6.7.Het betoog van eiser dat hem de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden verweten slaagt niet. Het gaat hier om gegevens waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. De vraag of eiser wist dat hij melding moest maken hiervan of dat het hem kan worden verweten het niet te hebben gemeld, is niet van belang. De inlichtingenverplichting is namelijk objectief geformuleerd. Dit brengt mee dat verwijtbaarheid geen rol speelt.
Herziening en terugvordering
7.
Herziening
8. Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw bepaalt dat de toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken, als door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Pw verweerder ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, bijstand heeft verleend.
5.1. Artikel 58, eerste lid, van de Pw, bepaalt dat voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, dit wordt teruggevorderd.
5.2. Een besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het verweerder.
5.3. De te beoordelen periode loopt van 1 december 2018 tot met 30 september 2019, de periode waarover de bijstandsuitkering van eiser is herzien.
5.4. Eiser heeft betoogd dat verweerder hem ten onrechte een schending van de inlichtingenverplichting heeft verweten voor het niet melden van de bijschrijving en storting, en voor het te lang verblijven in het buitenland. Dit betoog slaagt niet.
13.
Bijschrijvingen en stortingen:
5.5. Tussen partijen is niet in geschil dat op 25 juni 2019 een bijschrijving ter hoogte van € 4.000,- op de bankrekening van eiser is gedaan, afkomstig van J.S. Nanhay-Khan onder vermelding van “zoals afgesproken”, en dat op 5 september 2019 een contante storting van € 50,- op zijn rekening is gedaan. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of de bijschrijving en storting terecht zijn aangemerkt als inkomen.
5.6. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de storting van € 4.000,- een lening betreft die hij nog niet heeft terugbetaald. Reeds daarom slaagt de beroepsgrond dat het een terugbetaling van een door eiser uitgeleend bedrag betreft, niet. De rechtbank merkt op dat de door eiser overgelegde geldleenovereenkomst daterend van 24 juni 2019, waaruit blijkt dat eiser geld heeft uitgeleend, dan ook niet strookt met zijn verklaring in het gesprek op 25 februari 2020 en de verklaring ter zitting. De rechtbank stelt dan ook vast dat de storting van € 4.000,- door eiser van J.S. Nanhay-Khan is geleend.
5.6. Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Dit is vaste rechtspraak.De stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Pw immers niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Daarnaast worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak.Verweerder is er daarom terecht vanuit gegaan dat het bijgeschreven bedrag inkomen is in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Pw. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij dit bedrag in de te beoordelen periode niet kon inzetten voor zijn levensonderhoud.
17. 5.7. 5.7. Met betrekking tot de contante storting van € 50,- op 5 september 2019 heeft eiser verklaard dat dit zijn eigen geld dat hij heeft gestort op zijn rekening. Nu dit standpunt verder niet is onderbouwd, overweegt de rechtbank dat verweerder deze storting terecht als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw heeft aangemerkt over de maand waarin deze storting heeft plaatsgevonden.
17. 5.7.
Verblijf in het buitenland