,
mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, c en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel. Dit beroep wordt tevens aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en in persoon gehoord, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Aansluitend aan de behandeling van het beroep ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en een akte van opheffing opgemaakt om eiser in vrijheid te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 2000 en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser is geregistreerd met verschillende geboortedata.
2. Eiser is, aansluitend aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende straf, op 24 augustus 2024 in bewaring gesteld krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, c en d van de Vw.
3. Eiser heeft ter zitting als gronden aangevoerd dat de maatregel moet worden opgeheven omdat deze niet is ondertekend en omdat inmiddels moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel vanwege de psychische problemen die hij ondervindt in bewaring. Deze gronden slagen niet.
4. De rechtbank heeft eiser medegedeeld dat bij de voorbereiding van de behandeling van een bewaringsberoep een eerste rechtmatigheidsbeoordeling plaatsvindt en daarbij ook wordt nagegaan of de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring is gesteld digitaal is ondertekend voorafgaand aan de oplegging van de maatregel. De rechtbank heeft verweerder verzocht dit ter zitting aan (gemachtigde van) eiser te tonen. De gemachtigde van eiser heeft hierop bevestigd dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend.
5. De rechtbank overweegt voorts dat eiser met medische problematiek kampt, wat zich met name uit in het voortdurend horen van stemmen. Dit heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel verklaard en ter zitting ook op vragen van de rechtbank bevestigd en nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat het bewaringsgehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden, dat er genoeg vragen aan eiser zijn gesteld over zijn fysieke en psychische conditie en dat ook aan eiser is uitgelegd dat in het DTC medische zorg beschikbaar is. De rechtbank stelt ook vast dat deze problematiek is benoemd in de maatregel en deugdelijk is gemotiveerd waarom de psychische problematiek niet in de weg staat aan de oplegging van de maatregel. Verweerder heeft -in dit geval- kunnen volstaan met het benoemen van de in bewaring geboden zorg en de mogelijkheid om andere zorg buiten het DTC te bieden en de overweging dat eiser daarom de noodzakelijke zorg zal kunnen verkrijgen. Verweerder heeft ook benoemd en gemotiveerd dat de maatregel niet onevenredig bezwarend is vanwege deze problematiek. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven bij een bezoek aan eiser te hebben waargenomen dat eiser zichzelf had gesneden en dat daarom alsnog moet worden volstaan met een lichter middel. De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij in staat en bereid is hierover nader te verklaren ter zitting. Eiser heeft verklaard dat hij zich eenmaal heeft gesneden maar dat dit niet recent is geweest en dat hij vooral problemen ervaart door het horen van stemmen. Eiser heeft hieraan toegevoegd dat deze problematiek tijdens zijn verblijf in Europa is ontstaan en dat hij geregeld en in verschillende lidstaten asiel aanvraagt om zodoende gedurende de asielprocedure medische zorg te ontvangen. De rechtbank heeft deze situatie met eiser besproken en tevens uitgelegd dat deze, op zichzelf schrijnende situatie, moet worden betrokken bij de rechtmatigheidsbeoordeling, maar niet betekent dat hij nooit in bewaring mag worden gesteld en gehouden. De rechtbank heeft voorts met eiser(s gemachtigde) besproken dat DT&V geen toegang heeft tot het medische dossier van eiser en dat eiser zijn medische problematiek en hulpvraag om die reden zelf naar voren moet brengen bij bijvoorbeeld de regievoerder, zodat steeds zorgvuldig kan worden beoordeeld of de voortduring van de bewaring gerechtvaardigd is. De rechtbank beschikt niet over een uitdraai van het patiëntendossier van eiser en ziet, gelet op de verklaringen van eiser over zijn problematiek en de medische zorg die hij thans ontvangt in het DTC, op dit moment geen aanleiding om deze uitdraai zelf op te vragen. De beroepsgrond slaagt niet omdat verweerder niet (alsnog) heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel.
6. De rechtbank zal het beroep op grond van het aanvullend verrichte ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek evenwel gegrond verklaren en eiser onmiddellijk in vrijheid stellen. De rechtbank komt namelijk tot de conclusie dat de grondslag voor de bewaringsmaatregel gedurende de tenuitvoerlegging is komen te vervallen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
7. De maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, c en d van de Vw. Artikel 59b Vw luidt, voor zover relevant voor de onderhavige procedure, als volgt:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

a. (…)
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1°.in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
2°.reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3°.op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
(…)
8. Verweerder heeft de grondslag in de maatregel als volgt gemotiveerd.

Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de door eiser ingediende asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), daaraan zes zogenoemde zware gronden en vier zogenoemde lichte gronden ten grondslag gelegd. In de maatregel zijn deze gronden onderbouwd en is gemotiveerd waarom uit deze gronden een onttrekkingsrisico blijkt. Een (nadere) motivering van welke gegevens ten tijde van de oplegging van de maatregel noodzakelijk worden geacht om de asielaanvraag te kunnen beoordelen ontbreekt.

Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw

In de maatregel heeft verweerder overwogen dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn; eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijke gronden aangenomen kan worden dat de aanvraag van betrokkene louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Verweerder heeft in de maatregel omstandigheden benoemd om dit te onderbouwen.

Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, Vw

In de maatregel heeft verweerder overwogen dat eiser “
een actueel gevaar vormt voor de openbare orde omdat deze verdacht wordt of is veroordeeld in verband met een misdrijf ter zake heling en diefstal; gepleegd op/in de periode 15-07-2021.” Voorts is vermeld dat eiser meerdere malen is veroordeeld “
voor misdrijven binnen Nederland”, waarbij is vermeld dat eiser is “
veroordeeld voor art. 310 Sr”.
9. Deze drie in artikel 59b, eerste lid, van de Vw genoemde grondslagen kunnen los van elkaar voldoende zijn om de oplegging van de maatregel te rechtvaardigen. Indien de maatregel op een of meerdere van deze grondslagen rechtmatig kan worden opgelegd, betekent dit echter niet dat de maatregel zonder meer en zonder nadere beoordeling steeds kan voortduren totdat de eveneens in artikel 59b van de Vw uitdrukkelijk genoemde (verlengde) maximale duur van de tenuitvoerlegging is bereikt. Indien voor de voortduring van de bewaringsmaatregel een maximale duur is bepaald, betekent dit immers slechts dat na ommekomst van die duur de tenuitvoerlegging van de maatregel op die specifieke grondslag in ieder geval onrechtmatig wordt en dus moet worden opgeheven. De rechtbank heeft verweerder ter zitting ten aanzien van de drie specifieke grondslagen vragen gesteld om de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel te onderzoeken.
10. De rechtbank heeft verweerder allereerst voorgehouden dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw moet worden getoetst aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium en dat dit een nadere toelichting vereist gelet op de aard van de strafbare feiten waarvoor eiser blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is veroordeeld en gelet op de motivering in de maatregel. Verweerder heeft daarop desgevraagd aangegeven dat eiser geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn en dat dit dan ook ten onrechte aan de oplegging van de maatregel ten grondslag is gelegd. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie en dus had eiser niet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw in bewaring kunnen worden gesteld.
11. De rechtbank heeft verweerder vervolgens voorgehouden dat eiser reeds een asielaanvraag had ingediend en dat deze asielprocedure aanhangig was op het moment dat eiser in bewaring is gesteld. De vraagt komt dan op of eiser in bewaring kan worden gesteld omdat hij “
in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn”. Verweerder heeft aangegeven dat deze grond van toepassing kan worden geacht. Eiser is namelijk op 1 augustus 2024 in bewaring gesteld en deze maatregel is opgeheven in verband met de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. Eiser is vervolgens overgedragen aan de vreemdelingenketen en opnieuw in bewaring gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, omdat eiser steeds in de macht van de autoriteiten is geweest, de eerdere maatregel mag worden betrokken bij het bepalen van de grondslag van de nieuwe maatregel. De rechtbank volgt dit niet zonder meer.
12. Bij het opleggen van de eerste maatregel was reeds duidelijk, althans had duidelijk kunnen zijn dat eiser was veroordeeld en aan hem een vrijheidsontnemende straf was opgelegd. Verweerder had dit eenvoudig kunnen nagaan door een uittreksel uit de justitiële documentatie op te vragen. Omdat verweerder eiser in bewaring had gesteld en vervolgens is gebleken dat de gevangenisstraf nog ten uitvoer moest worden gelegd, is de (eerste) bewaringsmaatregel opgeheven. Aansluitend aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is eiser opnieuw in bewaring gesteld. De periode dat de vrijheidsontneming van eiser op een strafrechtelijke titel heeft plaatsgevonden wordt gekwalificeerd als “strafonderbreking”. Van een onderbreking van “de vreemdelingenbewaring” is echter geen sprake. De eerste maatregel is immers opgeheven en vervolgens is een nieuwe maatregel opgelegd. Deze nieuwe maatregel moet ook aan alle rechtmatigheidsvereisten voor de oplegging voldoen en alle procedurele waarborgen moeten wederom integraal in acht worden genomen om de oplegging rechtmatig te kunnen achten. Voor de stelling dat er andere of lichtere vereisten zouden gelden bij de oplegging van een nieuwe maatregel na een zogenoemde strafonderbreking, bestaat geen rechtsgrond of andere rechtvaardiging. Bovendien was de eerste maatregel (óók) opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser werd dus in de periode voorafgaand aan de strafonderbreking niet in bewaring gehouden op grond van de Terugkeerrichtlijn toen hij zijn asielaanvraag indiende. De rechtbank leest artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw zo dat deze bepaling alleen als grondslag voor een bewaringsmaatregel kan dienen als de asielaanvraag wordt gedaan
terwijlde vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van de Terugkeerrichtlijn. Een eerdere reeds afgesloten terugkeerprocedure in bewaring is dus geen omstandigheid die een bevoegdheid geeft voor een (nieuwe) maatregel op deze grondslag. Uit het dossier blijkt overigens niet dat eiser op enig moment voorafgaand aan deze ononderbroken periode van vrijheidsontneming op verschillende grondslagen in bewaring is gesteld ter fine van uitzetting.
