In deze zaak gaat het om de vraag of het premiedeel van de arbeidskorting voor een belanghebbende die in 2018 naar Nederland is geëmigreerd, moet worden berekend op basis van het in Nederland belastbare arbeidsinkomen of het wereldarbeidsinkomen. De belanghebbende, die voor zijn emigratie in Turkije woonde en daar een inkomen genoot, heeft in Nederland een inkomen van € 24.600 verdiend. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij zowel het in Turkije als het in Nederland verdiende inkomen in aanmerking nam voor de berekening van de arbeidskorting. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verlaagd. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de arbeidskorting op basis van het wereldarbeidsinkomen moet worden berekend. Het Hof oordeelt dat de hoogte van de arbeidskorting moet worden bepaald op basis van het in Nederland belastbare arbeidsinkomen, in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hoger beroep van de inspecteur wordt ongegrond verklaard, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.