Voetnoten
1.Ik vermijd waar mogelijk de term buitenlandse belastingplichtige, omdat die term niet goed bruikbaar is voor de premieheffing.
2.In het Belastingplan 2023 is geregeld dat de afbouw van de algemene heffingskorting (art. 8.10(2) Wet IB 2001) per 1 januari 2025 afhankelijk wordt van het ‘verzamelinkomen’ in plaats van het ‘inkomen uit werk en woning’, zie Stb. 2022, 532, p. 10.
5.Uit het verweerschrift van de Inspecteur voor de Rechtbank maak ik op dat dit komt doordat belanghebbende in die periode voor een Nederlandse werkgever werkte op een schip onder Nederlandse vlag.
6.Dat belanghebbende deze tijdsevenredige herleiding naar rato van de periode van premieplicht voorstaat haal ik uit de schriftelijke opmerkingen ingediend in de prejudiciële procedure, zie 4.3 van deze conclusie.
7.De Inspecteur gaat voor wat betreft het bedrag aan maximale ouderenkorting en het bedrag aan verzamelinkomen volgens de schriftelijke opmerkingen van de Staatssecretaris per abuis uit van de tekst van art. 8.17(2) Wet IB 2001 zoals die luidde in 2022.
9.Art. 12(1) Wfsv.
10.Art. 10(2) Wfsv.
11.De Rechtbank verwijst hierbij naar art. 8.17 Wet IB 2001 (wettekst 2021). In de wettekst van 2021 is echter opgenomen dat de ouderenkorting € 1.703 bedraagt, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met 15% van het verzamelinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 37.970. Ik neem aan dat de Rechtbank per abuis het bedrag van € 38.464 noemt in plaats van het bedrag van € 37.970.
12.De Rechtbank heeft de volgende berekening in een voetnoot opgenomen: (0,1/37,1) x € 3.291 = € 9 respectievelijk (9,65/37,1) x € 3.291 = € 865 (ik neem aan dat dit een verschrijving is en hier, net als in de hoofdtekst, € 856 bedoeld wordt). De grondslag voor deze (wijze van) berekening kan ik niet herleiden. Hoewel het niets afdoet aan het resultaat van de berekening, meen ik dat de berekening als volgt moet worden uitgevoerd: (0,1/19,2) x € 1.703 = € 9 respectievelijk (9,65/19,2) x € 1.703 = € 856. Ingevolge art. 8.7 Wet IB 2001 wordt het gecombineerde heffingspercentage van 37,1% verminderd naar 19,2%.
13.Art. 12(3) Wfsv jo. art. 2.6a Regeling Wfsv.
14.Dat wil zeggen: het verzamelinkomen berekend aan de hand van de voor buitenlandse belastingplichtigen geldende regels van hoofdstuk 7 Wet IB 2001.
16.Art. 12(3) Wfsv jo. art. 2.6a Regeling Wfsv.
17.De Rechtbank merkt op dat ook daar procedures over lopen en haalt daarbij als voorbeeld de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10 juli 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:4801) aan. Verder merkt de Rechtbank op dat in de door de Inspecteur aangehaalde uitspraak van Hof Den Bosch van 4 september 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:2749) geen beroep in cassatie is ingesteld. 19.Belanghebbende haalt hierbij aan: Toelichting van 13 september 2023, nr. 2023-0000198108, op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 juni 2023, nr. 21/00860, ECLI:NL:GHSHE:2023:1871, waarbij wordt verwezen naar het memo ‘Inkomen voor heffingskortingen – internationaal’ van 25 april 2022, dat openbaar is door het WOO besluit van 22 mei 2023 'Derde deelbesluit Woo-verzoek inzake Handboeken kennisgroepen'. 20.Zie art. 8(1) en (2) Wfsv. Ik laat de uitzondering voor eindheffingsbestanddelen buiten beschouwing.
21.Art. 8(3) Wfsv.
22.Zie respectievelijk art. 2.7(1) Wet IB 2001 en art. 20(1) Wet LB 1964, en art. 9 Wfsv.
23.Zie art. 8.4 t/m 8.6 wet IB 2001 en art. 12 Wfsv.
