2.hij op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een blok, 496 gram, heroïne, toebehorende aan [benadeelde] ,
- een contant geldbedrag van 5.000 euro heeft meegenomen en
- tie-wraps en ducttape heeft meegenomen naar de plaats van ontmoeting en
- een automatisch vuurwapen heeft getoond en
- met de kolf van het automatisch vuurwapen heeft geslagen tegen de borstkas van [benadeelde] en
- kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 1 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 5,78 gram van een materiaal bevattende heroïne (itemnummer 5902941) en
- 13,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne (itemnummer 5902946) en
- 1,02 gram van materiaal bevattende cocaïne (itemnummer 5902947);
hij op 1 mei 2020 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, het Hugo de Grootplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- met meerdere personen achter die [slachtoffer 2] te lopen en
- meerdere harde voorwerpen, zoals een kettingslot en een baksteen, te pakken en
- hem de woorden toe te roepen: "Wij gaan je doodmaken" en "Ik ga je slaan" en vervolgens
- met een hard voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 5, in zaak B onder 2, in zaak E en in zaak F meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 5, in zaak B onder 2, in zaak E en in zaak F bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop vanmedeplegen vanpoging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak A onder 5 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het in zaak E bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in zaak F bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 5, in zaak B onder 2, in zaak E en in zaak F bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
Beslissing rechtbank en standpunten partijen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (Sr). Verder heeft de rechtbank de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voldaan is aan alle criteria van artikel 77b Sr en dat het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast vanwege – kort gezegd – de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte, en de omstandigheid dat hij ten tijde van de in zaak A en B gepleegde feiten bijna 18 jaren oud was. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor hetgeen hem in zaak A onder 1, 2, 3 en 5, in zaak B onder 1 primair en 2, in zaak E en in zaak F ten laste is gelegd zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Voorts heeft de advocaat-generaal oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel) gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte te berechten op grond van het jeugdstrafrecht. Zowel juridisch als pedagogisch ziet de verdediging meer argumenten vóór de toepassing van het jeugdstrafrecht, dan tegen de toepassing daarvan. Bovendien heeft ook de rechtbank het jeugdstrafrecht toegepast, terwijl de verdachte er op het moment dat het vonnis werd gewezen aanmerkelijk slechter voor stond dan nu. Verder heeft de raadsman bepleit dat oplegging van een PIJ-maatregel niet wenselijk is, omdat deze maatregel niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is. Volgens de raadsman volstaat de oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Eventueel zou het hof ervoor kunnen kiezen om de verdachte tot en met zijn [examens] – die hij in het Forensisch Centrum Teylingereind kan afleggen – gedetineerd te houden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een eventuele PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Minderjarigenstrafrecht
De verdachte was zeventien jaar oud tijdens het plegen van het bewezenverklaarde. Hoofdregel is dan dat het minderjarigenstrafrecht wordt toegepast. Slechts bij wijze van uitzondering, indien de ernst van de begane feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geven, kan aan een minderjarige volgens artikel 77b Sr een sanctie uit het arsenaal voor meerderjarigen worden opgelegd. Ondanks dat in deze zaak onmiskenbaar sprake is van zeer ernstige strafbare feiten is het hof van oordeel dat er, gelet op de persoon van de verdachte, onvoldoende grond is om af te wijken van de hiervoor genoemde hoofdregel. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het navolgende.
In zijn rapport van 24 februari 2022 heeft kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] beschreven dat de verdachte leeftijdsconform functioneert. Indicaties voor het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht zijn volgens de psychiater de ernst van de tenlastegelegde feiten en de omstandigheid dat de verdachte de feiten lijkt te plegen vanuit een crimineel netwerk of deviante peergroep. Als contra-indicaties voor het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht noemt de psychiater dat, in tegenstelling tot de aanvankelijke verwachting van de onderzoekers, de eerder gesignaleerde verharding bij de verdachte zich niet heeft doorgezet en de verdachte blijk heeft gegeven van enige pedagogische beïnvloedbaarheid. Zowel de indicaties voor, als de indicaties tegen wegen volgens de psychiater zwaar, waardoor de psychiater zich onthoudt van een advies omtrent toepassing van het minderjarigen-, dan wel meerderjarigenstrafrecht.