13. De rechtbank baseert haar oordeel allereerst op de bewoordingen van deze bepaling. In artikel 59b, eerste lid , aanhef en onder c, van de Vw wordt gerefereerd aan de situatie dat “de vreemdeling in bewaring
werd gehoudenin het kader van een terugkeerprocedure (…)”. In artikel 8, derde lid aanhef en onder d, van de Opvangrichtlijn, waarvan artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw de implementatie is, is echter bepaald “indien hij ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces
in bewaring wordt gehoudenin het kader van een terugkeerprocedure (…)(in de Engelse taalversie: “ when he or she
isdetained subject to a return procedure”). Omdat artikel 8 van de Opvangrichtlijn betrekking heeft op verzoekers om internationale bescherming, leidt de rechtbank ook af dat artikel 8, derde lid aanhef en onder d van de Opvangrichtlijn, ziet op de asielaanvraag die de vreemdeling indient op het moment dat hij in bewaring wordt gehouden uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en dus door deze asielaanvraag op dat moment “een verzoeker overeenkomstig de Procedurerichtlijn” wordt.
14. Direct voorafgaand aan de oplegging van de maatregel is eiser uit de strafrechtketen overgenomen, terwijl op dat moment zijn asielprocedure reeds was aangevangen. Eiser heeft dus niet “vanuit bewaring ter fine van terugkeer” een asielaanvraag gedaan. De huidige asielprocedure is weliswaar ingeleid met een opvolgende aanvraag, zodat duidelijk is dat eiser reeds eerder de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en van die mogelijkheid ook gebruik heeft gemaakt. Echter, ook indien de reeds gedane opvolgende aanvraag zou zijn ingediend om de mogelijke uitvoering van een eerder opgelegd terugkeerbesluit uit te stellen, kan de maatregel niet op deze grondslag worden opgelegd indien eiser op het moment van indienen van de aanvraag niet in bewaring is gesteld uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser niet in bewaring kon worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
15. Ten aanzien van de vraag of eiser in bewaring gesteld en thans gehouden kan worden op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw overweegt de rechtbank als volgt.
16. Bij besluit van 29 oktober 2020 is de asielaanvraag van eiser van 9 augustus 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser is op 1 augustus 2024 door de Duitse autoriteiten aan Nederland overgedragen en heeft vervolgens een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft eiser op 1 augustus 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Deze maatregel is door verweerder op 7 augustus 2024 opgeheven in verband met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende straf. Het beroep tegen deze op 1 augustus 2024 opgelegde bewaringsmaatregel is door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard op 16 augustus 2024 (NL24.30422, niet gepubliceerd, wel bij partijen en beide gemachtigden bekend).
17. Op 12 augustus 2024 heeft verweerder, na eiser te hebben gehoord, het voornemen uitgebracht om de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren omdat eiser geen relevante nieuwe feiten en/of bevindingen heeft aangevoerd. In het voornemen is vermeld dat “eiser heeft verklaard dat er niets is veranderd sinds de vorige procedure en dat hij destijds alles heeft verzonnen”. Uit het voornemen blijkt dat eiser geen correcties en aanvullingen heeft gediend, maar tevens is aangegeven dat eiser die alsnog kan meesturen met de zienswijze. In het voornemen is vermeld dat eiser binnen twee weken nadat hij dit voornemen heeft gekregen een zienswijze kan indienen en dat, indien eiser dit niet tijdig doet, er zonder zienswijze op de aanvraag kan worden beslist.
18. Verweerder heeft kort voorafgaand aan de behandeling ter zitting de beschikking van 1 september 2024 op de asielaanvraag van eiser overgelegd. In deze beschikking is vermeld dat eiser geen correcties en aanvullingen, maar wel een zienswijze heeft ingediend. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat namens eiser op 23 augustus 2024 is verzocht om uitstel voor het indienen van een zienswijze en dat deze uiteindelijk op 29 augustus 2024 is ingediend. De rechtbank heeft hierop opgemerkt het onbegrijpelijk te vinden dat de (andere) gemachtigde, die eiser bijstaat in de asielprocedure, verzoekt om uitstel voor het indienen van een zienswijze, terwijl haar cliënte in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Dit is des te meer onbegrijpelijk nu in de zienwijze, zo is vermeld in het besluit, enkel is aangegeven “dat wordt berust in het voornemen om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren omdat er immers geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd”.
19. De rechtbank overweegt dat, gelet op deze concrete feiten en omstandigheden, de vraag opkomt of eiser in bewaring kon worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en meer in het bijzonder, of eiser ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling door de rechtbank op deze grondslag in bewaring kan worden gehouden.
20. De rechtbank merkt voorafgaand aan deze rechtmatigheidsbeoordeling op dat uit het dossier blijkt dat aan eiser, voordat hij is overgenomen van de Duitse autoriteiten, reeds een terugkeerbesluit was opgelegd. Een eventuele nadien opgelegde bewaringsmaatregel op de zogenoemde asielgrondslag is echter op zichzelf niet onverenigbaar met artikel 5 EVRM. In het geval van eiser is dan geen sprake van het voorkomen van een (juridische) illegale inreis, maar van een bewaring die relevant is voor een mogelijk gedwongen terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst.
21. De rechtbank overweegt ook dat de opvolgende asielprocedure, die is aangevangen op de dag dat de eerste bewaringsmaatregel is opgelegd, niet is gestaakt of geschorst gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Dat eiser is overgenomen uit het strafrecht en dat hij reeds daarvoor een asielaanvraag had gedaan staat dus op zichzelf ook niet in de weg aan “een inbewaringstelling op de asielgrond”.
22. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de oplegging van de maatregel de asielprocedure van eiser nog niet was afgerond en dat sprake was een onttrekkingsrisico. Ook was ten tijde van de oplegging van de maatregel de termijn om een zienswijze in te dienen nog niet verstreken. De oplegging van de maatregel was dan ook gerechtvaardigd op de grond dat bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
23. De rechtbank heeft verweerder de vraag voorgehouden of de bewaring op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw gerechtvaardigd is gebleven vanaf het moment van verkrijging van de zienswijze tot het moment van het nemen van het besluit op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft hierbij toegelicht dat de bewoordingen van de grondslag aanduiden dat de bewaring gerechtvaardigd kan zijn om gegevens te verkrijgen en niet om gegevens te beoordelen.
24. Eiser heeft, zoals in het voornemen is vermeld, in zijn gehoor opvolgende aanvraag verklaard opnieuw asiel aan te vragen zodat hij, zodra dit is afgewezen, Nederland kan verlaten en naar Spanje kan vertrekken om daar asiel aan te vragen. In het gehoor dat op 24 augustus 2024 voorafgaand aan de oplegging van de maatregel heeft plaatsgevonden, heeft eiser niets verklaard over zijn asielmotieven en de aanhangige asielprocedure. Uit de M110 blijkt dat aan eiser geen vragen zijn gesteld over zijn asielprocedure, over of hij op de hoogte is van het voornemen en de inhoud daarvan en of hij nog een zienswijze gaat indienen. Aan eiser is daarentegen gevraagd “hoe hij tegenover de uitzetting naar Algerije staat” en of “hij van plan is om terug te keren naar Algerije”. Aan eiser is tevens gevraagd of hij “nog achter uw vorige verklaring bij mijn collega’s staat of een volledig nieuwe verklaring wil afleggen? ” Nadat eiser heeft verklaard “wat U wilt mevrouw” heeft de hoormedewerker opgemerkt “dan gebruik ik de vorige verklaring en stel ik een aantal verdiepende vragen. De rechtbank overweegt dat deze wijze van horen nauwelijks kan worden gekwalificeerd als een deugdelijk onderzoek naar de vraag of de oplegging van een maatregel noodzakelijk is, daargelaten dat in dit gehoor geen vragen worden gesteld die verband houden met de grondslag waarop de maatregel vervolgens is gestoeld. Verweerder heeft ter zitting hierover opgemerkt dat uit een intern stuk blijkt dat er wel telefonisch contact is opgenomen met de IND over de asielprocedure. In de maatregel blijkt hier echter niet van.
25. In het bewaringsgehoor is weliswaar gerefereerd aan een asielprocedure, maar uitsluitend met de vraag “In uw verklaring bij de IND geeft u aan over asiel in Spanje. Bent u van plan naar Spanje te gaan?”. De vraag aan eiser “Heeft u nog aanvullingen?” heeft, zo leidt de rechtbank af uit de verslaglegging van het gehoor, betrekking op de vraag of een bewaringsmaatregel zal worden opgelegd en niet op de asielprocedure en mogelijke aanvullingen die mogelijk noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.
26. In het bewaringsgehoor is niet aan eiser gevraagd of hij nog een zienswijze wil indienen en of hij dus nog uit eigen beweging feiten en omstandigheden zal aandragen die relevant zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag.
27. De rechtbank overweegt dat ten tijde van de oplegging van de maatregel op 24 augustus 2024 er geen zienswijze in de asielprocedure was ingediend, maar dat de termijn om dat te doen nog niet was verstreken. Ondanks de motieven voor de opvolgende asielaanvraag en de inhoud van het gehoor, had eiser in de zienswijze dus nog nadere informatie kunnen aandragen die relevant was om zijn asielaanvraag te onderbouwen.
28. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden en de fase waarin de asielprocedure zich bevond ten tijde van oplegging van de maatregel, heeft de rechtbank tijdens het onderzoek ter zitting aangegeven dat de oplegging van de maatregel aldus gerechtvaardigd was, maar dat de vraag opkomt tot wanneer de bewaring noodzakelijk is geweest met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de opvolgende asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat de fase van het verkrijgen van informatie in de asielprocedure niet noodzakelijkerwijs samenvalt met het beslissen op de aanvraag en dat het in de onderhavige procedure dus de vraag is of de tenuitvoerlegging van de bewaring tot aan het onderzoek ter zitting op deze grondslag gerechtvaardigd is.
29. De rechtbank heeft hierbij aangegeven dat het onttrekkingsrisico deugdelijk is gemotiveerd en dat alleen ten onrechte is vermeld dat de strafrechtelijke antecedenten het risico op onttrekking onderbouwen gelet op de strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld. De overige zware en lichten gronden onderbouwen, zoals ook in de maatregel is gemotiveerd, het onttrekkingsrisico.
30. De rechtbank heeft ter zitting benoemd ermee bekend te zijn dat de Afdeling artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw anders uitlegt.
31. De Afdeling heeft bijvoorbeeld in haar uitspraak van 4 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:230) onder meer het navolgende overwogen:
(…)
3.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710, onder 10.3, volgt uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn (PB 2013 L 180), "om gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek […]" dat deze grondslag uitsluitend is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek, tot aan de beslissing daarop door de staatssecretaris. Deze uitleg vindt ook steun in de omzetting door de wetgever van deze bepaling in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Uit de bewoordingen "[…] gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag […]" blijkt immers nog duidelijker dat artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, dat is omgezet in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, niet geschikt is als grondslag voor vrijheidsontneming na afwijzing van het asielverzoek door de staatssecretaris.
