Conclusie
[eiser](eiser tot cassatie),
[verweerster 1](verweerster in cassatie onder 1) en
[verweerders]in meervoud (verweerders in cassatie).
1.Inleiding
2.Feiten
ZA). [2]
[betrokkene 1]) voor [eiser] als advocaat is opgetreden.
dat [eiser] door het ongeval eerst geheel en daarna gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden voor zijn beroep als buschauffeur”, in stand gebleven. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van ZA tegen de door het hof toegewezen schadeposten verworpen.
Artoos), concludeerde tot een percentage van arbeidsgeschiktheid van 75%, waarna het hof tot een schadevaststelling op basis van dit verdienpercentage is gekomen en bij het eindarrest van 17 april 2012 [7] de vordering van ZA tot terugbetaling van hetgeen door de rechtbank meer aan schade was bepaald heeft toegewezen.
DAS) van 6 april 2016 aan [verweerster 1] [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld voor een door hem in de letselschadeprocedures gemaakte beroepsfout. [eiser] verweet [betrokkene 1] dat hij geen vergoeding had gevorderd voor door [eiser] geleden schade ten gevolge van verlies van zelfwerkzaamheid en benodigde huishoudelijke hulp. [9]
Chubb), de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerders] , heeft mr. De Koning kenbaar gemaakt dat hij namens DAS de zaak van [eiser] tegen [betrokkene 1] in behandeling heeft genomen. In de e-mail vermeldt mr. De Koning dat naast het verwijt van het niet vorderen van schadevergoeding ten gevolge van verlies van zelfredzaamheid aan [betrokkene 1] tevens het verwijt wordt gemaakt dat hij het rapport van Artoos in het hoger beroep in de schadestaatprocedure niet of onvoldoende heeft aangevochten. Voor het laatste verwijt verwijst mr. De Koning naar een eigen verklaring van [eiser] die door DAS bij e-mail van 10 april 2017 aan Chubb is toegezonden.
3.Procesverloop
In eerste aanleg
de rechtbank). [10] Hij heeft gevorderd dat de rechtbank:
het hof). [11] Hij heeft gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de bij inleidende dagvaarding ingestelde vorderingen toewijst.
het arrest). [verweerders] hebben een verweerschrift ingediend waarin zij concluderen tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk doen toelichten. [verweerders] hebben gedupliceerd.
4.Juridisch kader
up-to-date’ zijn. Van Emden en De Haan merken op dat dit uiteraard niet betekent dat de beroepsbeoefenaar ‘
real time’ uitputtende kennis moet hebben van alle ontwikkelingen en meningen in zijn vakgebied, maar dat hij wel op de hoogte moet zijn van de belangrijkste ontwikkelingen en opvattingen binnen zijn werkterrein. [14] De beroepsbeoefenaar moet zich die kennis binnen een redelijke tijd eigen kunnen hebben gemaakt. In de literatuur wordt wel een termijn van enige weken genoemd. [15]
ex tunc’ te worden getoetst. [29] Dat betekent dat moet worden gewaakt voor ‘
hindsight bias’: [30] het handelen van vroeger mag niet zonder meer worden getoetst aan de praktijk van vandaag. In dat verband is relevant dat de letselschadepraktijk, net als die in andere branches, in de afgelopen decennia is geprofessionaliseerd. [31] Zoals hierna zal blijken betreft het eerste verwijt dat [eiser] [betrokkene 1] maakt, een
niet-handelen(meer specifiek: niet doorvragen) waar dit naar zijn mening wel had gemoeten. Ik merk met betrekking tot dit verwijt nu reeds op dat de rechtsontwikkeling omtrent de zgn. ‘abstracte schadeberekening’ (ten aanzien van de behoefte aan huishoudelijke hulp en verlies aan (andere) zelfwerkzaamheid) [32] vanaf medio 2003 (meer) op gang is gekomen en in relatief korte tijd nadien in een stroomversnelling is geraakt. Juist in die periode is tussen [eiser] en ZA de (lange) schadestaatprocedure gevoerd. [33]
