3.1.Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710, onder 10.3, volgt uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn (PB 2013 L 180), "om gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek […]" dat deze grondslag uitsluitend is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek, tot aan de beslissing daarop door de staatssecretaris. Deze uitleg vindt ook steun in de omzetting door de wetgever van deze bepaling in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Uit de bewoordingen "[…] gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag […]" blijkt immers nog duidelijker dat artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, dat is omgezet in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, niet geschikt is als grondslag voor vrijheidsontneming na afwijzing van het asielverzoek door de staatssecretaris. (…)
32. Het oordeel van de Afdeling dat deze grondslag de voortduring van de maatregel rechtvaardigt tot aan de beslissing op het asielverzoek als er sprake is van een onttrekkingsrisico, is in meerdere uitspraken herhaald. De Afdeling overweegt daarbij tevens dat een bewaringsmaatregel krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw onrechtmatig wordt op de dag nadat de asielaanvraag is afgewezen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1291), 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:110) en 5 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:430), waaruit volgt dat de bewaring dan moet worden opgeheven, al dan niet gevolgd door de oplegging van een nieuwe maatregel op een andere grondslag. 33. Uit de vaste Afdelingsjurisprudentie volgt ook dat de motivering van deze grondslag beperkt kan blijven tot het motiveren van het onttrekkingsrisico omdat daarmee gegeven is dat de bewaring noodzakelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en de hiervoor genoemde uitspraak van 4 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:230). 34. De rechtbank overweegt echter, anders dan de Afdeling, dat uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, "om gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek […]"
niet volgtdat deze grondslag is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek tot aan de beslissing daarop door de minister, voorheen staatssecretaris.
35. In artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn is het navolgende bepaald:
(…)
3. Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:
a.
a) (…)
b) om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;
(…)
36. De rechtbank overweegt dat uit de letterlijke bewoordingen van deze bepaling blijkt dat de maatregel vanwege deze reden uitsluitend gerechtvaardigd is ter
verkrijgingvan noodzakelijk geachte gegevens. De Uniewetgever heeft niet gekozen voor de bewoordingen dat een verzoeker in bewaring mag worden gehouden “
totdat de beslissing op de aanvraag is genomen” en de verkregen gegevens dus zijn beoordeeld. De rechtbank overweegt dat dit ook niet kan worden ingelezen, omdat artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn expliciet bepaalt dat een verzoeker “
alleen” in bewaring mag worden gehouden op grond van de limitatief en uitdrukkelijk opgesomde redenen. Een ruime uitleg en het inlezen van een ruimere bevoegdheid om de vrijheid te ontnemen van een verzoeker om internationale bescherming is niet verenigbaar met dit strikte toepassingskader.
37. Ook voor zover de nationale wetgever heeft gemeend dat een onttrekkingsrisico gedurende de asielprocedure volstaat om te voldoen aan het vereiste dat het moet gaan om “het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn”, valt hieruit geenszins af te leiden dat de tenuitvoerlegging van de maatregel hiermee steeds en zonder nadere motivering kan voortduren totdat verweerder beslist heeft op de asielaanvraag.
38. De bevoegdheid om de verzoeker in bewaring te stellen op deze grond ziet op het verkrijgen van gegevens die niet zou kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker. De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat de ratio van deze grond voor de vrijheidsontneming is dat indien het onttrekkingsrisico zich zou verwezenlijken de beslisautoriteit de vreemdeling niet kan horen en ook anderszins geen informatie kan vergaren om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank overweegt dat de keuze van de Uniewetgever om de inbewaringstelling te rechtvaardigen voor de verkrijging van gegevens indien sprake is van een onttrekkingsrisico, ook logisch is. Voor het verkrijgen van gegevens zal de verzoeker worden gehoord en daarvoor is de fysieke aanwezigheid en beschikbaarheid van de verzoeker nodig. Voor het beoordelen van de vergaarde informatie en dus om de beslissing op de asielaanvraag te nemen, is de aanwezigheid van de verzoeker niet vereist. Voor deze fase van de asielprocedure, waarin geen (nieuwe) informatie meer wordt verkregen, kan deze grondslag dus niet de voortduring van de maatregel rechtvaardigen.
39. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 9 van de Opvangrichtlijn waarin waarborgen voor verzoekers in bewaring zijn neergelegd. In lid 1 is bepaald dat “een verzoeker slechts in bewaring wordt gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen van toepassing zijn.” Ook hieruit volgt dat, indien de gegevens die noodzakelijk zijn om de asielaanvraag te kunnen beoordelen zijn verkregen, de bewaring niet langer kan voortduren op de bevoegdheid die is gegeven in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Niet valt in te zien dus waarom de vrijheidsontneming op deze grondslag rechtmatig zou kunnen voortduren als de gegevens die noodzakelijk zijn om op de asielaanvraag te beoordelen reeds zijn verkregen. 40. De rechtbank overweegt dat het indienen van een zienswijze een reactie is op het voornemen en daardoor kan worden aangemerkt als het verschaffen van “noodzakelijke gegevens” die verweerder moet betrekken bij de beoordeling om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden en deugdelijk te motiveren. In de regel zal de bewaring die is opgelegd om de noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag te verkrijgen dan ook ten minste zijn gerechtvaardigd totdat een zienswijze is ingediend, mits er ook een onttrekkingsrisico is. De rechtbank overweegt ook dat er concrete feiten en omstandigheden aan de orde kunnen zijn die rechtvaardigen dat de maatregel op deze grondslag na het ontvangen van de zienswijze kan voortduren. Bij de zienswijze kunnen bijvoorbeeld documenten zijn overgelegd en/of nieuwe argumenten zijn aangedragen op grond waarvan verweerder een nader onderzoek wil doen waarvoor de aanwezigheid van eiser noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat het ook zo kan zijn dat pas op het moment dat wordt beslist op de aanvraag, duidelijk is dat dit nadere onderzoek niet nodig is en de fysieke aanwezigheid van eiser dus ook niet meer nodig is. Zodra beslist is op de aanvraag, is de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel op deze grondslag in ieder geval niet langer gerechtvaardigd en zal de maatregel moeten worden opgeheven.
41. De rechtbank overweegt dat indien ten tijde van de oplegging deze grondslag rechtmatig is, dit niet zonder meer betekent dat de voortduring rechtmatig blijft totdat is beslist op de asielaanvraag. Het kan dus daarom, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet zo zijn dat, indien de maatregel op deze grondslag mag worden opgelegd, deze maatregel steeds zonder verdere motivering en beoordeling kan voortduren totdat is beslist op de aanvraag. Voor zover in de jurisprudentie wordt aangenomen dat de maatregel op deze grondslag, als deze maatregel rechtmatig is opgelegd, dus rechtmatig blijft totdat is beslist op de aanvraag, acht de rechtbank deze jurisprudentie niet verenigbaar met het Unierecht en meer in het bijzonder met artikelen 8 en 9 van de Opvangrichtlijn, gelezen in samenhang met artikelen 6 en 47 van het Handvest van de Grondrechten.
42. De vreemdeling heeft als de bewaring is gestoeld op artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, waarvan 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw de implementatie is, onvoldoende waarborg dat zijn vrijheidsontneming niet langer dan noodzakelijk voortduurt indien er geen rechterlijke controle plaatsvindt van de vraag hoelang de bewaring noodzakelijk is om de noodzakelijke gegevens te verkrijgen. Dit zou ook meebrengen dat de tijd die de beslisautoriteit neemt om na verkrijging van de noodzakelijke gegevens te beslissen niet aan rechterlijke controle wordt onderworpen, terwijl gedurende die fase van de asielprocedure de maatregel (wellicht) niet langer het doel dient dat met oplegging van de maatregel moet worden bewerkstelligd. De rechtbank overweegt dan ook dat indien de maatregel op deze grondslag rechtmatig is opgelegd, dit betekent dat de rechter die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming beoordeelt, zal moeten nagaan of de voortduring rechtmatig is en blijft totdat op de asielaanvraag is beslist en in die rechtmatigheidsbeoordeling ook betrokken moet worden welke gegevens noodzakelijk worden geacht door verweerder en wanneer moet worden aangenomen dat deze gegevens zijn verkregen. Dit betekent dus ook dat verweerder dat moet (kunnen) motiveren en dat de eisen die hieraan worden gesteld doorgaans afhankelijk zullen zijn van de fase waarin de asielprocedure zich bevindt.