(…)
32. Het oordeel van de Afdeling dat deze grondslag de voortduring van de maatregel rechtvaardigt tot aan de beslissing op het asielverzoek als er sprake is van een onttrekkingsrisico, is in meerdere uitspraken herhaald. De Afdeling overweegt daarbij tevens dat een bewaringsmaatregel krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw onrechtmatig wordt op de dag nadat de asielaanvraag is afgewezen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1291), 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:110) en 5 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:430), waaruit volgt dat de bewaring dan moet worden opgeheven, al dan niet gevolgd door de oplegging van een nieuwe maatregel op een andere grondslag.
33. Uit de vaste Afdelingsjurisprudentie volgt ook dat de motivering van deze grondslag beperkt kan blijven tot het motiveren van het onttrekkingsrisico omdat daarmee gegeven is dat de bewaring noodzakelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en de hiervoor genoemde uitspraak van 4 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:230).
34. De rechtbank overweegt echter, anders dan de Afdeling, dat uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, "om gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek […]"
niet volgtdat deze grondslag is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek tot aan de beslissing daarop door de minister, voorheen staatssecretaris.
35. In artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn is het navolgende bepaald:
(…)
3. Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:
a.
a) (…)
b) om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;
(…)
36. De rechtbank overweegt dat uit de letterlijke bewoordingen van deze bepaling blijkt dat de maatregel vanwege deze reden uitsluitend gerechtvaardigd is ter
verkrijgingvan noodzakelijk geachte gegevens. De Uniewetgever heeft niet gekozen voor de bewoordingen dat een verzoeker in bewaring mag worden gehouden “
totdat de beslissing op de aanvraag is genomen” en de verkregen gegevens dus zijn beoordeeld. De rechtbank overweegt dat dit ook niet kan worden ingelezen, omdat artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn expliciet bepaalt dat een verzoeker “
alleen” in bewaring mag worden gehouden op grond van de limitatief en uitdrukkelijk opgesomde redenen. Een ruime uitleg en het inlezen van een ruimere bevoegdheid om de vrijheid te ontnemen van een verzoeker om internationale bescherming is niet verenigbaar met dit strikte toepassingskader.
37. Ook voor zover de nationale wetgever heeft gemeend dat een onttrekkingsrisico gedurende de asielprocedure volstaat om te voldoen aan het vereiste dat het moet gaan om “het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn”, valt hieruit geenszins af te leiden dat de tenuitvoerlegging van de maatregel hiermee steeds en zonder nadere motivering kan voortduren totdat verweerder beslist heeft op de asielaanvraag.
38. De bevoegdheid om de verzoeker in bewaring te stellen op deze grond ziet op het verkrijgen van gegevens die niet zou kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker. De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat de ratio van deze grond voor de vrijheidsontneming is dat indien het onttrekkingsrisico zich zou verwezenlijken de beslisautoriteit de vreemdeling niet kan horen en ook anderszins geen informatie kan vergaren om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank overweegt dat de keuze van de Uniewetgever om de inbewaringstelling te rechtvaardigen voor de verkrijging van gegevens indien sprake is van een onttrekkingsrisico, ook logisch is. Voor het verkrijgen van gegevens zal de verzoeker worden gehoord en daarvoor is de fysieke aanwezigheid en beschikbaarheid van de verzoeker nodig. Voor het beoordelen van de vergaarde informatie en dus om de beslissing op de asielaanvraag te nemen, is de aanwezigheid van de verzoeker niet vereist. Voor deze fase van de asielprocedure, waarin geen (nieuwe) informatie meer wordt verkregen, kan deze grondslag dus niet de voortduring van de maatregel rechtvaardigen.
39. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 9 van de Opvangrichtlijn waarin waarborgen voor verzoekers in bewaring zijn neergelegd. In lid 1 is bepaald dat “een verzoeker slechts in bewaring wordt gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen van toepassing zijn.” Ook hieruit volgt dat, indien de gegevens die noodzakelijk zijn om de asielaanvraag te kunnen beoordelen zijn verkregen, de bewaring niet langer kan voortduren op de bevoegdheid die is gegeven in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Niet valt in te zien dus waarom de vrijheidsontneming op deze grondslag rechtmatig zou kunnen voortduren als de gegevens die noodzakelijk zijn om op de asielaanvraag te beoordelen reeds zijn verkregen. 40. De rechtbank overweegt dat het indienen van een zienswijze een reactie is op het voornemen en daardoor kan worden aangemerkt als het verschaffen van “noodzakelijke gegevens” die verweerder moet betrekken bij de beoordeling om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden en deugdelijk te motiveren. In de regel zal de bewaring die is opgelegd om de noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag te verkrijgen dan ook ten minste zijn gerechtvaardigd totdat een zienswijze is ingediend, mits er ook een onttrekkingsrisico is. De rechtbank overweegt ook dat er concrete feiten en omstandigheden aan de orde kunnen zijn die rechtvaardigen dat de maatregel op deze grondslag na het ontvangen van de zienswijze kan voortduren. Bij de zienswijze kunnen bijvoorbeeld documenten zijn overgelegd en/of nieuwe argumenten zijn aangedragen op grond waarvan verweerder een nader onderzoek wil doen waarvoor de aanwezigheid van eiser noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat het ook zo kan zijn dat pas op het moment dat wordt beslist op de aanvraag, duidelijk is dat dit nadere onderzoek niet nodig is en de fysieke aanwezigheid van eiser dus ook niet meer nodig is. Zodra beslist is op de aanvraag, is de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel op deze grondslag in ieder geval niet langer gerechtvaardigd en zal de maatregel moeten worden opgeheven.
