3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen zijn. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 augustus 2020 in de woning aan de [adres] te Amsterdam is geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij daar was voor een zakelijke deal en dat hij € 5.000,- bij zich had. In de woning was ook [medeverdachte] aanwezig. Dit valt op te maken uit het feit dat er schotresten en DNA van [medeverdachte] zijn aangetroffen op een handschoen die is gevonden langs de vluchtroute. De verpakking van eenzelfde handschoen zat in een bigshopper die in de woning lag. Op een handvat van deze bigshopper is DNA van zowel verdachte als [medeverdachte] aangetroffen. [benadeelde partij] heeft verklaard dat [medeverdachte] met een vuurwapen uit de keuken kwam en [medeverdachte] , in de worsteling die ontstond omdat [benadeelde partij] het vuurwapen probeerde af te pakken, heeft geschoten.
Er kan niet worden vastgesteld van wie het aangetroffen blok heroïne blok was of wie de rugtas en de bigshopper in de woning heeft of hebben gebracht.
Gelet op het feit dat in de woning een aantal personen aanwezig is geweest en er een blok met heroïne is aangetroffen is het waarschijnlijk dat in de woning een heroïnedeal zou plaatsvinden. De aanwezigheid in de woning van een rugtas met duct tape, tie wraps en een vuurwapen is een aanwijzing dat er mogelijk een plan was om de drugs te rippen.
Heeft verdachte de feiten zelf gepleegd?
Er is geen bewijs dat verdachte de feiten 1 tot en met 4 zelfstandig heeft gepleegd. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte met het vuurwapen heeft geschoten (feiten 1 en 2), heeft geprobeerd om de heroïne weg te nemen of [benadeelde partij] te dwingen de heroïne af te geven (feit 3), of dat hij zelf het wapen voorhanden heeft gehad (feit 4).
Is er sprake van medeplegen door verdachte?
Voor alle tenlastegelegde feiten geldt dat verdachte (ook) wordt verweten dat hij die samen met een ander heeft gepleegd (medeplegen).
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Hierbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de bijdrage van ieder van de deelnemers wel van voldoende gewicht zijn.
De vraag die voorligt is of verdachte en [medeverdachte] samen deze (mogelijke) ripdeal zouden uitvoeren. Noch uit afgelegde verklaringen, noch uit getapte telefoongesprekken of andere stukken uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] plannen hebben gemaakt voor een ripdeal.
Daarnaast zijn er geen bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] wist dat er een vuurwapen in de woning zou zijn. Dat verdachte en [medeverdachte] elkaar (kennelijk goed) kenden en dat zij beiden in de woning waren, is onvoldoende om aan te nemen dat er een gezamenlijk plan was om - al dan niet met geweld - heroïne te stelen. Ook de aanwezigheid van het geld en het aantreffen van DNA op de bigshopper dat afkomstig kan zijn van verdachte en [medeverdachte] , is hier niet voldoende voor.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te spreken van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Heeft verdachte 496 gram heroïne voorhanden gehad? (feit 5)
In de hal van de woning is een blok van 496 gram heroïne aangetroffen. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat niet kan worden vastgesteld van wie het aangetroffen blok heroïne was. Voor het ‘voorhanden hebben’ van een goed is vereist dat men wetenschap heeft van de aanwezigheid van het goed en dat men hier beschikkingsmacht over heeft.
Los van de vraag of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de hal zijn er geen aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte hier op enig moment ook de beschikking over had.
Heeft verdachte het opzettelijk verkopen, afleveren verstrekken, vervoeren of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne voorbereid of bevorderd? (feit 6)
Aan verdachte wordt verweten dat hij de handel in heroïne heeft voorbereid of bevorderd door stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij wist of moest weten dat die bestemd waren voor drugshandel en dat hij gelegenheid, middelen of inlichtingen tot drugshandel heeft getracht te verschaffen.
Vast staat dat verdachte € 5.000,- voorhanden heeft gehad. Er kan niet bewezen worden dat verdachte dit geldbedrag voorhanden had om één of meer van bovengenoemde handelingen mee voor te bereiden dan wel te bevorderen. Een relatie tussen het geld en de handel in drugs kan niet worden gelegd.
Van de overige voorwerpen die zijn opgenomen in de tenlastelegging is niet vast te stellen dat verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad nu deze in andere woningen zijn aangetroffen dan die van verdachte.
Daarnaast is onduidelijk gebleven hoe het voorhanden hebben van die goederen (zoals een bigshopper, hulzen of telefoons) zouden hebben bijgedragen aan het bevorderen van een delict op grond van de Opiumwet.
Nu ook dit feit niet kan worden bewezen zal verdachte ook hiervan worden vrijgesproken.