verdienvermogen’), maar ook aan arbeid waarvoor hij niet betaald werd, maar die wel een economische waarde vertegenwoordigt. Het kan daarbij bovendien gaan om arbeid die al werd verricht ten tijde van het ontstaan van het letsel, maar ook om arbeid waarvan aannemelijk is dat die in de (hypothetische) toekomst zonder letsel zou worden verricht. Het gaat hier in de praktijk vooral om arbeid die in en om huis pleegt te worden verricht. In het eerste geval (in huis) wordt de schade vaak aangeduid als een behoefte aan huishoudelijke hulp. In het tweede (om huis: onderhoud van tuin en huis) pleegt te worden gesproken van (verlies aan) zelfwerkzaamheid. Ten aanzien van huishoudelijke hulp zou overigens strikt genomen kunnen worden onderscheiden tussen huishoudelijke werkzaamheden die de benadeelde placht te verrichten en als gevolg van het ongeval niet meer door hem kunnen worden verricht enerzijds, en (extra) huishoudelijke werkzaamheden die nodig zijn als gevolg van het letsel anderzijds. Bij de eerste gaat het om verlies aan (onbetaald) arbeidsvermogen (in feite ook: ‘verlies aan zelfwerkzaamheid’, bij de tweede in feite om een behoefte aan (verpleging en) verzorging. [37]
daarvan ‘geabstraheerd’. De rechtvaardiging daarvoor is dat het gaat om activiteiten met een economische waarde, hetgeen wordt benadrukt door de voorwaarde dat het moet gaan om ‘werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners’. Het gaat hier om een kwestie die vergelijkbaar is met vergoeding van ‘in eigen bedrijf’ gemaakte ‘kosten’, dat wil zeggen schade die wordt opgevangen doordat de benadeelde eigen middelen aanwendt. [39] Slechts in zoverre is sprake van ‘abstractie’: niet van persoonlijke omstandigheden, maar slechts van het feit dat in casu geen kosten zijn gemaakt.
5.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdelen I t/m IIIzijn gericht tegen overwegingen van het hof met betrekking tot grief I (eerste verwijt: niet vorderen van vergoeding van schade ten gevolge van verlies van zelfredzaamheid en kosten van huishoudelijke hulp). De
onderdelen IV t/m VIzijn gericht tegen overwegingen van het hof in het kader van de beoordeling van grief II (tweede verwijt: gestelde fouten van [betrokkene 1] ten tijde van het opstellen van het deskundigenrapport in de schadestaatprocedure en na het uitkomen van het rapport).
Onderdeel VIIbevat een voortbouwklacht.
kan ik [betrokkene 1] alleen een verwijt maken indien u daadwerkelijk schade heeft geleden in verband met huishoudelijke hulp en/of verlies aan zelfwerkzaamheid. (...)” [betrokkene 2] stelt in deze brief aan [eiser] een aantal vragen om te kunnen vaststellen of daadwerkelijk schade is geleden.”
Losser/K. had betrekking op vergoeding van tijd besteed aan verpleging en verzorging van een letselschadeslachtoffer door haar ouders. De schadestaatprocedure van [eiser] is aangevangen op 26 juni 2003. [53] Een aantal weken daarvóór, op 6 juni 2003, had de Hoge Raad het arrest in de zaak
K./Wilton-Fijenoordgewezen. Deze uitspraak had betrekking op vergoeding van tijd besteed aan de verzorging van een partner in de periode voorafgaand aan diens overlijden. Huishoudelijke hulp was in de genoemde twee arresten nog niet aan de orde. Het hoger beroep in de schadestaatprocedure heeft lang geduurd. Het hof heeft in die procedure maar liefst zeven tussenarresten gewezen. [54] Het eerste tussenarrest dateert van 1 maart 2008 en het laatste tussenarrest is gewezen op 22 november 2011. Het eindarrest in de schadestaatprocedure dateert van 17 april 2012. Tijdens de duur van het hoger beroep in de schadestaatprocedure is onder meer het hiervoor in 4.9 genoemde arrest van 5 december 2008 gewezen.
Concreet of abstract: schade is schade en dient in beeld gebracht en gevorderd te worden’ in de memorie van grieven is onder meer het volgende aangevoerd:
out of pocketkosten zijn gemaakt om in die behoefte of dat verlies te voorzien.
de aantasting van het vermogen om bepaalde werkzaamheden te verrichten.
altijduitvragen.”