41. De rechtbank overweegt dat indien ten tijde van de oplegging deze grondslag rechtmatig is, dit niet zonder meer betekent dat de voortduring rechtmatig blijft totdat is beslist op de asielaanvraag. Het kan dus daarom, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet zo zijn dat, indien de maatregel op deze grondslag mag worden opgelegd, deze maatregel steeds zonder verdere motivering en beoordeling kan voortduren totdat is beslist op de aanvraag. Voor zover in de jurisprudentie wordt aangenomen dat de maatregel op deze grondslag, als deze maatregel rechtmatig is opgelegd, dus rechtmatig blijft totdat is beslist op de aanvraag, acht de rechtbank deze jurisprudentie niet verenigbaar met het Unierecht en meer in het bijzonder met artikelen 8 en 9 van de Opvangrichtlijn, gelezen in samenhang met artikelen 6 en 47 van het Handvest van de Grondrechten.
42. De vreemdeling heeft als de bewaring is gestoeld op artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, waarvan 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw de implementatie is, onvoldoende waarborg dat zijn vrijheidsontneming niet langer dan noodzakelijk voortduurt indien er geen rechterlijke controle plaatsvindt van de vraag hoelang de bewaring noodzakelijk is om de noodzakelijke gegevens te verkrijgen. Dit zou ook meebrengen dat de tijd die de beslisautoriteit neemt om na verkrijging van de noodzakelijke gegevens te beslissen niet aan rechterlijke controle wordt onderworpen, terwijl gedurende die fase van de asielprocedure de maatregel (wellicht) niet langer het doel dient dat met oplegging van de maatregel moet worden bewerkstelligd. De rechtbank overweegt dan ook dat indien de maatregel op deze grondslag rechtmatig is opgelegd, dit betekent dat de rechter die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming beoordeelt, zal moeten nagaan of de voortduring rechtmatig is en blijft totdat op de asielaanvraag is beslist en in die rechtmatigheidsbeoordeling ook betrokken moet worden welke gegevens noodzakelijk worden geacht door verweerder en wanneer moet worden aangenomen dat deze gegevens zijn verkregen. Dit betekent dus ook dat verweerder dat moet (kunnen) motiveren en dat de eisen die hieraan worden gesteld doorgaans afhankelijk zullen zijn van de fase waarin de asielprocedure zich bevindt.
43. De rechtbank realiseert zich dat zodra verweerder van oordeel is dat de noodzakelijke gegevens zijn verkregen en hij de asielaanvraag kan beoordelen, verweerder dit ook onverwijld zal moeten doen indien de vreemdeling in bewaring is gesteld. De rechtbank acht dit ook aangewezen omdat de maatregel immers steeds zo kort mogelijk moet duren. Weliswaar is maximale duur van de maatregel op deze grondslag wettelijk vastgelegd zoals ook in de Opvangrichtlijn is bepaald. Dit betekent echter niet dat zolang deze maximale duur niet is verstreken, de maatregel
dusrechtmatig voortduurt. Het opnemen van een maximale termijn in wetgeving betekent, zoals eerder overwogen, uitsluitend dat na het verstrijken van deze termijn de maatregel in ieder geval niet langer rechtmatig voortduurt.
44. De rechtbank overweegt dat de bewaringsrechter niet primair beoordeelt of in de asielprocedure voortvarend wordt gehandeld en er ook onverwijld op de asielaanvraag wordt beslist. Beoordeeld moet worden wanneer verweerder over de noodzakelijke gegevens beschikt om op de asielaanvraag te beslissen. Deze grondslag rechtvaardigt -uitsluitend- de vrijheidsontneming om noodzakelijke gegevens te verkrijgen om op de asielaanvraag te beslissen en niet om de vreemdeling in bewaring te houden totdat op een aanvraag is beslist en om bij een mogelijke afwijzing aansluitend in bewaring te kunnen stellen om de uitzetting te verzekeren.
45. De rechtbank overweegt dat het moment waarop de zienswijze wordt verkregen niet steeds het moment zal zijn waarop alle noodzakelijke gegevens zijn verkregen, maar dat dat doorgaans wel het geval zal zijn. Weliswaar kan het voorkomen dat de vreemdeling na het uitbrengen van de zienswijze nog spontaan nieuwe gegevens naar voren brengt die vervolgens noodzakelijk blijken om de asielaanvraag te beoordelen. Ook deze mogelijkheid betekent echter niet dat een bewaringsmaatregel die “op de asielgrondslag” is opgelegd steeds zonder nadere motivering en zonder nadere beoordeling mag blijven voortduren totdat is beslist op de aanvraag.
