Conclusie
1.Inleiding
2.Beschrijving van de zaak op hoofdlijnen
Bewezenverklaring
A-G] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] te duwen en/of te trekken en/of naar de grond toe te brengen en/of (met de vuist) te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen op en/of in de richting van en/of tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam,
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.”
A-G], gaat de groep van verdachte opnieuw over tot geweld. Zonder dat er voor verdachte enige wezenlijke aanleiding was, heeft hij zich met zijn medeverdachten op een groep mannen (te weten: [benadeelde 1] , [slachtoffer] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] ) gestort. Dat geweld had al meteen tot resultaat dat [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond achterbleef en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gewond raakten door de slagen en trappen van verdachtes medeverdachten. Niettemin ging het geweld door tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] . [benadeelde 1] wordt door een medeverdachte tegen de grond gebeukt en door twee medeverdachten tegen zijn hoofd geschopt, waarna hij bewusteloos blijft liggen. Ook wordt met een overmacht van meerdere personen, waaronder verdachte, geprobeerd [benadeelde 2] ten val te brengen en ook naar hem wordt geslagen en geschopt. Dat [benadeelde 2] niet is gevallen en zijn letsel beperkt is gebleven tot een aantal blauwe plekken, is niet aan verdachte en zijn medeverdachten te danken.
vestigingsfasegenoemd, omdat in die fase ter beoordeling voorligt of aansprakelijkheid van de aangesproken partij kan worden gevestigd. De vraag is hier of de eiser (de benadeelde) erin is geslaagd een grondslag aan te voeren om de door haar geleden schade af te wentelen op de gedaagde (de aangesproken partij). Wanneer is geoordeeld dat de gedaagde aansprakelijk is en dus verplicht is de schade te vergoeden die het gevolg is van de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis, breekt de
omvangsfaseaan. In die fase wordt beoordeeld wat de omvang is van de verplichting tot schadevergoeding.
Groepsaansprakelijkheid
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
[benadeelde 5] en [benadeelde 6] (ouders van [slachtoffer] )
Immateriële schade (al dan niet vererfd)
A-G] door het gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, ten gevolge waarvan hij na vijf dagen in het ziekenhuis is komen te overlijden. Het hof acht toewijzing van de gevorderde € 24.750,00 billijk.”
ex aequo et bonobeperkt tot tien jaar vanaf de datum van overlijden. [49]
Inleidende opmerkingen over de vordering van de benadeelde partij in het strafproces
tegenspraken en inconsistenties in zich[bergt] die
een evenwichtige verdere ontwikkeling in de weg staan en tot snel oplopende kosten zouden kunnen leiden”. [89] Over de vordering van de benadeelde partij in het strafproces heeft de commissie-Donner geschreven dat de combinatie van een strafrechtelijk onderzoek en behandeling van een civiele vordering weliswaar tot veel frictie en kritiek leidt, maar toch gerechtvaardigd is. Wel heeft de commissie voorstellen gedaan voor een betere behandeling van die vordering. Zo heeft de commissie geadviseerd om (1) een procesreglement op te stellen om
equality of armstussen slachtoffer en verdachte te waarborgen, (2) meer standaardisering toe te passen bij de beoordeling van schadevergoedingsvorderingen en (3) de beoordeling van complexe vorderingen door te verwijzen naar een aparte schadevergoedingskamer die in het kader van de schadevergoedingsmaatregel de hoogte van de schadevergoeding vaststelt. Ook wordt geadviseerd om de voorschotregeling aan te passen, in die zin dat bij alle schadevergoedingsmaatregelen een gegarandeerd voorschot wordt verstrekt tot het bedrag dat het CJIB verwacht daadwerkelijk te innen bij de verdachte: [90]
Een dergelijke ingrijpende maatregel met een grote versobering voor deze groep slachtoffers[slachtoffers van gewelds- en zedendelicten,
A-G]
tot gevolg vind ik onwenselijk en past niet in mijn streven om de positie van slachtoffers te borgen en te versterken.” [91] Hij zette zelfs in op een verruiming van de voorschotregeling door het aantal gewelds- en zedendelicten dat onder de ongemaximeerde voorschotregeling valt, uit te breiden. [92]
Doen wat kan. [96] De centrale vraag in het rapport is hoe ‘normering’ – standaardisering en forfaitering inbegrepen – [97] kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces. In het rapport, dat mede zijn aanleiding vindt in de adviezen van de commissie-Donner, [98] wordt een elftal aanbevelingen gedaan, die onder meer betrekking hebben op verheldering van de materieelrechtelijke kaders, de noodzaak tot verbetering van de behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces en de mogelijkheden in dat verband (bijvoorbeeld door het opstellen van een standaardwerkwijze,
checklistsen
best practices), maar die soms juist ook beogen recht te doen aan de realiteit dat in het strafproces nu eenmaal niet alles kan. [99] De aanbevelingen betreffen uiteenlopende thema’s (verheldering van het materiële recht, recht doen aan de beperkingen van de strafprocessuele omgeving, aan banden leggen van de voorschotregeling, inzetten op verbetering van de expertise van diegenen die betrokken zijn bij het indienen en het beoordelen van schadeclaims), zetten in op diverse instrumenten (meer benutten van de niet-ontvankelijkverklaring, toepassing van de voorschotregeling verbinden aan een maximum) en richten zich ook op verschillende actoren (behalve aan het ‘veld’ (letselschadebranche, rechterlijke overlegorganen) worden ook aanbevelingen gedaan aan de politiek en Uw Raad).
