ECLI:NL:PHR:2025:712

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
24/00670
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake beslag op inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak gaat het om een klaagschrift ex artikel 552a Sv dat door de klager is ingediend voor de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.000,-. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit klaagschrift op 19 december 2023 ongegrond verklaard. De klager was verdachte in een strafzaak waarin een ripdeal had plaatsgevonden, waarbij hij en een medeverdachte aanwezig waren. Na een schietincident in een woning zijn zij gevlucht en hebben zij een envelop met geld gevonden, dat in beslag is genomen. De klager werd vrijgesproken, maar het geldbedrag was al verbeurd verklaard in de zaak van de medeverdachte. De Procureur-Generaal concludeert dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat de beslissing tot verbeurdverklaring al onherroepelijk was voordat het klaagschrift werd ingediend. Dit betekent dat het hof het klaagschrift niet als ontvankelijk had hoeven beschouwen, aangezien de klager geen belang meer had bij de teruggave van het geldbedrag. De conclusie is dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het cassatieberoep, maar dat hij alsnog een klaagschrift ex artikel 552b Sv kan indienen met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/00670 B

Zitting1 juli 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de klager.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 19 december 2023 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag ter hoogte van € 5.000,-, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel klaagt dat het hof bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft aangelegd: het zou hebben getoetst of de klager als rechthebbende
moet– in plaats van
kan –worden aangemerkt.
1.3
Aan een bespreking van het middel kom ik niet toe, gelet op het navolgende.

Aanleiding en procesverloop

2.
2.1
In de onderhavige zaak doet zich het volgende voor. De klager was verdachte in een zaak waarin een mogelijke ripdeal had plaatsgevonden in een woning in [plaats] . De klager en de medeverdachte waren in die woning aanwezig, waarbij de medeverdachte met een vuurwapen had geschoten. De klager en de medeverdachte waren na het schietincident uit de woning gevlucht. Op de route die zij daarbij hadden afgelegd was een envelop met daarin € 5.000,- gevonden. Dat geldbedrag werd in beslag genomen.
2.2
De klager werd – anders dan de medeverdachte – door het gerechtshof Amsterdam integraal vrijgesproken. Het tot vrijspraak strekkende arrest van 21 maart 2023 is op 5 april 2023 onherroepelijk geworden. [1]
2.3
De klager stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen geldbedrag en heeft op 3 juli 2023 een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend strekkende tot teruggave daarvan. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit klaagschrift op 19 december 2023 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld.