46. De rechtbank overweegt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn om nader te motiveren welke informatie hij reeds heeft verkregen en welke nadere informatie hij nog noodzakelijk acht om de aanvraag te kunnen beoordelen en te kunnen beslissen. Ook kan verweerder onder omstandigheden gehouden zijn te motiveren dat hij zelf inspanningen verricht om deze nadere noodzakelijk geachte gegevens te verkrijgen. Het kan dus, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo zijn dat de maatregel die is opgelegd omdat dit noodzakelijk is geacht met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw, kan voortduren zonder dat voortvarend wordt gehandeld om deze gegevens te verkrijgen. De maatregel kan in de periode die is gelegen tussen het verkrijgen van de noodzakelijk geachte gegevens en de beoordeling van die gegevens dus niet zonder meer voortduren op de grondslag van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b van de Vw totdat de wettelijke maximale termijn van de tenuitvoerlegging is bereikt. Of een rechtmatig op deze grondslag opgelegde maatregel kan voortduren totdat uiteindelijk is beslist op de asielaanvraag is dus afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Artikel 8, tweede lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat “In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.”. Ook hieruit volgt dat het “in bewaring houden” moet worden gebaseerd op een individuele beoordeling waarbij de rechtbank overweegt dat dit een verderstrekkend vereiste is dan de beoordeling dat “er nog geen besluit op de asielaanvraag is genomen”.
47. De rechtbank verwijst in dit verband naar de UNHCR Detention Guidelines en de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System.
In de UNHCR Guidelines is het navolgende opgenomen:
(…)
Guideline 4.1:
Detention is an exceptional measure and can only be justified for a legitimate purpose.
(…)
In order to record, within the context of a preliminary interview, the elements on which the application for international protection is based, which could not be obtained in the absence of detention.
28. It is permissible to detain an asylum-seeker for a limited initial period for the purpose of recording, within the context of a preliminary interview, the elements of their claim to international protection. However, such detention can only be justified where that information could not be obtained in the absence of detention. This would involve obtaining essential facts from the asylum-seeker as to why asylum is being sought but would not ordinarily extend to a determination of the full merits of the claim. This exception to the general principle – that detention of asylum-seekers is a measure of last resort – cannot be used to justify detention for the entire status determination procedure, or for an unlimited period of time.
(…)
In de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
In order to determine those elements on which the application for international protection is based which could not be obtained in the absence of detention, in particular when there is a risk of the applicant absconding:
As with the first ground, this comes from the 1983 UNHCR conclusion endorsed by the Committee of Ministers recommendation. The first part of this ground must, by its nature, be particularly fact sensitive. The UNHCR Detention Guidelines are again helpful at Guideline 4.1 paragraph 28.
(…)
48. De rechtbank overweegt dat de grondslag uitsluitend de bewaring rechtvaardigt om de noodzakelijk gegevens te verkrijgen en dat dit dus een strenger vereiste is dan dat er mogelijk nog feiten en omstandigheden kunnen worden aangedragen door de vreemdeling die geen betrekking hebben op de kern van de asielmotieven.
49. In de onderhavige procedure heeft eiser in zijn gehoor opvolgende aanvraag aangegeven dat hij geen nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van zijn eerdere asielprocedure kan aandragen. Er zijn geen correcties en aanvulling op dit gehoor ingediend. In het bewaringsgehoor zijn geen vragen gesteld over de asielprocedure en eiser heeft ook niet uit eigen beweging geïnformeerd over de asielprocedure of aangegeven dat hij nadere verklaringen wil afleggen of anderszins zijn asielmotieven nader wil onderbouwen. In de zienswijze is bevestigd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat wordt berust in het niet-ontvankelijk verklaren van de opvolgende asielaanvraag.
50. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige procedure, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, de fase waarin de noodzakelijke gegevens zijn vergaard en verkregen om de asielaanvraag te beoordelen is geëindigd op het moment dat de zienswijze is ontvangen.
51. Verweerder draagt de bewijslast voor het rechtmatige karakter van de vrijheidsontneming omdat een bewaringsmaatregel een inbreuk op het grondrecht op vrijheid is. Het is dus aan verweerder om te motiveren dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en het is aan verweerder om te motiveren dat de maatregel rechtmatig voortduurt tot in ieder geval het moment waarop de rechter de rechtmatigheid hiervan beoordeelt.
52. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft gemotiveerd, hoewel ter zitting hiertoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, welke gegevens nog verkregen zouden moeten worden of waarom verweerder veronderstelde dat er mogelijk nog spontaan gegevens zouden worden aangedragen. Er bestond geen aanleiding eiser nogmaals te horen en aangezien eiser heeft verklaard geen nieuwe feiten en omstandigheden te kunnen aandragen, geen correcties en aanvullingen op dit gehoor naar voren heeft gebracht en gelet op de inhoud van de zienswijze, overweegt de rechtbank dat de mogelijkheid dat eiser alsnog voorafgaand aan het beoordelen van de aanvraag feiten en omstandigheden zou aandragen die relevant zouden zijn voor de beoordeling van die aanvraag, louter hypothetisch is. In de onderhavige procedure had verweerder daarom moeten motiveren waarom hij de voortduring van de bewaringsmaatregel gerechtvaardigd achtte vanaf het moment dat de zienswijze is ingediend.
