ECLI:NL:HR:2007:BA3132
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van klaagschrift na inbeslagneming in strafzaak met meerdere verdachten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, die klaagster niet-ontvankelijk had verklaard in haar klaagschrift. Het klaagschrift was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, na de inbeslagneming van goederen in een strafrechtelijk onderzoek waarbij meerdere verdachten betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift niet binnen de gestelde termijn van drie maanden was ingediend, omdat de vervolging van de levenspartner van klaagster, [betrokkene 1], was geëindigd door diens overlijden op 17 december 2004. Klaagster had echter pas op 20 april 2005 haar klaagschrift ingediend, wat volgens de rechtbank te laat was.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank niet had vastgesteld of de vervolgingen van alle verdachten in de zaak tot een einde waren gekomen. Volgens de Hoge Raad is een klaagschrift op basis van artikel 552a Sv ontvankelijk zolang de vervolgde zaak niet tot een einde is gekomen. Dit betekent dat als er meerdere verdachten zijn, de zaak pas als beëindigd kan worden beschouwd wanneer de vervolging van alle betrokkenen is afgerond. Aangezien de rechtbank dit niet had vastgesteld, was de beslissing om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren onterecht.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagschriften in strafzaken, vooral wanneer meerdere verdachten betrokken zijn.