ECLI:NL:RVS:2021:230

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
202007042/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling in vreemdelingenbewaring na afwijzing asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die op 12 november 2020 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had een asielaanvraag ingediend, die op 8 december 2020 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond, maar de vreemdeling ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de wettelijke grondslag voor de bewaring, artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, niet meer geldig was na de afwijzing van de asielaanvraag. De Raad van State concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 9 december 2020, één dag na de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

202007042/1/V3.
Datum uitspraak: 4 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 december 2020 in zaak nr. NL20.21192 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling is op 12 november 2020 in bewaring gesteld krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000. Op 8 december 2020 is de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen als kennelijk ongegrond en is de maatregel van bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd krachtens artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de rechtbank artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 als grond laten vallen. De rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel van bewaring op 12 november 2020 is niet in geschil. In deze uitspraak gaat het om de vraag of de vreemdeling, nadat zijn asielaanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond, nog op de juiste wettelijke grondslag in bewaring bleef.
1.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 volgt dat een asielzoeker krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van de Vb 2000 zijn om de maatregel te kunnen dragen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Omdat de gronden van de maatregel van bewaring door de vreemdeling niet zijn betwist en deze de maatregel kunnen dragen, volgt hieruit dat het risico op onttrekking deugdelijk gemotiveerd is in het besluit, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bewaring in dit perspectief nog steeds noodzakelijk moet worden geacht, omdat de vreemdeling in beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag nog nieuwe informatie of asielmotieven kan aanvoeren, zodat niet zonder meer blijkt dat na de beslissing op zijn asielaanvraag alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens zijn verkregen.
De grief
3.    De vreemdeling klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij na afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond niet nog steeds krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld kon worden. Hij betoogt dat de juiste wettelijke grondslag voor de bewaring hooguit artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 zou kunnen zijn.
Beoordeling van de grief
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710, onder 10.3, volgt uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn (PB 2013 L 180), "om gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek […]" dat deze grondslag uitsluitend is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek, tot aan de beslissing daarop door de staatssecretaris. Deze uitleg vindt ook steun in de omzetting door de wetgever van deze bepaling in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Uit de bewoordingen "[…] gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag […]" blijkt immers nog duidelijker dat artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, dat is omgezet in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, niet geschikt is als grondslag voor vrijheidsontneming na afwijzing van het asielverzoek door de staatssecretaris.
3.2.    Hieruit volgt dat de vreemdeling terecht klaagt dat de wettelijke grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, daarom vanaf het moment dat de asielaanvraag van de vreemdeling was afgewezen door de staatssecretaris niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon worden gelegd. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat de bewaring met ingang van 9 december 2020, één dag na de afwijzing van zijn asielaanvraag, onrechtmatig is.
3.3.    De grief slaagt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 december 2020 in zaak nr. NL20.21192;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd euro) over de periode van 9 december 2020 tot 13 januari 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2021
722.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Opvangrichtlijn (PB 2013 L 180)
Artikel 8
[…]
3. Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:
a) om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;
b) om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;
c) om in het kader van een procedure een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden;
d) indien hij ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, en de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria kan aantonen dat de betrokkene reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter indient om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;
e) wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen;
[…]
Vw 2000
Artikel 59b
1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1°. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
2°. reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3°. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, duurt niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.
3. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.
[…]