ECLI:NL:HR:2025:95

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
24/00829
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen beschikking rechtbank Midden-Nederland inzake inbeslaggenomen voorwerpen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 9 januari 2024 een klaagschrift van de klager gegrond verklaard, waarbij het verzoek om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder 23 shirts, een vest en een jas, werd ingewilligd. Deze voorwerpen waren in beslag genomen in het kader van een onderzoek naar de klager, die verdacht werd van het voortzetten van activiteiten voor een verboden motorclub.

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2024 in een andere uitspraak de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd heeft verklaard. Dit betekent dat de eerdere beslissing tot teruggave van deze voorwerpen niet meer uitgevoerd kan worden, omdat dit de verbeurdverklaring zou doorkruisen.

De Hoge Raad oordeelt dat het openbaar ministerie geen belang heeft bij zijn beroep tegen de beschikking van de rechtbank, aangezien de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk is, maar de verbeurdverklaring wel effect heeft op de teruggave. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00829 B
Datum21 januari 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2024, nummer RK 23/024045, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De raadsvrouw van de klager, R.S. van Es, advocaat in ’s-Hertogenbosch, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2024 waarbij een klaagschrift van de klager dat strekt tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen (23 shirts, een vest en een jas) gegrond is verklaard.
2.2
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:915 in de strafzaak tegen de klager. In die uitspraak zijn de inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de klager de teruggave heeft verzocht verbeurdverklaard.
2.3
In de bestreden beschikking is in afwachting van het oordeel van de strafrechter over het beslag een beslissing tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen gegeven. Nu de rechter in de strafzaak tegen de klager de inbeslaggenomen voorwerpen heeft verbeurdverklaard, kan aan die eerdere beslissing tot teruggave van diezelfde voorwerpen geen uitvoering meer worden gegeven omdat daarmee de door de strafrechter uitgesproken verbeurdverklaring zou worden doorkruist. Daaraan doet niet af dat de beslissing in die strafzaak nog niet onherroepelijk is. Dit brengt mee dat het openbaar ministerie geen belang heeft bij zijn beroep tegen de beschikking en daarin dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2025.