Overzichtsarrest vordering benadeelde partij, [105] omdat Uw Raad daarin in het strafproces meer ruimte lijkt te zien voor schatting van schade dan in een civiel proces bestaat (namelijk ook schatting vanwege de beperkingen van het strafproces). [106] Volgens de onderzoekers is het de vraag of met een ruimere schattingsbevoegdheid in het strafproces nog wel ‘gewoon’ materieel civiel recht wordt toegepast. Bovendien brengt meer ruimte voor schatting een risico op willekeur met zich. Voor zover de strafrechter niet kan doen wat zijn civiele collega onder vergelijkbare omstandigheden zou hebben gedaan, ligt volgens de onderzoekers niet-ontvankelijkverklaring voor de hand.
Overzichtsarrest vordering benadeelde partij– de naam zegt het al – een overzicht gegeven van de regels die gelden voor de beoordeling van die vorderingen. [107] Mede gelet op “
het grote belang” dat benadeelde partijen erbij hebben op een eenvoudige wijze schadeloos gesteld te worden voor de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, heeft Uw Raad met deze bespreking beoogd te voorkomen dat de strafrechter vaker dan nodig gebruikmaakt van de bevoegdheid uit art. 361 lid 3 Sv om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, op de grond dat de behandeling van die vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [108] In dat laatste geval zou de benadeelde partij haar vordering moeten aanbrengen bij de civiele rechter en dus een nieuwe procedure moeten starten, terwijl in een civiele procedure geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd en de voorschotregeling niet geldt. Omwille van de leesbaarheid heb ik ervoor gekozen de inhoud van de relevante overwegingen uit het
Overzichtsarrest benadeelde partijniet in citaatvorm, maar in de lopende tekst weer te geven. Op een enkel punt heb ik informatie ontleend aan andere rechtsbronnen dan het overzichtsarrest, maar dit blijkt dan uit de bronvermelding.
burgerlijkrecht van toepassing. [113] Verder gelden voor de toewijsbaarheid van zulke vorderingen de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in
civielezaken. [114] Dit betekent dat de benadeelde partij overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de feiten en omstandigheden moet stellen en, in geval van een voldoende gemotiveerde betwisting daarvan, moet bewijzen die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. [115]
23 april-arresten’) een afzonderlijke bespreking. In deze arresten heeft Uw Raad de relevante overwegingen uit het
Overzichtsarrest benadeelde partijherhaald en nader uitgewerkt wat deze overwegingen betekenen voor de beoordeling van een vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud in het strafproces.
23 april-arresten heeft Uw Raad hieraan toegevoegd dat deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht vraagt (in de motivering) van de strafrechter, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van partijen om hun stellingen naar voren te brengen en te onderbouwen. Maar dit kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. [125]
A-G] verplichting van de strafrechter aandacht waar het gaat om schadevergoedingsvorderingen van nabestaanden voor gederfd levensonderhoud, mede omdat het in die gevallen kan gaan om zeer hoge vorderingen waarvan de toewijzing en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor de verdachte kunnen hebben. In die gevallen mag van de strafrechter worden verwacht dat hij er blijk van geeft, rekening houdend met de onder 3.3.3 genoemde bijzonderheden van het partijdebat over zo’n vordering, te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen, en, als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt.”
