ECLI:NL:RBAMS:2021:1009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
13-213202-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot ripdeal met onvoldoende bewijs voor betrokkenheid bij geweld en drugs

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag, diefstal met geweld en het voorhanden hebben van heroïne en een vuurwapen. De zaak was ontstaan na een schietincident op 9 augustus 2020 in Amsterdam, waarbij een man gewond raakte. De verdachte werd in verband gebracht met het incident, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 was de verdachte aanwezig, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, had de vordering gedaan om de verdachte schuldig te verklaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Gaalen, pleitte voor vrijspraak, wijzend op de gebrekkige bewijsvoering en de onbetrouwbaarheid van getuigenverklaringen.

De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte had geschoten of betrokken was bij de ripdeal. Er was geen bewijs voor bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte, en de aanwezigheid van de verdachte in de woning op het moment van het schietincident was onvoldoende om hem te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. De beslissing werd genomen op basis van de onduidelijkheid over de rol van de verdachte en het gebrek aan bewijs dat hij betrokken was bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.213202.20 (promis)
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er, na toewijzing van de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging - kort samengevat - van beschuldigd dat hij zich op 9 augustus 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van
een poging tot doodslag, welke poging werd voorafgegaan door de handel in harddrugs en die poging tot doodslag werd gepleegd om het bezit van deze harddrugs te verzekeren (medeplegen van een gekwalificeerde poging tot doodslag);
een poging tot doodslag op [slachtoffer] , dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ;
een poging tot diefstal van 496 gram heroïne met geweld, dan wel een poging tot afpersing;
het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen;
het voorhanden hebben van 496 gram heroïne;
het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk kopen van een hoeveelheid heroïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Gebeurtenissen, standpunten van partijen en het oordeel van de rechtbank

3.1
Inleiding
Op 9 augustus 2020 omstreeks 16.45 uur heeft een schietincident plaatsgevonden in de woning aan de [adres] in Amsterdam. Na dat incident is in het portiek een gewonde man aangetroffen en er zou een aantal personen zijn gevlucht. De gewonde man bleek [benadeelde partij] te zijn. Hij is door een kogel geraakt in zijn bil/been, waarbij de liesslagader is geraakt. Hij is ter plekke gereanimeerd en in het ziekenhuis is hij meerdere keren geopereerd.
Enkele uren na de schietpartij werd de bewoner (genaamd [naam ] ), aangetroffen in de woning.
Aan de hand van een bloedspoor, signalementen en camerabeelden van onder meer het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis West komt de politie uit bij [verdachte] (hierna: verdachte) als een van de personen die uit de woning is gevlucht. . Op de route die verdachte heeft afgelegd is een envelop met daarin € 5.000,- gevonden. Verdachte bleek een schotwond in zijn linkerbeen te hebben.
In de woning zijn onder meer een blok heroïne (496 gram), drie wikkels met bruinkleurig poeder, een handschoen, een bigshopper (waarin twee tie wraps en een verpakking voor handschoenen), een gaspistool, knalpatronen en vijf patroonhulzen aangetroffen alsmede een rugtas met daarin duct tape en tie wraps.
Op 10 augustus 2020 is door medewerkers van de gemeente een op een Kalasjnikov gelijkend wapen aangetroffen in het water bij de Jan van Galenstraat ter hoogte van de Beltbrug. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat dit zeer waarschijnlijk het wapen is geweest dat bij het schietincident is gebruikt.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.1
Medeplegen: bewuste en nauwe samenwerking
Volgens de officier van justitie is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
Verdachte is met [medeverdachte] tijdens het schietincident in de woning aan de [adres] in Amsterdam aanwezig. Uit de verklaring van [benadeelde partij] en de forensische sporen die op de handschoen langs de vluchtroute is aangetroffen kan worden opgemaakt dat [medeverdachte] het wapen had en heeft geschoten. Verdachte en [medeverdachte] zijn samen gevlucht op een scooter en [medeverdachte] heeft verdachte naar het ziekenhuis gebracht.