In zijn rapport van 17 februari 2022 heeft GZ-psycholoog drs. [naam 2] beschreven dat zich bij de verdachte de afgelopen acht maanden een positieve ontwikkeling heeft voorgedaan, waarbij hij meer open lijkt te staan om het gesprek aan te gaan met hulpverleners, hij zich coöperatiever opstelt en gemotiveerd lijkt tot gedragsverandering. Er lijkt – tenminste aan de oppervlakte – sprake te zijn van mogelijkheden voor een gedragsmatige pedagogische beïnvloeding. Berechting volgens het minderjarigenstrafrecht is hierdoor volgens de psycholoog vanuit gedragskundig oogpunt te motiveren.
Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) hebben zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep krachtig naar voren gebracht dat zij van mening zijn dat de verdachte op grond van het jeugdstrafrecht moet worden berecht, omdat hij anders ‘wordt opgegeven’.
Gelet op het voorgaande zal het hof als gezegd, net als de rechtbank, het sanctiestelsel voor minderjarigen toepassen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat, zoals hierna meer uitgebreid aan de orde zal komen, de verdachte na het vonnis waarbij hem onder meer een PIJ-maatregel is opgelegd, juist binnen de pedagogische kaders van de justitiële jeugd inrichting ogenschijnlijk intrinsieke motivatie voor behandeling en begeleiding heeft laten zien en aldus pedagogisch beïnvloedbaar lijkt.
Ernst van de feiten, persoon van de verdachte, rapportages en adviezen
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een mislukte ripdeal gepleegd in een woning. Deze (mislukte) ripdeal is gepaard gegaan met extreem geweld in de vorm van een poging doodslag: de verdachte heeft met een automatisch vuurwapen geschoten waardoor de liesslagader van het slachtoffer is geraakt. De verdachte en zijn kompaan – die ook was geraakt door een kogel – hebben het zeer zwaargewonde, hevige bloedende slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Het mag een wonder heten dat het slachtoffer het heeft overleefd; dit is enkel te danken aan de hulpverleners die hem ter plekke hebben gereanimeerd. Dat dergelijk grof geweld in een woonwijk grote impact heeft op de buurtbewoners behoeft geen toelichting, te meer nu de door de verdachte afgevuurde kogels door de vloer van de woning zijn gegaan en in de woning van de benedenbuurvrouw zijn terecht gekomen die daar oppaste op haar kleinkinderen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne, en aan openlijke geweldpleging. Dat deze op zichzelf beschouwd zeer ernstige feiten min of meer in het niet vallen bij de hiervoor beschreven ripdeal en daarmee samenhangende poging doodslag, spreekt boekdelen over de enorme ernst en het zeer zorgwekkende karakter van deze feiten. Daar komt bij dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten. Het hof weegt dit in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft aan de verdachte, naast een forse jeugddetentie, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Sindsdien lijkt er echter een kentering te hebben plaatsgevonden in het gedrag van de verdachte en zijn houding ten opzichte van de door hem gepleegde feiten. Kort gezegd geeft de verdachte de indruk te willen breken met zijn eerdere levensstijl en het rechte pad op te willen gaan. Deze gewijzigde instelling komt ook tot uiting in de (aanvullingen op eerdere) rapporten en adviezen die recent zijn opgemaakt en die relevant zijn voor de vraag welke sanctie(s) thans passend en geboden is/zijn.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] heeft in zijn rapport van 24 februari 2022 geconcludeerd dat “geen sprake (meer) [is] van een ziekelijke stoornis” maar dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde wel “voldeed (...) aan de criteria van een norm overschrijdende gedragsstoornis”. De psychiater ziet “algemene risicofactoren die de kans op recidive verhogen” zoals “de omgang met een deviante peergroep, het opgroeien in een achterstandswijk, eerdere criminaliteit en gewelddadigheid, het hebben van negatieve opvattingen en impulsief gedrag.”
