Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de beschikking van de rechtbank
3.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat is ingediend door de klaagster, die verzoekt om teruggave van een personenauto die op 3 juli 2021 onder een derde is inbeslaggenomen. De rechtbank Oost-Brabant heeft het klaagschrift op 18 maart 2022 ongegrond verklaard. De klaagster heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de personenauto bij vonnis van 13 december 2022 in de strafzaak tegen de derde is onttrokken aan het verkeer, en dat tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld, waardoor het onherroepelijk is geworden. De Hoge Raad oordeelt dat het klaagschrift, gezien de omstandigheden, moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien de rechtbank niet bevoegd is om dit klaagschrift te behandelen, heeft de Hoge Raad besloten de zaak te verwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant voor verdere afdoening. De beschikking van de rechtbank is vernietigd.