In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 augustus 2023, wordt een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd over de toepassing van het PVV-deel van de ouderenkorting voor buitenlands belastingplichtigen. De zaak betreft een belanghebbende die in 2021 in Polen woonde en buitenlands belastingplichtig was in Nederland. Hij ontving een AOW-uitkering en had daarnaast niet in Nederland belastbare inkomsten. De inspecteur van de belastingdienst had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het bezwaar van de belanghebbende gegrond werd verklaard en de aanslag werd verminderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 juni 2023, maar heeft het onderzoek niet gesloten, omdat zij zich beraden op de mogelijkheid om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om een prejudiciële vraag voor te leggen. De rechtbank concludeert dat er onduidelijkheid bestaat over de berekening van het PVV-deel van de ouderenkorting voor buitenlands belastingplichtigen en vraagt de Hoge Raad om duidelijkheid over hoe dit moet worden berekend. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en schorst het geding totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.