GZ-psycholoog [naam 2] komt in zijn rapport van 17 februari 2022 tot de conclusie dat de verdachte kampt met “een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis” en “een scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling.” De gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Het recidiverisico wordt als matig verhoogd ingeschat, waarbij als risico verhogende omstandigheid geldt dat de verdachte in het verleden “onvoldoende heeft meegewerkt aan interventies, zoals behandelingen”. In het rapport is te lezen dat de verdachte gedurende de “afgelopen 8 maanden” een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij hij “meer open lijkt te staan om met hulpverleners in gesprek te gaan, hij zich coöperatiever opstelt en gemotiveerd lijkt tot gedragsverandering”. Er lijkt “tenminste aan de oppervlakte – sprake van mogelijkheden voor een gedragsmatige pedagogische beïnvloeding.” De psycholoog adviseert, in het belang van een zo gunstig mogelijke eerdere ontwikkeling van de verdachte, de reeds ingezette behandeling binnen Teylingereind te continueren en daarna ambulant te vervolgen bij een instelling die gespecialiseerd is in forensische problematiek. De behandeling van de verdachte kan gericht worden op de omgang met boosheid, het leren nemen van meer verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en het toewerken naar meer pro sociale contacten met leeftijdsgenoten.
JBRA heeft in het rapport van 16 maart 2022 het eerder uitgebrachte advies tot de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bijgesteld in die zin dat thans oplegging van deze maatregel in
voorwaardelijkezin wordt aanbevolen. JBRA is van mening dat het op dit moment niet meer passend is om de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling die de afgelopen maanden bij de verdachte is waargenomen. De verdachte is op eigen initiatief gaan meewerken aan behandeling binnen Teylingereind, heeft een motiverende rol richting groepsgenoten en gaat intern naar school om zijn [examens] te halen. Hij is zijn aandeel gaan erkennen in hetgeen waarvan hij verdacht wordt, ziet in dat en waarvoor hij hulp nodig heeft, staat open voor die hulp en zegt ook niet meer zonder die hulp te kunnen. De groepsleiding en zijn therapeut zijn dan ook van mening dat de verdachte een gedragsomslag heeft doorgemaakt. Indien de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, kan hij worden geplaatst bij Unite Multizorg (UMZ) en kan hij een behandeling volgen bij De Waag, te weten de module Top Zorg. Volgens JBRA is de verdachte hiervoor zeer gemotiveerd en ziet hij in dat een behandeling en een woonplek waar hij vierentwintig uur per dag wordt begeleid noodzakelijk voor hem zijn. Voorts kan hij binnen het kader van een eventuele voorwaardelijke PIJ-maatregel, het [examens] waarvoor hij reeds in ingeschreven, afronden in Teylingereind.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zittingsvertegenwoordiger [naam 3] van JBRA dit advies nader toegelicht en daarbij naar voren gebracht dat de verdachte ook moet meewerken aan systeemtherapie, een individuele behandeling die hij volgt binnen Teylingereind, gecombineerd met MDFT. Gezien de leeftijd van de verdachte is het passend dat JBRA het toezicht aan Reclassering Nederland kan overdragen.
De Raad heeft in het rapport van 16 maart 2022 eveneens een positieve ontwikkeling gedurende de afgelopen maanden beschreven. Omdat er niet een voldoende concreet plan van aanpak lag ten tijde van het schrijven van dit rapport, heeft de Raad toch tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, ondanks dat zij de verdachte in beginsel een kans zou willen geven in vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen heeft de vertegenwoordiger van de Raad, [naam 4] , evenwel aanleiding gezien alsnog een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren mits daaraan kort gezegd de navolgende voorwaarden worden verbonden:
- de verdachte dient zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de toezichthouder verantwoord vindt, te laten opnemen in Unite Multizorg (UMZ), of een soortgelijke door de toezichthouder aan te wijzen voorziening, waarbij de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van de begeleiding door of namens die instelling zullen worden gegeven, en niet van (verblijfs)adres verandert zonder toestemming van zijn toezichthouder;
- de verdachte dient zich op ambulante basis onder individuele- en/op systeembehandeling te stellen van gedragsdeskundigen van Forensisch Centrum Teylingereind en centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke door de toezichthouder aan te wijzen instellingen, op de tijden en plaatsen door of namens de instellingen vast te stellen;
- de verdachte dient mee te werken aan het vinden en behouden van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding;
- de verdachte dient onderwijs te volgen – volgens rooster – met het oog op het afronden van de [examens] , ook indien dat – volgens rooster – in Teylingereind plaatsvindt;
- de verdachte dient mee te werken aan controle op het gebruik van drugs, waarbij JBRA en/of Reclassering Nederland bepaalt met welke controlemiddelen (waaronder kunnen zijn inbegrepen urine- en bloedonderzoek) en hoe vaak dergelijke controle plaatsheeft;
- de verdachte dient zich te houden aan aanwijzingen die JBRA en/of Reclassering Nederland hem geven.
