In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat deze kosten op grond van de Zorgverzekeringswet niet worden vergoed en in die situaties om die reden geen recht op bijstand bestaat. Appellant stelt dat er zeer dringende redenen zijn waarom het college in afwijking hiervan de kosten toch aan appellant moet vergoeden. De Raad wijzigt met deze uitspraak zijn rechtspraak over de uitleg van het begrip 'acute noodsituatie' bij de bepaling van 'zeer dringende redenen'. Voorheen werd een acute noodsituatie aangenomen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. De Raad komt nu tot een ruimere uitleg van dit begrip. Dit heeft tot gevolg dat de situatie van appellant ook beschouwd moet worden als een acute noodsituatie. De uitkomst van de zaak is dat het college appellant de gevraagde bijzondere bijstand moet betalen.
Appellant is op 8 september 2017 in het ziekenhuis opgenomen met verlammingsverschijnselen aan armen en benen, veroorzaakt door het Guillain-Barré syndroom. Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie, die door het college is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellant is het daar niet mee eens. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van zeer dringende redenen. De Raad komt tot de conclusie dat de situatie van appellant, ondanks dat deze niet levensbedreigend is, toch als acute noodsituatie moet worden beschouwd. Dit leidt tot de beslissing dat het college bijzondere bijstand moet verlenen voor de kosten van fysiotherapie tot een bedrag van € 478,65.