43. De rechtbank realiseert zich dat zodra verweerder van oordeel is dat de noodzakelijke gegevens zijn verkregen en hij de asielaanvraag kan beoordelen, verweerder dit ook onverwijld zal moeten doen indien de vreemdeling in bewaring is gesteld. De rechtbank acht dit ook aangewezen omdat de maatregel immers steeds zo kort mogelijk moet duren. Weliswaar is maximale duur van de maatregel op deze grondslag wettelijk vastgelegd zoals ook in de Opvangrichtlijn is bepaald. Dit betekent echter niet dat zolang deze maximale duur niet is verstreken, de maatregel
dusrechtmatig voortduurt. Het opnemen van een maximale termijn in wetgeving betekent, zoals eerder overwogen, uitsluitend dat na het verstrijken van deze termijn de maatregel in ieder geval niet langer rechtmatig voortduurt.
44. De rechtbank overweegt dat de bewaringsrechter niet primair beoordeelt of in de asielprocedure voortvarend wordt gehandeld en er ook onverwijld op de asielaanvraag wordt beslist. Beoordeeld moet worden wanneer verweerder over de noodzakelijke gegevens beschikt om op de asielaanvraag te beslissen. Deze grondslag rechtvaardigt -uitsluitend- de vrijheidsontneming om noodzakelijke gegevens te verkrijgen om op de asielaanvraag te beslissen en niet om de vreemdeling in bewaring te houden totdat op een aanvraag is beslist en om bij een mogelijke afwijzing aansluitend in bewaring te kunnen stellen om de uitzetting te verzekeren.
45. De rechtbank overweegt dat het moment waarop de zienswijze wordt verkregen niet steeds het moment zal zijn waarop alle noodzakelijke gegevens zijn verkregen, maar dat dat doorgaans wel het geval zal zijn. Weliswaar kan het voorkomen dat de vreemdeling na het uitbrengen van de zienswijze nog spontaan nieuwe gegevens naar voren brengt die vervolgens noodzakelijk blijken om de asielaanvraag te beoordelen. Ook deze mogelijkheid betekent echter niet dat een bewaringsmaatregel die “op de asielgrondslag” is opgelegd steeds zonder nadere motivering en zonder nadere beoordeling mag blijven voortduren totdat is beslist op de aanvraag.
46. De rechtbank overweegt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn om nader te motiveren welke informatie hij reeds heeft verkregen en welke nadere informatie hij nog noodzakelijk acht om de aanvraag te kunnen beoordelen en te kunnen beslissen. Ook kan verweerder onder omstandigheden gehouden zijn te motiveren dat hij zelf inspanningen verricht om deze nadere noodzakelijk geachte gegevens te verkrijgen. Het kan dus, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo zijn dat de maatregel die is opgelegd omdat dit noodzakelijk is geacht met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw, kan voortduren zonder dat voortvarend wordt gehandeld om deze gegevens te verkrijgen. De maatregel kan in de periode die is gelegen tussen het verkrijgen van de noodzakelijk geachte gegevens en de beoordeling van die gegevens dus niet zonder meer voortduren op de grondslag van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b van de Vw totdat de wettelijke maximale termijn van de tenuitvoerlegging is bereikt. Of een rechtmatig op deze grondslag opgelegde maatregel kan voortduren totdat uiteindelijk is beslist op de asielaanvraag is dus afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Artikel 8, tweede lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat “In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.”. Ook hieruit volgt dat het “in bewaring houden” moet worden gebaseerd op een individuele beoordeling waarbij de rechtbank overweegt dat dit een verderstrekkend vereiste is dan de beoordeling dat “er nog geen besluit op de asielaanvraag is genomen”.
47. De rechtbank verwijst in dit verband naar de UNHCR Detention Guidelines en de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System.
In de UNHCR Guidelines is het navolgende opgenomen:
(…)
Guideline 4.1:
Detention is an exceptional measure and can only be justified for a legitimate purpose.
(…)
In order to record, within the context of a preliminary interview, the elements on which the application for international protection is based, which could not be obtained in the absence of detention.
28. It is permissible to detain an asylum-seeker for a limited initial period for the purpose of recording, within the context of a preliminary interview, the elements of their claim to international protection. However, such detention can only be justified where that information could not be obtained in the absence of detention. This would involve obtaining essential facts from the asylum-seeker as to why asylum is being sought but would not ordinarily extend to a determination of the full merits of the claim. This exception to the general principle – that detention of asylum-seekers is a measure of last resort – cannot be used to justify detention for the entire status determination procedure, or for an unlimited period of time.