24.Percentages ontleend aan V-N 2021/1.2A.
25.Art. 12(3) Wfsv jo. art. 2.6a Regeling Wfsv.
26.Art. 8.2 Wet IB 2001.
27.Stb. 2022, 532, p. 10.
28.Hoewel in beginsel voor de IACK een inschrijving in de basisregistratie personen nodig is, en dus is voorbehouden aan inwoners van Nederland, komen op grond van een goedkeuring in onderdeel 4.5 van het Besluit heffingskortingen ook in het buitenland woonachtigen in aanmerking voor de IACK.
29.Zie art. 2.4(1) Wet IB 2001.
30.Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 90.
31.De wettelijke term is kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, maar ik gebruik – in navolging van uw Raad in het Costa Rica-arrest - de term ‘kwalificerende niet-inwoner’.
32.Stb. 2013, 565, p. 6.
33.Stb. 2018, 504, p. 2.
35.Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 3, p. 44 en 45.
36.Kamerstukken II, 2018/19, 35026, nr. 3, p. 34.
37.Art. 2.4 Wet IB 2001.
39.Voetnoot in citaat: Artikel 8.1, lid 1, aanhef en letter e, Wet IB 2001.
40.Voetnoot in citaat: Artikel 2.1 Wet IB 2001.
41.Voetnoot in citaat: Artikel 7.8 Wet IB 2001.
42.Voetnoot in citaat: Artikel 2.7, lid 1, Wet IB 2001.
43.Voetnoot in citaat: Artikel 2.7, lid 2, Wet IB 2001 (tekst vanaf 1 januari 2016).
46.Voetnoot in citaat: Zie de verwijzingen in het beroepschrift in cassatie naar Kamerstukken II, 2007/08, 31205, nr. 4, p. 18-19 en Kamerstukken II, 2018/19, 35026, nr. 4, p. 8-9.
47.Voetnoot in citaat: Vgl. A.C.G.A.C. de Graaf, P. Kavelaars & A.J.A. Stevens, Internationaal belastingrecht (Fed Fiscale Studieserie nr. 39), Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 4-5, 1.2.2 De drie traditionele heffingsbeginselen, en C. van Raad, G.T.W. Janssen & F.P.G. Pötgens, Cursus Belastingrecht Internationaal Belastingrecht (Studenteneditie 2020-2021), Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 1-2, 0.1 Inleiding.
48.Zie de huidige tekst van art. 2.7(2) Wet IB 2001.
49.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2645. Voor de volledigheid merk ik op dat deze uitspraak van het hof hersteld is; in het originele arrest stond abusievelijk een onjuist bedrag aan griffierecht vermeld. Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2646. 52.Voetnoot in citaat: Artikel 2.1 van de Wet IB 2001.
53.Voetnoot in citaat: Artikel 7.8 van de Wet IB 2001.
56.Voetnoot in citaat: Kamerstukken II 2018/19, 35026, nr. 13, p. 43 en 44.
59.S.E. Van der Vet, NDFR-commentaar bij art. 12 Wfsv onderdeel 3.2.4 (geraadpleegd op 16 november 2023).
61.Voetnoot in citaat: Artikel 7.2, achttiende lid, Wet IB 2001.
62.Voetnoot in citaat: Kamerstukken II, 2014/15, 34.003, nr. 3, p 44 – 55.
63.J.A.W. Vrolijks, NDFR-commentaar bij art. 8.1 Wet IB 2001, onderdeel 19.3.4 (geraadpleegd op 16 november 2023).
64.S.E. Van der Vet, NDFR-commentaar bij art. 12 Wfsv onderdeel 3.2.3 (geraadpleegd op 16 november 2023).
65.A.A. Fase, NTFR 2023/1078.
68.Het hof verwijst hierbij naar art. 7.2(1) Wet IB 2001.
69.Het hof verwijst hierbij naar art. 3.1(1) Wet IB 2001.
71.Voetnoot in citaat: Artikel 8.2, letter b, Wet IB 2001.
72.Voetnoot in citaat: Artikel 8.11 in verbinding met artikel 8.1, lid 1, letter e, Wet IB 2001.
