In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had gemeld dat hij van 3 december 2018 tot 3 januari 2019 in het buitenland zou verblijven. Echter, hij is pas op 25 maart 2019 teruggekeerd naar Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van de appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat hij langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over de periode van 25 maart 2019 tot 2 mei 2019 niet in stand kan blijven. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant vanaf 25 maart 2019 weer recht op bijstand had, omdat hij niet langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd voor de periode waarin de appellant recht op bijstand had en heeft bepaald dat de bijstand over die periode aan de appellant moet worden nabetaald. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.816,-.