In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellanten, die eerder bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De zaak betreft de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Tilburg terecht drie contante stortingen op de rekening van appellant als inkomsten heeft aangemerkt en deze in mindering heeft gebracht op de bijstand. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten, die gezamenlijk bijstand hebben aangevraagd, stelden dat de stortingen afkomstig waren van leningen van familieleden en kinderbijslag. Het college had echter vastgesteld dat appellanten onvoldoende informatie hadden verstrekt over de herkomst van de contante stortingen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de stortingen als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het om leningen ging die niet als inkomen moesten worden beschouwd.
De Raad oordeelde verder dat het college met het in mindering brengen van de stortingen op de bijstand uitvoering had gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de PW, en dat deze bepaling niet getoetst kon worden aan het evenredigheidsbeginsel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waardoor de eerdere beslissing van het college in stand bleef.