Uitspraak
gevestigd te Hoogeveen,
gevestigd te Amstelveen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te Tegelen,
gevestigd te Antwerpen, België,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Voor aansprakelijkheid van een persoon op grond van art. 6:166 BW is nodig dat de desbetreffende persoon een onrechtmatige bijdrage aan het schadeveroorzakende feit kan worden verweten. Wat betreft de schades waarvan TVM c.s. vergoeding vorderen, is het schadeveroorzakende feit gelegen in de afzonderlijke misdrijven die zijn gepleegd. Aan de voor de schades ten gevolge van die misdrijven aansprakelijk te stellen personen zal specifiek ten aanzien van de afzonderlijke misdrijven het verwijt moeten kunnen worden gemaakt van onrechtmatige betrokkenheid op de voet van art. 6:166 BW bij die misdrijven. (rov. 4.2.1)
Het onderdeel klaagt in de kern dat het hof met dit oordeel een te enge uitleg heeft gegeven aan art. 6:166 lid 1 BW. Het onderdeel neemt tot uitgangspunt dat de aansprakelijkheid volgens deze bepaling niet is beperkt tot onrechtmatige daden gepleegd tijdens wanorde, gewoel, gedrang of verwarring van een menigte mensen (gedraging
in turba). Daarvan uitgaande klaagt het onderdeel dat het hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de kans op het toebrengen van schade [verweerders] had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, dan wel niet toereikend heeft gemotiveerd waarom dat onderzoek achterwege is gelaten. Het onderdeel wijst daarbij erop dat TVM c.s. in hoger beroep hebben aangevoerd dat (i) [verweerders] deel hebben uitgemaakt van een organisatie of groep die tot doel had het gezamenlijk plegen van ladingdiefstallen, heling van de aldus ontvreemde goederen en aan heling verwante delicten; (ii) TVM c.s. schade hebben geleden ten gevolge van delicten waarvan is vastgesteld dat zij door deze organisatie of groep zijn gepleegd, en (iii) door de strafrechtelijke veroordeling wegens overtreding van art. 140 Sr vaststaat dat [verweerders] hebben deelgenomen aan een op het plegen van deze delicten gestructureerd samenwerkingsverband. Daaruit volgt volgens het onderdeel dat [verweerders] op grond van art. 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die is toegebracht door alle door deze groep gepleegde diefstallen. Het onderdeel betoogt dat, anders dan het hof heeft aangenomen, niet relevant is wie van hen op welke wijze betrokken is geweest bij een bepaald delict. Volgens het onderdeel moet onder ‘gedragingen in groepsverband’ mede worden begrepen het lidmaatschap van een bepaalde groep en betrokkenheid bij een ander door deze groep begaan strafbaar feit.
in turbaen dat eenheid van tijd en plaats van de gedragingen niet is vereist om aansprakelijkheid op grond van die bepaling aan te nemen. Voor zover het onderdeel erover klaagt dat het hof dit uit het oog heeft verloren, mist het feitelijke grondslag omdat uit het arrest niet blijkt dat het hof dergelijke eisen heeft gesteld.
4.Beslissing
2 oktober 2015.