73.Voetnoot in citaat: Artikel 8.3 Wet IB 2001.
74.Voetnoot in citaat: Artikel 8.4 tot en met 8.6 Wet IB 2001.
75.V-N 2023/47.6.
76.Toelichting van 13 september 2023, nr. 2023-0000198108, op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 juni 2023, nr. 21/00860, ECLI:NL:GHSHE:2023:1871. 78.Zie 6.1-6.2 van deze conclusie.
79.Zie 6.7-6.9 van deze conclusie.
80.Voetnoot in citaat: Artikel 26, tweede lid, van het belastingverdrag Nederland-België.
81.Voetnoot in citaat: Besluit van 20 april 2010, nr. DGB2010/586M en besluit van 16 december 2019, nr. 2019-1846500, Stcrt. 2019, 66191.
82.Voetnoot in citaat: Besluit van 20 april 2010, nr. DGB2010/586M.
83.Voetnoot in citaat: Besluit van 16 december 2019, nr. 2019-1846500, Stcrt. 2019, 66191.
85.Zie 5.1-5.5 van deze conclusie.
86.Zie Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1893 met betrekking tot de arbeidskorting (2015) in 6.1-6.2 van deze conclusie (hoewel er discussie over bestaat of het oordeel van de Hoge Raad in deze zaak ook betrekking had op het premiedeel van de arbeidskorting); gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2645 met betrekking tot het premiedeel van de arbeidskorting (2018) in 6.7-6.9 van deze conclusie; rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3612 met betrekking tot het IB-deel en premiedeel van de arbeidskorting (2019) in 6.10 van deze conclusie; rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1812 met betrekking tot het IB-deel en premiedeel van de arbeidskorting (2019) in 6.14 van deze conclusie (hoewel in deze uitspraak het wereldinkomen van de niet-inwoner in acht wordt genomen, wordt dit gedaan onder toepassing van hoofdstuk 7 Wet IB 2001 (art. 7.2(18) Wet IB 2001)); gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1871 met betrekking tot het IB-deel van de algemene heffingskorting (2016) en het premiedeel van de arbeidskorting (2016) in 6.17-6.20 van deze conclusie; en rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 juli 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4801 met betrekking tot het premiedeel van de arbeidskorting (2018) in 6.24-6.27 van deze conclusie. 87.Zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2749 met betrekking tot het premiedeel van de algemene heffingskorting (2015) in 6.11-6.12 van deze conclusie; gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1871 met betrekking tot het premiedeel van de algemene heffingskorting (2016) in 6.17-6.20 van deze conclusie; en rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 juli 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4801 met betrekking tot het premiedeel van de algemene heffingskorting (2018 en 2019) in 6.24-6.27 van deze conclusie. 89.Zie 5.6-5.11 van deze conclusie en met betrekking tot het begrip arbeidsinkomen Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1893, ovw. 4.2.1-.4.2.2. 90.Zie 6.28 van deze conclusie.
91.Zie 5.16 van deze conclusie.
92.Zie 5.18 van deze conclusie.
93.Zie 5.19 van deze conclusie.
94.Artikel 2.1 Wet IB 2001.
95.Artikel 7.8 Wet IB 2001.
96.Dit argument gebruikte Hof Den Bosch in zijn uitspraak van 4 september 2020, besproken in 6.11 en 6.12 van deze conclusie.
97.Dit is ook het standpunt van de Staatssecretaris. Zie het citaat in 6.23 van deze conclusie.
98.Zie voor deze term: Emily Uijldert, Van Soest in retrospectief, Den Haag 2023, p. 81.
99.Zie 4.5 van deze conclusie.
100.De kwalificerende niet-inwoner wordt als inwoner aangemerkt en voor hem is het wereldinkomen dus wel maatgevend voor de heffingskortingen, zie art. 7.8(5) Wet IB 2001. Daarnaast kan voor niet-inwoners met recht op een heffingskorting afhankelijk van het arbeidsinkomen (arbeidskorting en IACK), het wereldarbeidsinkomen relevant zijn, zie art. 7.2(18) Wet IB 2001.
101.Art. 2.6a Regeling Wfsv.