Verdachte, die voorafgaand aan het incident meermalen contact heeft gehad met [benadeelde partij] , was daar voor een zakelijke deal en had € 5.000,- bij zich. Dit geld is in een envelop op straat gevonden en was op dezelfde wijze verpakt en bestond uit dezelfde coupures als het geld in de vier enveloppen (in totaal € 20.000,-) die bij [medeverdachte] thuis zijn aangetroffen.
Op basis van een heimelijk openomen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] in de arrestantenbus kan worden aangenomen dat het hun gezamenlijke geld was.
Ook zat op het hengsel van een bigshopper, aangetroffen in de woning aan de [adres] , DNA van zowel [medeverdachte] als verdachte. In deze shopper zaten tie wraps en een verpakking van de handschoen van [medeverdachte] . Door tie wraps, duct tape en handschoenen mee te nemen naar een drugsdeal, bereid je je voor op een confrontatie.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het verwezenlijken van een gezamenlijk doel: het in handen krijgen van de heroïne voor een lager bedrag dan wat het waard is. Verdachte en [medeverdachte] hebben samen een ripdeal voorbereid en uitgevoerd.
3.2.2
2.2 Medeplegen gekwalificeerde poging tot doodslag (feit 1)
[medeverdachte] heeft door van korte afstand te schieten op een persoon, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze dodelijk zou worden getroffen, zodat sprake is van poging doodslag. Voor medeplegen door verdachte is niet nodig dat hij opzet heeft op de poging doodslag, maar is wel vereist dat die poging voldoende verband houdt met het gronddelict. Opzet van verdachte was het rippen van een halve kilo heroïne en daarmee was zijn opzet gericht op een diefstal waarbij mogelijk fors geweld zou worden toegepast. De rip staat daarmee in voldoende verband met de gekwalificeerde poging tot doodslag.
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat sprake is van een gekwalificeerde poging tot doodslag.
3.2.3
medeplegen poging doodslag [slachtoffer],
dan wel poging zwaar lichamelijk letsel [slachtoffer] (feit 2)
Een van de afgevuurde kogels is beland in de woning van mevrouw [slachtoffer] . Hoewel de kans aanmerkelijk is dat een bewoner wordt getroffen als je meerdere kogels met een automatisch vuurwapen in een relatief oud appartementencomplex afvuurt, gaat het te ver te stellen dat er een aanmerkelijke kans is dat zij dodelijk worden getroffen. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte, en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zijn van dien aard dat dat zij kunnen worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan bewoners van de naburige woningen.
De officier van justitie vordert vrijspraak van de poging tot doodslag, maar vindt een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel bewezen. Verdachte heeft dit feit medegepleegd.
3.2.4
medeplegen diefstal geweld, dan wel medeplegen afpersing [benadeelde partij] (feit 3)
Met de verklaring van [benadeelde partij] van 21 oktober 2020, het DNA-onderzoek op de bigshopper met tie-wraps, het DNA op de handschoen en het aangetroffen geldbedrag van € 5.000,- en de gereedstaande vluchtscooter is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en [medeverdachte] hebben geprobeerd om [benadeelde partij] een halve kilo heroïne af te laten geven tegen een veel lagere waarde dan de straatwaarde.
De officier van justitie vindt dat de afpersing van [benadeelde partij] kan worden bewezen. Zij vordert vrijspraak voor de diefstal met geweld.
3.2.5
medeplegen voorhanden hebben wapen (feit 4)
Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen in de woning en het plan van [medeverdachte] om dit te gebruiken om [benadeelde partij] te bedreigen bij de ripdeal, zodat ook dit feit bewezen kan worden.
3.2.6
medeplegen opzettelijk aanwezig hebben heroïne (feit 5)
Doordat verdachte en zijn medeverdachte de beschikking hadden over een wapen en de heroïne in woning aanwezig was, viel de heroïne in de machtssfeer van verdachte en zijn medeverdachte. Ook dit feit kan worden bewezen.
