ECLI:NL:HR:2021:1709

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
20/01610
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep inzake beslag op stoffelijke overschotten van dieren

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van de klager, die in verband met een strafzaak tegen hem een klaagschrift had ingediend. Het klaagschrift betrof de teruggave van inbeslaggenomen stoffelijke overschotten van katten en een haas, die waren in beslag genomen op verdenking van overtreding van artikel 3 van de Verordening dode gezelschapsdieren van de gemeente Alkmaar. De rechtbank Noord-Holland had op 27 januari 2020 het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard. De klager heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep, omdat er inmiddels een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland was gedaan in de strafzaak tegen de klager, waarin was beslist over de inbeslaggenomen voorwerpen. Deze uitspraak had invloed op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat de beslissing over het beslag in de strafzaak betekende dat de klager geen belang meer had bij het beroep tegen de beschikking waarbij zijn klaagschrift ongegrond was verklaard.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De beslissing van de strafrechter over het beslag in de strafzaak tegen de klager maakte het onmogelijk om op het klaagschrift een andersluidende beslissing te nemen. De Hoge Raad heeft de beschikking op 23 november 2021 uitgesproken, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01610 B
Datum23 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2020, nummer RK 19-010982, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben J. Kuijper en T.E. Korff, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij conclusie van 15 juni 2021 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep.
De raadslieden van de klager hebben daarop schriftelijk gereageerd.
De advocaat-generaal heeft bij aanvullende conclusie van 5 oktober 2021 gepersisteerd bij haar conclusie van 15 juni 2021.
De raadslieden van de klager hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2020 waarbij een klaagschrift van de klager strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen stoffelijke overschotten van meerdere katten en een haas ongegrond is verklaard.
2.2
Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2021 in de strafzaak tegen de klager. In die uitspraak is beslist over de inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de klager de teruggave heeft verzocht.
2.3
Deze beslissing over het beslag in de strafzaak betekent dat de klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking waarbij het klaagschrift ongegrond is verklaard. De klager moet daarom in het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. In de beschikking is immers een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter over het beslag. Door diens beslissing over het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 november 2021.