mag van de strafrechter worden verwacht dat hij er blijk van geeft”) kan worden afgeleid dat de hiervoor bedoelde verplichting van de strafrechter meebrengt dat hogere eisen worden gesteld aan de motivering van zijn oordeel. Illustratief in dit verband is hoe Uw Raad in de
23 april-arresten heeft geoordeeld over de motivering die het hof in de betreffende zaak had gegeven voor zijn oordeel dat de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud volledig toewijsbaar is. In beide zaken achtte Uw Raad de motivering ontoereikend. Vanwege hun sterk vergelijkbare inhoud volsta ik met het citeren van één van de relevante rechtsoverwegingen: [128]
Overzichtsarrest benadeelde partijherhaald dat de strafrechter de mogelijkheid heeft de vordering te splitsen, en dus een gedeelte van die vordering inhoudelijk te beoordelen en voor het resterende gedeelte de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Die mogelijkheid bestaat ook in de gevallen waarin de strafrechter tot de conclusie komt dat de benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van gederfd levensonderhoud, maar dat die schade vooralsnog slechts toewijsbaar is tot een lager bedrag dan waarvan vergoeding is gevorderd. [129]
23 april-arresten verschenen. Volgens Smeehuijzen is het “
niet verrassend” dat Uw Raad bij substantiële vorderingen van complexe aard bijzondere aandacht van de strafrechter vraagt voor de mogelijkheid van partijen hun stellingen voldoende naar voren te brengen: “
Dit type vorderingen nadert, kan men zeggen, per definitie de grenzen van wat de strafprocedure aan civielrechtelijk debat kan faciliteren”. [130] Volgens hem zal toekomstige rechtspraak een concreter beeld doen ontstaan van de eisen die worden gesteld aan de motiveringsplicht ten aanzien van de verplichting van de strafrechter om zich ervan te vergewissen dat beide partijen (benadeelde partij en verdachte) in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen naar voren te brengen. Van de Klashorst meent dat er met de
23 april-arresten meer oog lijkt te komen voor de positie van de verdachte en dat die positie “
iets meer gelijk gesteld” wordt aan die van de aansprakelijke partij in een civiele procedure. [131] Ook Meijer juicht toe dat de
23 april-arresten de aanzet vormen voor een gelijkwaardigere behandeling van de verdachte en de benadeelde partij. [132]
23 april-arresten is dat de strafrechter meer oog moet hebben voor de positie van de verdachte bij de vordering van de benadeelde partij. De strafrechter moet kritischer zijn op de vordering van de benadeelde partij en de mogelijkheden van de verdachte om daartegen adequaat verweer te voeren. Per saldo zal dit erop neer komen dat de benadeelde partij vaker dan voorheen (geheel of gedeeltelijk) niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, indien die vordering een substantiële omvang heeft en een complexe aard kent. En wanneer de strafrechter die vordering dan toch inhoudelijk beoordeelt, gelden hogere eisen voor de motivering van het ontvankelijkheidsoordeel. [133]
23 april-arresten.
4.Beoordeling van het cassatieberoep
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
eerste klachtvan middel I is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat verdachte wegens groepsaansprakelijkheid hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de dood van [slachtoffer] , in het licht van de overweging van het hof “
dat verzoeker[verdachte,
A-G]
het gevaar voor het ontstaan van letsel of andere schade (dat wil zeggen: niet lichamelijke schade) op de koop toenam, maar niet het gevaar voor het intreden van de dood.” [136] Volgens de klacht heeft het hof zijn overwegingen over de schade die aan verdachte kan worden toegerekend, beperkt tot letsel of andere schade en “
kennelijk niet tot de dood”.
Groepsgeweld tegen een persoon (of personen) brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en verdachte heeft dat risico voor lief genomen.” [137] Het hof heeft zich in het geheel niet uitgelaten over welke risico’s verdachte
nietvoor lief heeft genomen.
verdachte door zijn optreden mede heeft bijgedragen aan een situatie waarin het op dramatische wijze volkomen uit de hand is gelopen”, waarmee het hof mede heeft verwezen naar het overlijden van [slachtoffer] . [138] De duidelijke koppeling tussen het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel en het overlijden van [slachtoffer] blijkt ook uit deze overweging van het hof: “(…)
omdat verdachte[het hof heeft hier bedoeld: [slachtoffer] ,
A-G]
door het gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, ten gevolge waarvan hij na vijf dagen in het ziekenhuis uiteindelijk is komen te overlijden.” [139]
tweede klachtvan middel I is het oordeel van het hof over groepsaansprakelijkheid onbegrijpelijk, omdat de verdachte heeft aangevoerd dat hij (het geweld tegen) [slachtoffer] niet heeft waargenomen en het hof over die waarneming geen vaststelling heeft gedaan. Daarom kan niet worden gezegd dat de verdachte wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het overlijden van [slachtoffer] , zo begrijp ik de klacht.