3.2.7
medeplegen voorbereidingshandelingen (feit 6)
Verdachte en zijn medeverdachte hebben geld en goederen voorhanden gehad teneinde [benadeelde partij] trachten te bewegen om verdovende middelen te verkopen, af te leveren of te verstrekken, zodat ook dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Hierbij voert hij aan dat de bewijswaarde van het aangetroffen DNA gering is. De sporen bestaan voornamelijk uit een mengprofiel van meerdere personen. Niet is komen vast te staan dat de sporen door direct contact zijn ontstaan, en daar komt bij dat de sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare items, terwijl niet bekend is waar dit item eerder is geweest. Het aantreffen van DNA van verdachte op het hengsel van de rugtas (de rechtbank begrijpt dat bedoeld wordt de bigshopper) levert geen bewijs tegen verdachte van betrokkenheid bij enig delict. De duct tape en kabelbinders hebben de tas blijkbaar niet verlaten en hebben dus kennelijk geen rol gespeeld bij de gebeurtenis.
Dat uit het onderzoek aan de telefoon van [benadeelde partij] zou kunnen worden afgeleid dat er op 9 augustus 2020 een deal met betrekking tot een halve kilo heroïne zou plaatsvinden volgt niet uit die berichten.
Ook is er geen (forensisch) bewijs dat verdachte in contact is geweest met het automatisch wapen of het blok heroïne, en ook niet dat hij een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het voorhanden hebben daarvan door een ander.
Verdachte verklaart zelf dat hij in de woning was voor een zakelijke deal en dat [benadeelde partij] , toen hij zag dat verdachte € 5.000,- bij zich had, verdachte bedreigde met het wapen. In een worsteling om het wapen af te pakken zijn beiden gewond geraakt. Er is geen bewijs dat deze verklaring niet klopt. Er is ook onvoldoende reden om uit te gaan van de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde partij] . [benadeelde partij] heeft immers diverse verschillende verklaringen afgelegd. Bovendien blijkt uit de tapgesprekken dat [benadeelde partij] kennelijk beschikt over een vuurwapen. Die gesprekken gaan niet over het wapen waarover het in deze strafzaak gaat, maar kennelijk beschikt [benadeelde partij] over een vuurwapen en dat maakt het mogelijk dat het vuurwapen in deze zaak van hem is geweest. Daar komt bij dat de verklaring van [benadeelde partij] van 21 oktober 2020 niet is te verifiëren.
De verklaring van verdachte is niet strijdig met de inhoud van het dossier, zodat verdachte in elk geval van feiten 1 tot en met 4 moet worden vrijgesproken.
Aanwezig hebben heroïne (feit 5)
Hierover merkt de raadsman op dat niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne of dat hij hierover de beschikkingsmacht had. De heroïne is aangetroffen in de hal en was dusdanig verpakt dat niet zichtbaar was wat in het pakje zat. Er is geen betrouwbaar bewijs dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de heroïne. Ook blijkt nergens dat hij de beschikkingsmacht had over de heroïne, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Als verdachte al voornemens was om drugs te kopen, dan is de koop daarvan niet afgerond en leidt dat niet al tot beschikkingsmacht bij de aspirant-koper.
Voorbereidingshandelingen (feit 6)
Uit het feit dat verdachte € 5.000,- voorhanden heeft gehad kan niet worden afgeleid dat dit bestemd was voor het voorbereiden van een Opiumwetdelict. Evenmin blijkt dat verdachte samen met een ander de andere goederen uit de tenlastelegging voorhanden heeft gehad, of dat deze goederen bestemd waren om een Opiumwetdelict voor te bereiden. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen zijn. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 augustus 2020 in de woning aan de [adres] te Amsterdam is geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij daar was voor een zakelijke deal en dat hij € 5.000,- bij zich had. In de woning was ook [medeverdachte] aanwezig. Dit valt op te maken uit het feit dat er schotresten en DNA van [medeverdachte] zijn aangetroffen op een handschoen die is gevonden langs de vluchtroute. De verpakking van eenzelfde handschoen zat in een bigshopper die in de woning lag. Op een handvat van deze bigshopper is DNA van zowel verdachte als [medeverdachte] aangetroffen. [benadeelde partij] heeft verklaard dat [medeverdachte] met een vuurwapen uit de keuken kwam en [medeverdachte] , in de worsteling die ontstond omdat [benadeelde partij] het vuurwapen probeerde af te pakken, heeft geschoten.