53. De rechtbank overweegt dat de IND, gelet op de niet-onderbouwde aanvraag en het niet indienen van correcties en aanvullingen, aanstonds na ontvangst van de zienswijze een besluit kon nemen op de aanvraag. Dit behelst, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure, immers niet meer dan de vaststelling dat in de zienswijze niet wordt opgekomen tegen het voornemen en het voornemen dus integraal in het besluit zal worden opgenomen. De rechtbank overweegt dat in beginsel verweerder weliswaar alsnog een vergunning kan verlenen in plaats conform het voornemen de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, echter de rechtbank acht deze mogelijkheid in de onderhavige procedure verwaarloosbaar klein. Er is ook spoedig na ontvangst van de zienswijze een besluit genomen. De zienswijze is ingediend op 29 augustus 2024 en het besluit is genomen op 1 september 2024. Er is dus zonder meer voortvarend gehandeld in deze fase van de asielprocedure.
54. De rechtbank overweegt dat thans niet de vraag aan de orde is of het handelen van de beslismedewerker voortvarend (genoeg) is. De duur van de asielprocedure is -in beginsel- geen aspect dat de rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel regardeert. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het verloop en de duur van de asielprocedure in het geheel niet mogen worden betrokken bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel volgt de rechtbank dit echter niet. Ook de vrijheidsontneming die zijn grondslag vindt in 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw dient immers steeds zo kort mogelijk te duren en te allen tijde het doel waarvoor de maatregel is opgelegd te dienen.
55. In de onderhavige procedure overweegt de rechtbank (dus) niet dat gedurende de asielprocedure niet voortvarend is gehandeld. De rechtbank komt wel tot de conclusie dat het ontvangen van de zienswijze het moment in deze concrete procedure is waarop de fase dat gegevens worden verkregen is afgerond en dat dit op het moment van het ontvangen van de zienswijze reeds duidelijk was of duidelijk had moeten zijn.
56. De voortduring van de maatregel op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is alleen gerechtvaardigd om noodzakelijke gegevens te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat deze grondslag aan de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring wordt gehouden is komen te vervallen nadat de zienswijze op 29 augustus 2024 is ontvangen. Verweerder had daarom de dag na 29 augustus 2024, dus op 30 augustus 2024, deze maatregel moeten opheffen. Indien verweerder op dat moment zijn beslissing zou hebben genomen, had onderzocht kunnen worden of inbewaringstelling om de terugkeer naar Algerije te verzekeren noodzakelijk, proportioneel en evenredig zou zijn. Indien verweerder er niet in zou zijn geslaagd om in dat korte tijdsbestek het besluit te nemen, had verweerder eiser in vrijheid dienen te stellen omdat er geen grondslag is om eiser in bewaring te houden of in bewaring te stellen. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat eiser rechtmatig verblijf heeft gedurende zijn asielprocedure. De rechtbank overweegt dat dit juist is, maar dat dit nationaalrechtelijke procedurele rechtmatige verblijf op zichzelf geen grondslag is voor een rechtmatige oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel gedurende de asielprocedure.
57. De rechtbank heeft ook ter zitting uitgesproken dat de uitleg die de rechtbank geeft aan artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, voor het geval de Afdeling dit zou bevestigen, in de praktijk mogelijk zal leiden tot de verplichting om asielzoekers in vrijheid te stellen, terwijl sprake is van een onttrekkingsrisico en er nog geen terugkeerbesluit als onderdeel van de meeromvattende beschikking is opgelegd, dan wel sprake is van een terugkeerbesluit dat door en gedurende de asielprocedure is geschorst. De rechtbank begrijpt dat dit als onwenselijk zal worden ervaren. De rechtbank begrijpt ook dat een nadere motiveringsplicht ten aanzien van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel op deze grondslag nadat een zienswijze is verkregen, een toename van de werkdruk met zich kan brengen en dat ook dat wellicht onwenselijk is. Al deze omstandigheden kunnen echter niet afdoen aan het vereiste dat de vrijheidsontneming moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag, dat dit een Unierechtelijke grondslag is en dat de vereisten en rechtmatigheidsvoorwaarden voor de bewaring op deze grondslag dus uit het Unierecht voortvloeien.
58. De rechtbank volgt dus de Afdeling niet voor zover op grond van haar jurisprudentie artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw altijd en zonder nadere motivering de voortduring van de maatregel rechtvaardigt totdat op de asielaanvraag is beslist als sprake is van een onttrekkingsrisico en voor zover in de maatregel alleen het onttrekkingsrisico hoeft te worden gemotiveerd.
59. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De rechtbank komt, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure, wel tot de conclusie dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw slechts aan de oplegging van de maatregel en aan de voortduring van de bewaring ten grondslag kon worden gelegd totdat de zienswijze is ontvangen. De dag daarna had verweerder, als hij een inbewaringstelling op een andere grondslag noodzakelijk achtte, een andere maatregel kunnen opleggen voor zover aan alle rechtmatigheidsvereisten daarvoor zou zijn voldaan. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is de voortduring van de maatregel met ingang van 31 augustus 2024 onrechtmatig geworden. Dit betekent dat eiser ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling onrechtmatig in bewaring wordt gehouden en de rechtbank dus de onmiddellijke invrijheidstelling zal gelasten en de onmiddellijke opheffing van de maatregel zal bevelen. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek niet blijkt dat de maatregel eerder onrechtmatig is geweest.
60. Eiser maakt, nu hij drie dagen zonder wettelijke grondslag en dus onrechtmatig, in bewaring is gehouden, aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de standaardmatig toegekende bedragen.
61. De rechtbank spreekt ook een proceskostenveroordeling uit omdat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen deze uitspraak en de termijn die hiervoor staat.
Deze uitspraak is aldus in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024 door
mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 6 september 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.