De Raad acht het verder van belang dat naast Reclassering Nederland ook JBRA betrokken is bij het toezicht op de verdachte. Na een aantal maanden zou het toezicht door JBRA overgedragen kunnen worden aan Reclassering Nederland.
Verder adviseert de Raad de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Motivering PIJ-maatregel
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de in ingevolge artikel 77s Sr geldende vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen en zal daartoe ook overgaan. Op basis van – kort gezegd – de hiervoor genoemde gedragskundige rapporten komt het hof tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis. Het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde betreffen geweldsmisdrijven die (elk) zijn bedreigd met meer dan vier jaren gevangenisstraf. Dat de veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel eist, leidt het hof enerzijds af uit de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en anderzijds uit het gegeven dat deze feiten mede hun oorsprong lijken te vinden in de leefomgeving waarin de verdachte is opgegroeid en waar hij naar verwachting in zal terugkeren, uit zijn eerdere veroordelingen en pro-criminele houding, uit het impulsieve gedrag van de verdachte en uit de omstandigheid dat de verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan eerdere interventies en behandelingen terwijl de thans ingezette positieve weg en de daarbij behorende behandelingen nog verre van voltooid zijn. Tot slot acht het hof de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling, gelet op voornoemde rapportages, hetgeen de vertegenwoordigers van de Raad en JBRA ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de – ogenschijnlijk – intrinsieke wil van de verdachte om met de aangeboden hulp tot gedragsverandering te komen. Het is in het belang van zowel de verdachte als de samenleving dat zijn behandeling zal worden voortgezet.
De volgende vraag die het hof heeft te beantwoorden is of de maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een ultimum remedium, hetgeen impliceert dat als de beoogde doelen ook kunnen worden behaald als de maatregel in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, daarvoor moet worden gekozen. In de omstandigheid dat de verdachte de knop om lijkt te hebben gezet, zich coöperatief opstelt tegenover de behandelaars, meewerkt aan de behandeling en die positieve lijn al ruim acht maanden weet vol te houden, en in aanmerking genomen dat JBRA en (uiteindelijk ook) de Raad adviseren tot – kort gezegd – de voorwaardelijke variant, ziet het hof voldoende voedingsbodem om de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Wel benadrukt het hof dat de verdachte nog een lange weg heeft te gaan en acht het hof, met de Raad, het noodzakelijk om daarbij strikte voorwaarden te stellen waaraan de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden, te weten de hierna te noemen voorwaarden, die ter terechtzitting in hoger beroep door de Raad zijn geadviseerd en besproken, stellen.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met het enkel opleggen van jeugddetentie, zoals de raadsman heeft verzocht.
Motivering jeugddetentie
Het hof is voorts van oordeel dat naast de oplegging van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur passend en geboden is. De veelheid en met name de aard en ernst van de feiten zijn, zeker voor een jeugdige verdachte, van een uitzonderlijk kaliber, terwijl de persoon van de verdachte geen aanleiding geeft om af te zien van oplegging van jeugddetentie naast een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel. De ernst van de strafbare feiten noodzaakt niet enkel tot een langdurige jeugddetentie, maar rechtvaardigt naar het oordeel van het hof ook een langere jeugddetentie dan door de rechtbank is opgelegd.
Slotsom
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur en de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden. Het hof zal de hierna te noemen bijzondere voorwaarden stellen ter verzekering van het hiervoor overwogene.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De feiten die zijn bewezenverklaard zijn zeer ernstig. De verdachte staat nog aan het begin van de geïndiceerde behandelingen en zal daar nog lange tijd mee bezig zijn. Het is van groot belang dat de behandelingen ononderbroken kunnen worden voortgezet. Indien de verdachte vrijkomt uit detentie en zijn behandelingen geen doorgang kunnen vinden, dient er ernstig rekening mee gehouden te worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals besloten ligt in hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de persoon van de verdachte en de kans op recidive. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, gelet op artikel 77za Sr, bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.086,01, bestaande uit € 86,01 aan materiële schade en
€ 9.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.683,01, bestaande uit € 86,01 aan materiële schade en € 3.597,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 4.086,01, bestaande uit € 86,01 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding wat betreft de gevorderde materiële schade niet betwist. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij niet als een willekeurig slachtoffer is aan te merken, maar dat deze zich willens en wetens met een drugsdeal heeft ingelaten, wetende welke risico’s dat met zich kan brengen. Om die reden heeft de raadsman verzocht om, conform de rechtbank, een lager dan gevorderd bedrag toe te kennen, te weten € 3.000,00, en de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten belope van € 64,74, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is dit deel van de vordering niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed. Het overige deel, te weten een bedrag van € 21,27 aan reiskosten, beoordeelt het hof als proceskosten. De verdachte zal in zoverre in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is van een zeer ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij in beginsel recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat is hier het geval. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.