Er kan niet worden vastgesteld van wie het aangetroffen blok heroïne blok was of wie de rugtas en de bigshopper in de woning heeft of hebben gebracht.
Gelet op het feit dat in de woning een aantal personen aanwezig is geweest en er een blok met heroïne is aangetroffen is het waarschijnlijk dat in de woning een heroïnedeal zou plaatsvinden. De aanwezigheid in de woning van een rugtas met duct tape, tie wraps en een vuurwapen is een aanwijzing dat er mogelijk een plan was om de drugs te rippen.
Heeft verdachte de feiten zelf gepleegd?
Er is geen bewijs dat verdachte de feiten 1 tot en met 4 zelfstandig heeft gepleegd. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte met het vuurwapen heeft geschoten (feiten 1 en 2), heeft geprobeerd om de heroïne weg te nemen of [benadeelde partij] te dwingen de heroïne af te geven (feit 3), of dat hij zelf het wapen voorhanden heeft gehad (feit 4).
Is er sprake van medeplegen door verdachte?
Voor alle tenlastegelegde feiten geldt dat verdachte (ook) wordt verweten dat hij die samen met een ander heeft gepleegd (medeplegen).
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Hierbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de bijdrage van ieder van de deelnemers wel van voldoende gewicht zijn.
De vraag die voorligt is of verdachte en [medeverdachte] samen deze (mogelijke) ripdeal zouden uitvoeren. Noch uit afgelegde verklaringen, noch uit getapte telefoongesprekken of andere stukken uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] plannen hebben gemaakt voor een ripdeal.
Daarnaast zijn er geen bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] wist dat er een vuurwapen in de woning zou zijn. Dat verdachte en [medeverdachte] elkaar (kennelijk goed) kenden en dat zij beiden in de woning waren, is onvoldoende om aan te nemen dat er een gezamenlijk plan was om - al dan niet met geweld - heroïne te stelen. Ook de aanwezigheid van het geld en het aantreffen van DNA op de bigshopper dat afkomstig kan zijn van verdachte en [medeverdachte] , is hier niet voldoende voor.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te spreken van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Heeft verdachte 496 gram heroïne voorhanden gehad? (feit 5)
In de hal van de woning is een blok van 496 gram heroïne aangetroffen. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat niet kan worden vastgesteld van wie het aangetroffen blok heroïne was. Voor het ‘voorhanden hebben’ van een goed is vereist dat men wetenschap heeft van de aanwezigheid van het goed en dat men hier beschikkingsmacht over heeft.
Los van de vraag of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de hal zijn er geen aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte hier op enig moment ook de beschikking over had.
Heeft verdachte het opzettelijk verkopen, afleveren verstrekken, vervoeren of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne voorbereid of bevorderd? (feit 6)
Aan verdachte wordt verweten dat hij de handel in heroïne heeft voorbereid of bevorderd door stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij wist of moest weten dat die bestemd waren voor drugshandel en dat hij gelegenheid, middelen of inlichtingen tot drugshandel heeft getracht te verschaffen.
Vast staat dat verdachte € 5.000,- voorhanden heeft gehad. Er kan niet bewezen worden dat verdachte dit geldbedrag voorhanden had om één of meer van bovengenoemde handelingen mee voor te bereiden dan wel te bevorderen. Een relatie tussen het geld en de handel in drugs kan niet worden gelegd.
Van de overige voorwerpen die zijn opgenomen in de tenlastelegging is niet vast te stellen dat verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad nu deze in andere woningen zijn aangetroffen dan die van verdachte.
Daarnaast is onduidelijk gebleven hoe het voorhanden hebben van die goederen (zoals een bigshopper, hulzen of telefoons) zouden hebben bijgedragen aan het bevorderen van een delict op grond van de Opiumwet.
Nu ook dit feit niet kan worden bewezen zal verdachte ook hiervan worden vrijgesproken.

4.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 86,01 aan vergoeding van materiële schade en € 9.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat verdachte van alle feiten wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • een Samsung S9 telefoon, itemnummer 5958702
  • een scooter, Piaggio C38, itemnummer 5902593
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
4 februari 2021.