De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.
3.1
Uit namens mij ingewonnen inlichtingen blijkt dat het geldbedrag waarvan de klager teruggave verzoekt bij arrest van 31 maart 2022 door het gerechtshof Amsterdam – in de strafzaak van de medeverdachte – verbeurd is verklaard. [2] Die omstandigheid brengt met zich dat de klager wegens gebrek aan belang nietontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De aard van de beklagprocedure is immers dat een beslissing wordt gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter over het beslag. Door diens uitspraak over het beslag in de strafzaak kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen. [3]
3.2
De situatie die nu is ontstaan, wordt daarentegen bestreken door art. 552b Sv. Op grond van dit artikel kan een belanghebbende, niet zijnde de verdachte, klagen over de verbeurdverklaring van een goed waarvan de belanghebbende stelt dat het hem toekomt. Volgens vaste rechtspraak kan onder omstandigheden een klaagschrift dat is ingediend volgens art. 552a Sv toch worden beoordeeld als een klaagschrift volgens art. 552b Sv. Dit geval valt echter niet onder die rechtspraak. Die houdt immers in dat “indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat,
sedert de indiening daarvan, de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv” (cursivering toegevoegd, MvW). [4] In de onderhavige zaak was de beslissing tot verbeurdverklaring echter al uitvoerbaar toen – meer dan een jaar later – op 3 juli 2023 het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv werd ingediend. [5]
3.3
De mogelijkheid van deze conversie is relevant omdat het klaagschrift volgens art. 552a Sv in beginsel tijdig is ingediend, terwijl een klaagschrift volgens art. 552b Sv in beginsel te laat zou zijn ingediend. Art. 552a lid 3 Sv bepaalt dat een klaagschrift op zijn laatst moet zijn “ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.” Als het beslag is gelegd in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen, als de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. [6] Omdat de klager ook verdachte was in de zaak waarin de € 5.000 in beslag is genomen en het oordeel in diens zaak op 5 april 2023 onherroepelijk is geworden, was het op 3 juli 2023 ingediende klaagschrift tijdig.
3.4
Volgens art. 552b lid 2 Sv dient een klaagschrift te worden ingediend “binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden”. Daarbij wordt gedoeld op de beslissing tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het betreffende voorwerp. In dit geval is dat de beslissing tot verbeurdverklaring in het tegen de medeverdachte gewezen arrest van 21 maart 2022 onherroepelijk geworden op 15 april 2022. Dan is een op 3 juli 2023 ingediend klaagschrift in beginsel niet-ontvankelijk.
3.5
Men zou kunnen stellen dat daarmee al de reden is gegeven om in dit geval geen conversie toe te laten. Het zou immers de weg openen om de termijn van art. 552b Sv te omzeilen. Toch zou ik dit punt iets nader willen onderzoeken omdat het in deze zaak zeer wel mogelijk is dat de klager op dit punt te goeder trouw was en geen kennis had van het in de zaak van de medeverdachte gewezen arrest. Ook het openbaar ministerie en het gerechtshof dat op het klaagschrift besliste, hebben er, volgens de mij ter beschikking staande stukken, geen blijk van gegeven van deze verbeurdverklaring op de hoogte te zijn geweest.
3.6
In de literatuur wordt wel een verband gelegd tussen de genoemde conversierechtspraak en het ontbreken van een regeling waarbij belanghebbenden op de hoogte worden gesteld van beslissingen over het beslag in de strafzaak tegen de beslagene. In de rechtspraak zelf wordt als reden voor de conversie slechts gegeven dat ‘redelijke wetstoepassing’ dit meebrengt. Van Veen vult dit in zijn noot onder HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284,
NJ1994/263 nader in door te wijzen op een op dezelfde dag gegeven beschikking van de Hoge Raad, gepubliceerd als
NJ1994/264. In die zaak formuleerde de Hoge Raad een plicht voor de oorspronkelijk bevoegde rechter om een 552a Sv-klaagschrift door te zenden naar een ander gerecht als dat inmiddels bevoegd was geworden doordat de vervolging daar was aangevangen. Ook dat was volgens de Hoge Raad een redelijke wetstoepassing, maar hij nam daarbij expliciet in aanmerking “a. dat de bevoegdheid tot kennisneming van het klaagschrift, naar uit het vorenoverwogene volgt, afhangt van de vraag of reeds een strafvervolging is ingesteld en zo ja in welke stand deze verkeert en b. dat met name een derde-belanghebbende veelal niet op de hoogte zal zijn van de stand van zaken met betrekking tot die vervolging”.
3.7
Vennix legt een soortgelijk verband waar hij schrijft dat: “de belanghebbenden, andere dan de veroordeelde, een klaagschrift tegen inbeslagneming ex artikel 552a [kunnen] indienen. Deze belanghebbenden zullen veelal niet op de hoogte zijn van de datum waarop het veroordelend vonnis onherroepelijk is geworden en de termijn van artikel 552b is gaan lopen. De Hoge Raad komt hun tegemoet: redelijke wetsuitleg brengt mee dat als de rechter constateert dat sinds de indiening van het klaagschrift ex artikel 552a de voorwerpen inmiddels bij onherroepelijke beslissing zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift wordt opgevat als een klaagschrift in de zin van artikel 552b.” [7]
3.8
Deze koppeling tussen de mogelijkheid om bekend te zijn met de relevante feiten enerzijds en conversie anderzijds komt mij uit een oogpunt van effectieve rechtsbescherming aantrekkelijk voor. Zou deze conversierechtspraak niet bestaan, dan zou degene die ooit is begonnen met een ontvankelijk 552a Sv-klaagschrift, na de beslissing over het beslag in de strafzaak van een ander alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard, terwijl de klager door een gebrek aan kennis over deze beslissing inmiddels te laat is om een 552b Sv-klaagschrift in te dienen. De conversierechtspraak compenseert in die gevallen dus voor het ontbreken van informatie van de overheid. Daarmee zou er reden kunnen zijn de gevallen van conversie uit te breiden. Toch meen ik dat daar uiteindelijk onvoldoende argumenten voor zijn.
3.9
Om te beginnen wijs ik erop dat de Hoge Raad zelf nooit een verband heeft gelegd tussen conversie en de moeilijkheid om op de hoogte te zijn van de stand van zaken in de strafzaak van een ander. Terwijl dat in het door Van Veen genoemde, op dezelfde dag gewezen arrest expliciet wel gebeurt. Dit is een aanwijzing dat de Hoge Raad dit verband juist niet ziet.
3.1
Een andere aanwijzing daarvoor is gelegen in HR 4 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2844. Daarin oordeelt de Hoge Raad – in afwijking van de daaraan voorafgaande conclusie van AG Vellinga (ECLI:NL:PHR:2012:BY2844) – dat een verzuim van het openbaar ministerie om een belanghebbende op de hoogte te stellen van een beslissing in de strafzaak van de beslagene, geen reden kan zijn de termijnoverschrijding bij de indiening van een 552b Sv-klaagschrift verschoonbaar te achten.
3.11
Daarbij moet worden bedacht dat er goede gronden bestaan om streng te zijn op de termijnen. Deze beperken niet alleen de duur van de bewaartermijn van de in beslag genomen goederen, maar in het geval van 552b Sv ook de duur van de periode waarin een voor het overige onherroepelijke rechterlijke uitspraak alsnog deels kan worden aangetast. [8]
3.12
Ik kom dan ook tot de conclusie dat de conversierechtspraak beperkt moet worden uitgelegd Conversie is dan slechts mogelijk bij een (in feitelijke aanleg) ontvankelijk 552a Sv-klaagschrift, in die zin dat op het moment dat het 552a Sv-klaagschrift werd ingediend, in de strafzaak nog geen rechterlijke beslissing over het beslag was gegeven. Dat is hier niet aan de orde, zodat de conclusie blijft dat de klager in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep vanwege het ontbreken van belang. Dat neemt niet weg dat de klager alsnog een klaagschrift ex art. 552b Sv zou kunnen indienen met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding, al ligt de drempel voor aanvaarding daarvan hoog, zoals hiervoor beschreven.
Afronding
4.
4.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.2
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 21 maart 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:745 waarbij is bevestigd het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1009.
2.Gerechtshof Amsterdam 31 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:975, beslagnummers G5953852 (€ 4.930) en G5953690 (€ 70 EUR). Beide nummers worden in het klaagschrift genoemd.
3.HR 4 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1022, HR 21 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:95 en HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1709.
4.HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284. Zie meer recent HR 16 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:30 en HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1559.
5.Dat brengt naar ik meen voorts met zich dat het hof het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Met het onherroepelijk worden van de verbeurdverklaring op 15 april 2022 was aan de inbeslagneming immers reeds een einde gekomen.
6.HR 4 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3132.
7.R.M. Vennix,
8.WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 552b Sv, aant. 9 (online; actueel tot en met 1 juni 2003).