TVM-arrest) en literatuur over art. 6:166 BW.
buiten twijfel te stellen dat een deelnemer zich niet aan medeaansprakelijkheid kan onttrekken met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn onrechtmatige gedraging en de door de benadeelde geleden schade(…)”. [142] Zelfs als vaststaat dat een aangesproken groepsdeelnemer de door de benadeelde geleden schade niet zelf heeft veroorzaakt, is hij daarvoor dus aansprakelijk, mits aan de voorwaarden uit art. 6:166 lid 1 BW is voldaan. [143] De rechtvaardiging voor het afsnijden van het hiervoor genoemde causaliteitsverweer is gelegen in het bestaan van een ‘psychisch causaal verband’ tussen de gedragingen in groepsverband en het toebrengen van de schade (voetnoot in origineel weggelaten,
A-G): [144]
TVM-arrest aldus weergegeven: [145]
TVM-arrest leidde, hadden enkele vervoerders en verzekeraars schade geleden als gevolg van zeven ladingdiefstallen die waren gepleegd in een tijdsbestek van bijna twee jaar. Zij vorderden mede op grond van art. 6:166 BW hoofdelijke veroordeling van acht personen tot vergoeding van de door hen geleden schade. Zes van de acht personen waren strafrechtelijk veroordeeld wegens deelneming aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven (zoals diefstallen) tot oogmerk had.
TVM-arrest geoordeeld dat de in art. 6:166 lid 1 BW neergelegde aansprakelijkheid niet is beperkt tot gedragingen
in turba(onrechtmatige gedragingen die zijn gepleegd tijdens wanorde, gewoel, gedrang over verwarring van een menigte mensen) en dat eenheid van tijd en plaats niet is vereist om aansprakelijkheid op grond van die bepaling aan te nemen. [146] In mijn
NJ-noot bij dit arrest heb ik er destijds al op gewezen dat het toepassingsbereik van art. 6:166 BW daarmee in potentie zeer ruim is, maar dat het vervolg van het arrest hieraan het nodige afdoet. [147]
maar concrete onrechtmatige handelingen in groepsverband die schade hebben veroorzaakt”. [148] Deelname aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr en betrokkenheid bij een door leden van deze organisatie gepleegde onrechtmatige daad volstaan ook niet voor het aannemen van gedragingen in groepsverband ter zake van andere onrechtmatige daden die vanuit deze organisatie zijn begaan. [149] In het oordeel van het hof in die zaak lag besloten dat onvoldoende was gesteld om te kunnen aannemen dat tussen de verschillende onrechtmatige gedragingen in die zaak een zodanig verband bestond dat zij als één groepsgedraging konden worden aangemerkt. Gelet op het volgens art. 6:166 lid 1 BW geldende vereiste “
dat de aangesprokene wist of behoorde te weten dat het groepsoptreden de kans schiep op de in het concrete geval geleden schade”, gaf het oordeel dat de aangesproken deelnemer niet aansprakelijk was voor vanuit de organisatie gepleegde onrechtmatige daden waarbij hij geen betrokkenheid had gehad, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. [150]
NJ-noot bij het arrest heb ik deze kritiek onderschreven en hieraan toegevoegd dat het te betreuren is dat een motivering voor de gestelde eis ontbreekt: [153]
waargenomendat de concrete schade waarvoor hij wordt aangesproken vanuit de groep werd toegebracht) nog aanzienlijk verdergaat dan de betrokkenheidseis waarop in de literatuur kritiek is geuit. Dat een dergelijke ‘waarnemingseis’ zou gelden als voorwaarde voor aansprakelijkheid ex art. 6:166 BW, volgt niet uit het
TVM-arrest. Mij is ook geen andere rechtspraak bekend waaruit volgt dat die voorwaarde geldt.