(…)
In de EASO Judicial Analysis Detention of applicants for international protection in the context of the Common European Asylum System is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
In order to determine those elements on which the application for international protection is based which could not be obtained in the absence of detention, in particular when there is a risk of the applicant absconding:
As with the first ground, this comes from the 1983 UNHCR conclusion endorsed by the Committee of Ministers recommendation. The first part of this ground must, by its nature, be particularly fact sensitive. The UNHCR Detention Guidelines are again helpful at Guideline 4.1 paragraph 28.
(…)
48. De rechtbank overweegt dat de grondslag uitsluitend de bewaring rechtvaardigt om de noodzakelijk gegevens te verkrijgen en dat dit dus een strenger vereiste is dan dat er mogelijk nog feiten en omstandigheden kunnen worden aangedragen door de vreemdeling die geen betrekking hebben op de kern van de asielmotieven.
49. In de onderhavige procedure heeft eiser in zijn gehoor opvolgende aanvraag aangegeven dat hij geen nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van zijn eerdere asielprocedure kan aandragen. Er zijn geen correcties en aanvulling op dit gehoor ingediend. In het bewaringsgehoor zijn geen vragen gesteld over de asielprocedure en eiser heeft ook niet uit eigen beweging geïnformeerd over de asielprocedure of aangegeven dat hij nadere verklaringen wil afleggen of anderszins zijn asielmotieven nader wil onderbouwen. In de zienswijze is bevestigd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat wordt berust in het niet-ontvankelijk verklaren van de opvolgende asielaanvraag.
50. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige procedure, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, de fase waarin de noodzakelijke gegevens zijn vergaard en verkregen om de asielaanvraag te beoordelen is geëindigd op het moment dat de zienswijze is ontvangen.
51. Verweerder draagt de bewijslast voor het rechtmatige karakter van de vrijheidsontneming omdat een bewaringsmaatregel een inbreuk op het grondrecht op vrijheid is. Het is dus aan verweerder om te motiveren dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en het is aan verweerder om te motiveren dat de maatregel rechtmatig voortduurt tot in ieder geval het moment waarop de rechter de rechtmatigheid hiervan beoordeelt.
52. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft gemotiveerd, hoewel ter zitting hiertoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, welke gegevens nog verkregen zouden moeten worden of waarom verweerder veronderstelde dat er mogelijk nog spontaan gegevens zouden worden aangedragen. Er bestond geen aanleiding eiser nogmaals te horen en aangezien eiser heeft verklaard geen nieuwe feiten en omstandigheden te kunnen aandragen, geen correcties en aanvullingen op dit gehoor naar voren heeft gebracht en gelet op de inhoud van de zienswijze, overweegt de rechtbank dat de mogelijkheid dat eiser alsnog voorafgaand aan het beoordelen van de aanvraag feiten en omstandigheden zou aandragen die relevant zouden zijn voor de beoordeling van die aanvraag, louter hypothetisch is. In de onderhavige procedure had verweerder daarom moeten motiveren waarom hij de voortduring van de bewaringsmaatregel gerechtvaardigd achtte vanaf het moment dat de zienswijze is ingediend.
53. De rechtbank overweegt dat de IND, gelet op de niet-onderbouwde aanvraag en het niet indienen van correcties en aanvullingen, aanstonds na ontvangst van de zienswijze een besluit kon nemen op de aanvraag. Dit behelst, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure, immers niet meer dan de vaststelling dat in de zienswijze niet wordt opgekomen tegen het voornemen en het voornemen dus integraal in het besluit zal worden opgenomen. De rechtbank overweegt dat in beginsel verweerder weliswaar alsnog een vergunning kan verlenen in plaats conform het voornemen de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, echter de rechtbank acht deze mogelijkheid in de onderhavige procedure verwaarloosbaar klein. Er is ook spoedig na ontvangst van de zienswijze een besluit genomen. De zienswijze is ingediend op 29 augustus 2024 en het besluit is genomen op 1 september 2024. Er is dus zonder meer voortvarend gehandeld in deze fase van de asielprocedure.
54. De rechtbank overweegt dat thans niet de vraag aan de orde is of het handelen van de beslismedewerker voortvarend (genoeg) is. De duur van de asielprocedure is -in beginsel- geen aspect dat de rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel regardeert. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het verloop en de duur van de asielprocedure in het geheel niet mogen worden betrokken bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel volgt de rechtbank dit echter niet. Ook de vrijheidsontneming die zijn grondslag vindt in 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw dient immers steeds zo kort mogelijk te duren en te allen tijde het doel waarvoor de maatregel is opgelegd te dienen.
