ECLI:NL:CRVB:2020:2528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die samen met zijn echtgenote sinds 2009 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag over de jaren 2015 en 2016. Deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Zaandstad afgewezen, omdat de aanvraag te laat was ingediend. De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de deadline en dat hij in 2015 en 2016 geen aanvraagformulieren had ontvangen. Hij voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de toeslag met terugwerkende kracht zou worden toegekend.
De Raad overwoog dat volgens artikel 44 van de Participatiewet bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, maar dat dit niet geldt voor perioden voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De door hem aangevoerde omstandigheden, zoals het niet ontvangen van formulieren en de fout van het college in 2015, werden niet als bijzondere omstandigheden erkend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om op de hoogte te zijn van de procedures en deadlines. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de beslissing van de rechtbank.