Zij zijn niet aansprakelijk voor een wijze van toebrenging van schade die zozeer de lijn van het groepsoptreden te buiten gaat, dat zij met het gevaar daarvoor in redelijkheid geen rekening hoefden te houden.” [155] Het gaat hier om gedragingen van een deelnemer die excessief zijn ten opzichte van de overwegende karakteristiek van het groepsoptreden. [156] Boonekamp onderscheidt twee wijzen waarop de vraag of de kans op het aldus toebrengen van schade de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van deelname aan de gedragingen in groepsverband, kan worden beantwoord: een individueel subjectieve en een collectief objectieve benaderingswijze. [157] In de
individueel subjectievebenaderingswijze vormen de individuele deelnemer en diens subjectieve bewustzijn het uitgangspunt: wat wist of behoorde de individuele deelnemer te weten over de hiervoor bedoelde kans? Volgens Boonekamp gaat de hiervoor in randnummer 4.11 geciteerde totstandkomingsgeschiedenis van deze benaderingswijze uit. [158] Hij heeft juist een voorkeur voor een
collectief objectievebenadering, waarbij het geheel van gedragingen in groepsverband tot uitgangspunt wordt genomen en aan de hand van een zekere abstractie (bijvoorbeeld de redelijk ontwikkelde gemiddelde mens) wordt beoordeeld of de kans op het aldus toebrengen van schade zodanig was dat deze de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van hun deelname aan de gedragingen in groepsverband (met weglating van voetnoten uit het origineel,
A-G): [159]
gedragingenin groepsverband dienen uitgangspunt te zijn en daarvan is de vraag of de mate van waarschijnlijkheid dat het tot toebrenging van schade op deze wijze zou komen groot genoeg was, om die gedragingen onzorgvuldig te doen zijn; waarbij in plaats van de persoon van de individuele dader uitgegaan moet worden van een of andere abstractie, als de redelijk ontwikkelde gemiddelde mens o.i.d. Komt men tot de conclusie dat het groepsoptreden onzorgvuldig is, dan zijn degenen die daaraan deelgenomen hebben op gelijke voet aansprakelijk, ongeacht of ieder individueel wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor toebrenging van schade juist op deze wijze. Dit laat overigens onverlet dat voor de toerekenbaarheid aan de individuele deelnemer in beginsel bepalend is of die deelnemer wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar inhield voor toebrenging van schade (…).”
kansop het toebrengen van schade
voorzienbaarwas. Mij is geen literatuur bekend waarin wordt bepleit dat relevant is of de
gedragingwaarmee schade is toegebracht, is
gezien. [161] Het stellen van een dergelijke eis spreekt mij ook niet aan: de eis sluit mijns inziens niet goed aan bij de grondslag voor aansprakelijkheid (die aansprakelijkheid berust in essentie niet op de betrokkenheid van de aangesproken groepsdeelnemer bij concrete onrechtmatige gedragingen, maar op de deelname aan gedragingen in groepsverband met een voorzienbare kans op schade [162] ) en de lat voor aansprakelijkheid in de zin van art. 6:166 BW zou flink hoger komen te liggen (het is voor benadeelden moeilijk, zo niet onmogelijk, om te bewijzen welke gedragingen de aangesproken groepsdeelnemer heeft waargenomen).
Immateriële schade (al dan niet vererfd)
A-G] door het gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, ten gevolge waarvan hij na vijf dagen in het ziekenhuis is komen te overlijden. Het hof acht toewijzing van de gevorderde € 24.750,00 billijk.”
eerste klachtvan middel II geeft het oordeel dat de vordering van [slachtoffer] (op de verdachte) tot vergoeding van immateriële schade vatbaar is voor vererving, blijk van een onjuiste rechtsopvatting althans is het niet zonder meer begrijpelijk. Omdat [slachtoffer] niet heeft (kunnen) laten blijken of hij genoegdoening voor zijn immateriële schade wenst, is de hiervoor bedoelde vordering niet ontstaan en kan er dus ook geen sprake zijn van vererving van die vordering. [166] Het vorderingsrecht van [slachtoffer] zou pas zijn ontstaan als hij een daad zou hebben verricht waaruit blijkt dat hij aanspraak maakt op schadevergoeding. Dat het onaanvaardbaar zou zijn dat verdachte zich beroept op het mededelingsvereiste van art. 6:95 lid 2 BW, doet hieraan niet af. Art. 6:2 BW kan geen vorderingsrecht doen ontstaan, aldus nog steeds de klacht.
