ECLI:NL:HR:2012:BY2844

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00555 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van klaagschrift inzake inbeslagname auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Groningen. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in 1975 is geboren en wiens auto, een BMW X5, op 19 oktober 2010 in beslag was genomen. De klaagster had een klaagschrift ingediend tegen deze inbeslagname, maar de Rechtbank verklaarde het klaagschrift niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het klaagschrift is vastgesteld op drie maanden na de uitvoerbaarheid van de beslissing, die volgens het Openbaar Ministerie op 30 juli 2011 was. De klaagster stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van deze beslissing door het Openbaar Ministerie, en dat dit haar in de gelegenheid had moeten stellen om tijdig een klaagschrift in te dienen.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de klaagster, dat het nalaten van het Openbaar Ministerie om haar te informeren over haar rechten de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakte, geen steun vond in het recht. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de Rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van klaagschriften en de verantwoordelijkheden van zowel het Openbaar Ministerie als de klaagster in dit proces. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

4 december 2012
Strafkamer
nr. S 12/00555 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Groningen, sector kanton Groningen van 16 januari 2012, nummer RK 11/686, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank haar oordeel dat de klaagster in het mede door haar ingediende klaagschrift tegen de inbeslagname van een onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen auto niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.1. Het proces-verbaal van de raadkamer van 16 januari 2012 houdt, voor zover hier van belang, in:
"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek het klaagschrift van mijn cliënte aan te merken als een klaagschrift ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 552b, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering dient het klaagschrift binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden te zijn ingediend. De beslissing was rond 30 juli 2011 uitvoerbaar geworden. Het Openbaar Ministerie stelt dat de beslissing op 30 juli 2011 uitvoerbaar is geworden, maar ik weet niet of dat klopt. Het is vreemd dat het klaagschrift binnen drie maanden moet worden ingediend als het Openbaar Ministerie niet heeft laten weten dat die beslissing is genomen. Dat klemt temeer omdat de vorige advocaat een brief aan het Openbaar Ministerie heeft gestuurd waarop niets is vernomen. (...)
Ik heb het klaagschrift bij de rechtbank Groningen ingediend. Mijn standpunt is dat mijn cliënte niet aan de termijn van drie maanden kan worden gehouden. Het Openbaar Ministerie heeft een inlichtingenplicht om de eigenaar van het in beslag genomen goed op de hoogte te stellen. Mijn cliënte heeft daarover zelf bericht gestuurd naar het Openbaar Ministerie. Het klaagschrift is mijns inziens wel tijdig ingediend. Primair heeft mijn cliënte via haar advocaat gevraagd haar op de hoogte te brengen en subsidiair rust de verplichting op het Openbaar Ministerie om klager in te lichten.
(...)
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
Op het Openbaar Ministerie rustte de verplichting om cliënte op de hoogte te stellen. Dat heeft het Openbaar Ministerie niet gedaan, daarom is de termijnoverschrijding verschuldigbaar. Daarnaast is cliënte onevenredig getroffen hetgeen te maken heeft met een financieel belang.
Klager merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen informatie gekregen over de auto. Ik wil duidelijkheid over de situatie.
De rechter heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en zich teruggetrokken om zich te beraden.
Na terugkomst in de zittingzaal geeft de rechter onmiddellijk mondeling een beslissing. De rechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting. De rechter merkt daarbij onder meer het navolgende op. Klager is in beide procedures als bijrijder in de auto aangetroffen, hetgeen niet door klager is bestreden. Klager wist van het beslag en heeft haar rechten kunnen uitoefenen. Dat is deels gebeurd door de toenmalige raadsman die een brief aan het Openbaar Ministerie heeft gezonden. De rechter is van oordeel dat ingevolge artikel 552b, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het klaagschrift dient te worden ingediend binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden. Nu klager dit niet heeft gedaan, dient het klaagschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.2.2. Onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een brief van de voormalige raadsman van de klaagster mr. J.B. Boone gericht aan de Officier van Justitie van 2 november 2010. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Op 19 oktober 2010, werd de auto van mijn cliënte [klaagster], een BMW X5 gekentekend [AA-00-BB], in beslag genomen.
Naar ik begrijp, werd deze auto in beslag genomen onder cliënte's vriend, zonder dat ik goed begrijp waarom die inbeslagname nodig was.
Wat daar ook van zij, namens cliënte verzoek ik u te beslissen dat bovengenoemde auto aan haar zal worden teruggegeven. Bewijsstukken van haar eigendom sluit ik bij.
Nu u van oordeel zou zijn dat niet tot teruggave dient te worden besloten, verzoek ik u mij dat eveneens te berichten, zodat ik mij tot de Rechtbank kan wenden met een klaagschrift tot teruggave van deze auto."
2.2.3. De Rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het klaagschrift als volgt gemotiveerd:
"Ingevolge artikel 552a, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is het klaagschrift niet-ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. Ingevolge artikel 552b, lid 2 Sv dient het klaagschrift te zijn ingediend binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden.
Nu klager [[betrokkene 1]] op grond van artikel 552a, lid 3 Sv en klaagster op grond van artikel 552b, lid 2 Sv het klaagschrift niet tijdig hebben ingediend, komt de rechter aan een inhoudelijke behandeling van het klaagschrift niet toe, zodat het klaagschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard."
2.3. Het middel en het verweer gaan uit van de opvatting dat het nalaten door het Openbaar Ministerie de klaagster, al dan niet mede naar aanleiding van de door de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven brief, op de voet van art. 552ca, tweede lid, Sv in kennis te stellen van de bevoegdheden die haar ingevolge de art. 552a tot en met 552c Sv toekomen, moet worden aangemerkt als een omstandigheid welke de overschrijding van de in art. 552b, tweede lid, bedoelde termijn verontschuldigbaar doet zijn.
Die opvatting vindt geen steun in het recht.
2.4. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012.