In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende uit Hongarije die in beroep gaat tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2018 en 2019. De inspecteur had voor 2018 een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 48.809, met een arbeidskorting van € 2.221. Voor 2019 was het belastbaar inkomen vastgesteld op € 52.749, met een algemene heffingskorting van € 812 en een arbeidskorting van € 1.719. Na een verzoek van de belanghebbende werd het belastbaar inkomen voor 2018 herzien naar € 35.926 en de arbeidskorting verhoogd naar € 2.684. De rechtbank heeft de beroepen op 8 juni 2023 behandeld, waarbij de inspecteur aanwezig was, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat het premiedeel van de arbeidskorting voor 2018 moet worden berekend op basis van het in Nederland belastbare inkomen, en niet op het wereldinkomen, zoals de inspecteur stelde. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof. De rechtbank stelt de arbeidskorting voor 2018 vast op € 2.797. Voor de algemene heffingskorting wordt vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op € 923 voor 2018 en € 812 voor 2019, waarbij de inspecteur de aanslagen dienovereenkomstig moet verminderen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.