Comaen
St. Paul. [172] Maar die wetsbepaling en arresten hebben geen van alle betrekking op
het moment van ontstaanvan een schadevergoedingsvordering of -verbintenis. In plaats daarvan gaan zij over het mededelingsvereiste dat geldt voor
overgang onder algemene titelvan het recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. [173]
instellen. [177] Maar dit ziet dus weer op de bevoegdheid tot het instellen van een vordering tot nakoming van de schadevergoedingsverbintenis en niet op het daaraan voorafgaande moment van het ontstaan van die verbintenis. [178]
overgang onder algemene titelvan het recht op vergoeding van immateriële schade en niet op het
ontstaansmomentvan dat recht.
tweede klachtvan middel II is onbegrijpelijk dat het hof kennelijk heeft geoordeeld “
dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert”. [179] Uit de inhoud van randnummer 7. van de cassatieschriftuur leid ik af dat deze klacht slechts betrekking heeft op de vordering die de ouders van [slachtoffer] [180] hebben ingesteld tot vergoeding van de door hun zoon geleden immateriële schade. De klacht betoogt dat de vraag op welk moment het recht op vergoeding van die schade ontstaat, heel relevant en niet eenvoudig te beantwoorden is. Deze vraag zou meer bij de civiele rechter thuis horen dan bij de strafrechter, aldus de klacht.
bestempeld als het enkel opwerpen van wat kanttekeningen en bedenkingen”. [183] Het had op de weg van het hof gelegen om [benadeelde 7] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering “
gelet op de ingewikkeldheid van de vordering, de gemotiveerde betwisting door de verdediging en de hoogte van de verzochte schade[vergoeding,
A-G]”. [184] Verder heeft het hof zijn oordeel dat de vordering integraal wordt toegewezen, ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft overwogen dat de vordering (op enkele kanttekeningen na, waarin [benadeelde 7] de verdachte is tegemoetgekomen) inhoudelijk niet of niet voldoende gemotiveerd is betwist. Het middel betoogt dat de verdachte de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud wel gemotiveerd heeft betwist, onder verwijzing naar de verweren die in feitelijke instanties zijn gevoerd. [185] Tot slot voldoet het zojuist genoemde oordeel – kort gezegd – niet aan de eisen die Uw Raad in de
23 april-arresten (zie over deze arresten randnummers 3.32 e.v.) heeft gesteld aan de motivering van het oordeel van de strafrechter. [186]
23 april-arresten, die dateren van ruim een maand later. Als het hof daarvan wel kennis zou hebben genomen, dan zou zijn oordeel over de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud vast en zeker anders hebben geluid. Hoewel Uw Raad ook in het
Overzichtsarrest benadeelde partijal had geoordeeld dat de strafrechter zich bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij ervan moet vergewissen dat beide partijen (de benadeelde partij en de verdachte) in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen naar voren te brengen, heeft Uw Raad pas in de
23 april-arresten geoordeeld dat deze verplichting bij substantiële vorderingen van complexe aard (zoals hier de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud) zelfstandige aandacht vraagt van de strafrechter in de motivering van zijn oordeel. Dat het hof in deze zaak oog heeft gehad voor de moeilijke positie waarin de verdachte zich bevond bij het voeren van verweer tegen de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud, blijkt niet uit de door het hof gegeven motivering voor zijn oordeel. Het hof heeft het verweer van de verdachte slechts gewogen en klaarblijkelijk te licht bevonden (‘enkele kanttekeningen en bedenkingen’, ‘de argumenten zijn niet dermate zwaarwegend’). Daarmee voldoet het bestreden arrest inderdaad niet aan de eisen uit de
23 april-arresten.
onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten”, heeft Uw Raad in de
23 april-arresten geoordeeld dat de aanvaardbaarheid van een rekenmethode nog niet meebrengt dat ook de uitkomsten daarvan aanvaardbaar zijn als niet is vastgesteld dat de eenzijdig aan de berekening ten grondslag gelegde gegevens aanvaardbaar zijn (zie hiervoor in randnummer 3.36). Ook deze overweging kan het oordeel van het hof dus niet dragen. Uit het arrest blijkt niet dat het hof heeft vastgesteld of de gegevens die van de zijde van [benadeelde 7] eenzijdig aan haar schadeberekening ten grondslag zijn gelegd, aanvaardbaar zijn.