55. In de onderhavige procedure overweegt de rechtbank (dus) niet dat gedurende de asielprocedure niet voortvarend is gehandeld. De rechtbank komt wel tot de conclusie dat het ontvangen van de zienswijze het moment in deze concrete procedure is waarop de fase dat gegevens worden verkregen is afgerond en dat dit op het moment van het ontvangen van de zienswijze reeds duidelijk was of duidelijk had moeten zijn.
56. De voortduring van de maatregel op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is alleen gerechtvaardigd om noodzakelijke gegevens te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat deze grondslag aan de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring wordt gehouden is komen te vervallen nadat de zienswijze op 29 augustus 2024 is ontvangen. Verweerder had daarom de dag na 29 augustus 2024, dus op 30 augustus 2024, deze maatregel moeten opheffen. Indien verweerder op dat moment zijn beslissing zou hebben genomen, had onderzocht kunnen worden of inbewaringstelling om de terugkeer naar Algerije te verzekeren noodzakelijk, proportioneel en evenredig zou zijn. Indien verweerder er niet in zou zijn geslaagd om in dat korte tijdsbestek het besluit te nemen, had verweerder eiser in vrijheid dienen te stellen omdat er geen grondslag is om eiser in bewaring te houden of in bewaring te stellen. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat eiser rechtmatig verblijf heeft gedurende zijn asielprocedure. De rechtbank overweegt dat dit juist is, maar dat dit nationaalrechtelijke procedurele rechtmatige verblijf op zichzelf geen grondslag is voor een rechtmatige oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel gedurende de asielprocedure.
57. De rechtbank heeft ook ter zitting uitgesproken dat de uitleg die de rechtbank geeft aan artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, voor het geval de Afdeling dit zou bevestigen, in de praktijk mogelijk zal leiden tot de verplichting om asielzoekers in vrijheid te stellen, terwijl sprake is van een onttrekkingsrisico en er nog geen terugkeerbesluit als onderdeel van de meeromvattende beschikking is opgelegd, dan wel sprake is van een terugkeerbesluit dat door en gedurende de asielprocedure is geschorst. De rechtbank begrijpt dat dit als onwenselijk zal worden ervaren. De rechtbank begrijpt ook dat een nadere motiveringsplicht ten aanzien van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel op deze grondslag nadat een zienswijze is verkregen, een toename van de werkdruk met zich kan brengen en dat ook dat wellicht onwenselijk is. Al deze omstandigheden kunnen echter niet afdoen aan het vereiste dat de vrijheidsontneming moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag, dat dit een Unierechtelijke grondslag is en dat de vereisten en rechtmatigheidsvoorwaarden voor de bewaring op deze grondslag dus uit het Unierecht voortvloeien.
58. De rechtbank volgt dus de Afdeling niet voor zover op grond van haar jurisprudentie artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw altijd en zonder nadere motivering de voortduring van de maatregel rechtvaardigt totdat op de asielaanvraag is beslist als sprake is van een onttrekkingsrisico en voor zover in de maatregel alleen het onttrekkingsrisico hoeft te worden gemotiveerd.
59. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De rechtbank komt, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure, wel tot de conclusie dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw slechts aan de oplegging van de maatregel en aan de voortduring van de bewaring ten grondslag kon worden gelegd totdat de zienswijze is ontvangen. De dag daarna had verweerder, als hij een inbewaringstelling op een andere grondslag noodzakelijk achtte, een andere maatregel kunnen opleggen voor zover aan alle rechtmatigheidsvereisten daarvoor zou zijn voldaan. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is de voortduring van de maatregel met ingang van 31 augustus 2024 onrechtmatig geworden. Dit betekent dat eiser ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling onrechtmatig in bewaring wordt gehouden en de rechtbank dus de onmiddellijke invrijheidstelling zal gelasten en de onmiddellijke opheffing van de maatregel zal bevelen. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek niet blijkt dat de maatregel eerder onrechtmatig is geweest.
60. Eiser maakt, nu hij drie dagen zonder wettelijke grondslag en dus onrechtmatig, in bewaring is gehouden, aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de standaardmatig toegekende bedragen.
61. De rechtbank spreekt ook een proceskostenveroordeling uit omdat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen deze uitspraak en de termijn die hiervoor staat.
Deze uitspraak is aldus in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024 door
mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 6 september 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.