202307712/1/V3.
Datum uitspraak: 5 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 december 2023 in zaak nr. NL23.37404 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld. Bij besluit van 24 november 2023 heeft de staatssecretaris onder meer de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste drie maanden.
Bij uitspraak van 13 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De uitspraak van de rechtbank gaat onder meer over het verlengen van de maatregel van bewaring (artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Dat onder de uitspraak ten onrechte staat dat wel hoger beroep kan worden ingesteld, verandert dat niet.
2. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
3. De staatssecretaris heeft de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank zijn beroepsgrond over de a-grond ten onrechte onbesproken heeft gelaten. Dat heeft de rechtbank gedaan, omdat zij heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de bewaring na de afwijzing van de asielaanvraag op 24 november 2023 mocht laten voortduren op de b-grond. Daarbij heeft de rechtbank echter niet onderkend dat de b-grond na de afwijzing van de asielaanvraag niet langer de grondslag van de bewaring kan zijn. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 3 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1291, onder 3. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4.1. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris de a-grond niet aan de bewaring ten grondslag mocht leggen, omdat zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht in een eerdere asielprocedure. De Afdeling volgt de vreemdeling hierin niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het geloofwaardig achten van de identiteit en nationaliteit in een asielprocedure niet zonder meer hetzelfde is als het vaststellen daarvan tijdens de bewaring (zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, onder 5.2 en 5.3). In dit geval heeft de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit op geen enkele manier met documenten of andere informatie gestaafd. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1291, kan de vreemdeling op dit punt niet baten. In die zaak had de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit in de asielprocedure namelijk wel met documenten en concrete informatie gestaafd, op basis waarvan hij ook al eerder daadwerkelijk was uitgezet. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de a-grond terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd. Verder heeft hij de bewaring ook uitsluitend daarop voortgezet. De grondslag van de bewaring hoefde na het nemen van het asielbesluit dus niet te wijzigen. De beroepsgrond slaagt niet. 5. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het verlengen van de maatregel van bewaring;
II. verklaart het hoger beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 december 2023 in zaak nr. NL23.37404;
IV. verklaart het beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024
873-1017