In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021, staat de belanghebbende centraal, die in 2018 vanuit Turkije naar Nederland is verhuisd. De belanghebbende heeft in Turkije een inkomen van € 14.160 genoten en in Nederland een inkomen van € 24.600 van [X] B.V. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 24.600. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur op 1 juli 2020, waarbij de premies volksverzekeringen zijn verlaagd.
De rechtbank heeft op 2 juli 2021 een zitting gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende, T.G. van Laarhoven, en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoogte van de arbeidskorting in geschil is, specifiek of het in Turkije verdiende inkomen moet worden meegenomen bij de berekening van de arbeidskorting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen relevante verschillen zijn met een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd geoordeeld dat het in het buitenland verdiende inkomen niet moet worden meegenomen. De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV verlaagd tot € 4.449 en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 2.158,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 48.
De uitspraak is gedaan door mr.drs. P.C. van der Vegt en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld, waarbij het buitenlandse inkomen niet in aanmerking wordt genomen voor de arbeidskorting.