Gebleken is dat de benadeelde partij ten gevolge van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde dusdanig ernstig gewond is geraakt dat hij ter plekke door de politie moest worden gereanimeerd. Dit kwam doordat een van de kogels die de verdachte had afgevuurd hem in zijn liesslagader had geraakt. De benadeelde partij heeft bijna drie liter bloed verloren, is in shock geraakt en kreeg door het bloedverlies acute longembolieën. Verder waren zijn ribben gebroken. Blijkens hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door zijn gemachtigde naar voren is gebracht, kampt de benadeelde partij ten gevolge van het schietincident nog altijd met klachten, waarvoor hij onder behandeling staat bij een fysiotherapeut en een psycholoog. Voor zijn permanente pijnklachten gebruikt de benadeelde partij medicijnen. Het gevoel in zijn been is slecht en hij maakt zich zorgen over zijn mobiliteit en herstel in de toekomst.
Gezien deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, stelt het hof de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 6.000,00. Het hof begroot die schade dus wezenlijk hoger dan de rechtbank, en ziet daarbij geen grond om (in matigende zin) rekening te houden met de namens de verdachte aangevoerde omstandigheid dat de benadeelde partij zich inliet met een drugsdeal en daarvan de risico’s kon voorzien. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid echter te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte – hoofdelijk met zijn mededader – gehouden tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 6.064,74, bestaande uit € 64,74 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, zodat de vordering tot dat eerste bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2020.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden
verbeurd verklaard:
- 19.010 EUR, omschrijving: 5961083,
- 990 EUR, omschrijving: 5960938;
- 4.930 EUR, omschrijving: G5953852;
- 70 EUR, omschrijving: G5953690.
Het in zaak A onder 5 tenlastegelegde is met betrekking tot deze aan de verdachte toebehorende bedragen begaan. Bij deze beslissing is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden
onttrokken aan het verkeer:
- 2 STK Patroon, omschrijving: Selier en bellot “handgun munitie” doosjes 2 stuks + inhoud 5966253;
- 1 STK Patroon, omschrijving: doosje + 14x patroon 5966258;
- 7 STK Patroon, omschrijving: 7x losse patroon uit zwarte “ekol” doos 5966266;
- 53 STK Patroon, omschrijving: 53x patroon los 5966274;
- 1 STK Wapen, omschrijving: gaspistool 5953908, zwart, merk: Atak Silah Zoraki;
- 3 STK Patroon, omschrijving: knal patroon 5953842;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953812, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953813, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 3 G-5953817, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 4 G-5953819, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 6 G-5953821, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: verschoten projectiel 5953823.
