Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord;
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
4.Waardering van het bewijs
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk
die [slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.Strafbaarheid feit
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
26 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer](het slachtoffer) vordert een vergoeding van
€ 103.185,- aan materiële schade en een vergoeding van € 400.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten van eigen risico € 585,- en gederfde inkomsten van € 102.600,-.
[benadeelde 1](broer van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade.
[benadeelde 2](ex-vrouw van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade.
[benadeelde 3]en
[benadeelde 8](minderjarige kinderen van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
[benadeelde 4]en
[benadeelde 5](ouders van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
[benadeelde 6]en
[benadeelde 7](broers van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade.
[benadeelde 2] onvoldoende is onderbouwd, waardoor dit deel van de vorderingen moet worden afgewezen dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen. Voor zover de vordering tot vergoeding van shockschade wordt toegewezen, stelt de verdediging zich (onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958) op het standpunt dat er aan de hand van de omstandigheden van het geval, naar billijkheid en schattenderwijs, moet worden beoordeeld in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van die schade, rekening wordt gehouden met de aanspraak op affectieschade. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 4] gevorderde vergoeding van materiële schade die ziet op gederfde inkomsten is opgemerkt dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering dient te worden afgewezen of de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
€ 400.000,-.Dit deel van de vordering wordt dus geheel toegewezen. De rechtbank heeft bij bet bepalen van de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij andere strafzaken en ook de jonge leeftijd, de ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer meegewogen.
[benadeelde 3] , [benadeelde 8] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] grotendeels zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door die benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Bijlagen
11.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 400.585,- (zegge: vierhonderdduizend vijfhonderdvijfentachtig euro),bestaande uit € 585,- aan materiële schade en
€ 400.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro),bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[benadeelde 8] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[benadeelde 4] , te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 15.000,-(
zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 400.585,- (hoofdsom,
zegge: vierhonderdduizend vijfhonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400.585,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
365 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 15.000,- (hoofdsom,
zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 2] te betalen
€ 15.000,- (hoofdsom,
zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.5000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 8] te betalen
€ 17.500,- (hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 4] te betalen
€ 15.000,-(hoofdsom,
zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 5] betalen
€ 15.000,-(hoofdsom,
zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 15.000,- niet mogelijk blijkt
, gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;