Het betreft hier voorwerpen hetzij met behulp waarvan het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde is begaan, hetzij die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten zijn aangetroffen en die kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 2 bewezen is verklaard. Deze reeks aan voorwerpen is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Het hof is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden
teruggegeven aan de verdachte:
- 460 EUR, omschrijving: 23 x 20, - G5701675;
- 310 EUR, omschrijving: G5903080;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993422, Lyca;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993423, Lebara;
- 1 STK Horloge, omschrijving: G5960955, Zwart, merk: Audemars Piguet;
- 1 STK Mes, omschrijving: 5960888, grijs;
- 1 STK Weegschaal, omschrijving: G5960885, Grijs, merk: Justice Scales;
- 21,5 EUR, omschrijving: 5960882.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de - bij het onder parketnummer 96-177082-19 gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2020 -opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 16 uren, te vervangen door 8 dagen jeugddetentie, alsmede de tenuitvoerlegging van de - bij het onder parketnummer 96-236103-19 gewezen vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 6 februari 2020 - opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 16 uren, te vervangen door 8 dagen jeugddetentie. Gelet op de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt en op de straf en maatregel die aan de verdachte door het hof zullen worden opgelegd, acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Het hof zal voorts het openbaar ministerie, net als de rechtbank, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-684376-18.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 141, 288, 312, 317 en 420bis Sr en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het openbaar ministerie en de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat ziet op de beslissingen genomen naar aanleiding van het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 (zaak A) onder 4 tenlastegelegde en het in de zaken met parketnummers 13-139220-19 (zaak C) en 13-137041-19 (zaak D) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 (zaak A) onder 3 en het in de zaak met parketnummer 13-112319-21 (zaak B) onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 (zaak A) onder 1, 2 en 5, in de zaak met parketnummer 13-112319-21 (zaak B) onder 2, in de zaak met parketnummer 13-110823-20 (zaak E) en in de zaak met parketnummer 13-128609-20 (zaak F) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 (zaak A) onder 1, 2 en 5, in de zaak met parketnummer 13-112319-21 (zaak B) onder 2, in de zaak met parketnummer 13-110823-20 (zaak E) en in de zaak met parketnummer 13-128609-20 (zaak F) en bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de toezichthouder van de verdachte verantwoord vindt, laat opnemen in Unite Multizorg, of een soortgelijke door de toezichthouder aan te wijzen voorziening, waarbij de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van de begeleiding door of namens die instelling zullen worden gegeven, en niet van (verblijfs)adres verandert zonder toestemming van zijn toezichthouder;
- de verdachte zich op ambulante basis onder individuele- en/of systeembehandeling stelt van gedragskundigen van Forensisch Centrum Teylingereind en centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of soortgelijke door de toezichthouder aan te wijzen instellingen, op de tijden en plaatsen als door of namens die instellingen vast te stellen;
- de verdachte meewerkt aan het vinden en het behouden van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding;
- de verdachte onderwijs volgt - volgens rooster - met het oog op het afronden van de [examens] , ook indien dat - volgens rooster - in Teylingereind plaatsvindt;
- de verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van drugs, waarbij Jeugdbescherming Regio Amsterdam dan wel de Reclassering Nederland bepaalt met welke controlemiddelen (waaronder kunnen zijn inbegrepen urine- en bloedonderzoek) en hoe vaak dergelijke controle plaatsheeft;
- de verdachte zich houdt aan aanwijzingen van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam en zodra het toezicht wordt overgedragen aan Reclassering Nederland, aan aanwijzingen van Reclassering Nederland.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Jeugdbescherming Regio Amsterdam zal het toezicht op de verdachte na een door haar bepaalde periode overdragen aan de Reclassering Nederland.
Beveelt dat de voormelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 19.010 EUR, omschrijving: 5961083;
- 990 EUR, omschrijving: 5960938;
- 4.930 EUR, omschrijving: G5953852;
- 70 EUR, omschrijving: G5953690.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 STK Patroon, omschrijving: Selier en bellot “handgun munitie” doosjes 2 stuks + inhoud 5966253;
- 1 STK Patroon, omschrijving: doosje + 14x patroon 5966258;
- 7 STK Patroon, omschrijving: 7x losse patroon uit zwarte “ekol” doos 5966266;
- 53 STK Patroon, omschrijving: 53x patroon los 5966274;
- 1 STK Wapen, omschrijving: Gaspistool 5953908, zwart, merk: Atak Silah Zoraki;
- 3 STK Patroon, omschrijving: Knal patroon 5953842;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953812, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953813, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 3 G-5953817, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 4 G-5953819, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: Bordje 6 G-5953821, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: Verschoten projectiel 5953823.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 460 EUR, omschrijving: 23 x 20, - G5701675;
- 310 EUR, omschrijving: G5903080;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993422, Lyca;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993423, Lebara;
- 1 STK Horloge, omschrijving: G5960955, Zwart, merk: Audemars Piguet;
- 1 STK Mes, omschrijving: 5960888, grijs;
- 1 STK Weegschaal, omschrijving: G5960885, Grijs, merk: Justice Scales;
- 21,5 EUR, omschrijving: 5960882.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.064,74, (zesduizend vierenzestig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 64,74 (vierenzestig euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€21,27 (eenentwintig euro en zevenentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-217098-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.064,74, (zesduizend vierenzestig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 64,74 (vierenzestig euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 januari 2021.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 augustus 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 26 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 6 februari 2020, parketnummer 96-177082-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen jeugddetentie.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 26 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 6 februari 2020, parketnummer 96-236103-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen jeugddetentie.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-684376-18.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.J.I. de Jong en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 maart 2022.