De schade is niet uitgevraagd door [betrokkene 1] , abstract noch concreet’ in de memorie van grieven heeft [eiser] zijn stellingen nader uitgewerkt. In nrs. 37 en 38 schrijft hij onder meer:
zelfop de mogelijk aanwezige behoefte aan hulp. Bij een langlopende zaak zoals de onderhavige doet hij dat bovendien ook bij herhaling om up to date te blijven. Uit de opdracht aan [A] blijkt dat [betrokkene 1] geen oog had voor de schade uit hoofde van huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid.
na17 oktober 2002 is verslechterd [64] ben ik geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden.
de omstandigheden van het gevalgeven geen aanleiding zodanige andere concrete schade te veronderstellen – niettemin had moeten doorvragen en een vordering tot schadevergoeding wegens verlies van zelfwerkzaamheid of noodzaak van huishoudelijke hulp had moeten instellen. Volgens het onderdeel hadden de omstandigheden van het geval zoals eerder door het onderdeel weergegeven alle aanleiding moeten geven zodanige andere concrete schade te veronderstellen.
behoefte hadaan huishoudelijke hulp dan wel hulp bij diens zelfwerkzaamheid: “het gaat er immers om of er een
behoeftewas die
recht gafop vergoeding, ongeacht of [eiser] daar daadwerkelijk kosten aan heeft gemaakt.” [67] Onder verwijzing naar een vindplaats in processtukken [68] stelt het onderdeel dat [eiser] , anders dan het hof overweegt, voldoende heeft gesteld om het bestaan van de genoemde schadeposten aannemelijk te maken. En anders dan het hof vervolgens in r.o. 3.3.5 overweegt, blijkt daaruit volgens het onderdeel in voldoende mate dat sprake is geweest van
behoefteaan huishoudelijke ondersteuning en tevens dat die huishoudelijke ondersteuning ook daadwerkelijk is geboden. [69] Hetzelfde geldt, zo stelt het onderdeel, wat betreft het verlies van zelfwerkzaamheid. Het onderdeel komt voorts op tegen het oordeel dat uit de antwoorden van [eiser] op de vragen van [betrokkene 2] niet blijkt van enige specifieke inschakeling van derden voor huishoudelijke hulp of werkzaamheden in of rond de woning die ook tegen betaling door anderen (vakmensen) kunnen worden verricht. Volgens het onderdeel is niet relevant of daarvan werkelijk sprake is geweest. Geklaagd wordt dat het hof een onjuiste, althans onbegrijpelijke toepassing heeft gegeven aan de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad en dat het ook de Richtlijn Zelfwerkzaamheid verkeerd heeft toegepast.
in algemene bewoordingenaangeeft dat hij in verband met de ziekte van zijn vrouw een groot deel van de huishoudelijke taken voor zijn rekening nam, dat hij na het ongeval daarin werd beperkt en dat toen ook zussen van zijn vrouw en hun inwonende zoon taken hebben overgenomen. Het oordeel van het hof is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Wat het hof in de overwegingen (verder) tot uitdrukking heeft gebracht is dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat, als de maatstaf geformuleerd in HR 5 december 2008 van toepassing is (zou zijn geweest), aan die maatstaf is voldaan. In het kader van dit arrest kwam het aan op de vraag (i) of [eiser] ten gevolge van het letsel dat hij in 1990 heeft opgelopen
niet langer in staatwas de huishoudelijke werkzaamheden die hij eerder verrichtte
zelfte verrichten, en (ii) of het met betrekking tot die werkzaamheden
in de situatie waarin [eiser] verkeerde normaal en gebruikelijkwas dat deze werden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners.
nietnormaal en gebruikelijk was dat deze werden verricht door “professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners.” Het oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
omdatde werkzaamheden hem teveel werden en hij geen vergoeding kreeg voor de hulpbehoefte” naar mijn mening van dien aard is dat die in elk geval uit eigen beweging door [eiser] naar voren had kunnen worden gebracht in het gesprek op 17 oktober 2002. [eiser] is in april 2002 verhuisd.
blijkt noch uit het rapport van [neuroloog] noch uit dat van [orthopedisch chirurg] van relevante fysieke problemen van [eiser] die aan de uitoefening van het beroep buschauffeur in de weg stonden. Het was met name de
psychische belastbaarheid (concentratieproblemen)die meebracht dat [eiser] het beroep van buschauffeur
niet voor langere tijd achtereenkon uitvoeren. […]”
dat voor het beroep van chauffeur eigenlijk niet de geringste of lichtste beperking ten aanzien van concentratie(…) aanwezig mag zijn’, moet naar het oordeel van het hof worden genuanceerd, naar ook de toevoeging ‘eigenlijk’ aangeeft. Het hof leest de zinsnede in samenhang met de bevindingen van [neuroloog] en [orthopedisch chirurg] aldus dat er, kort samengevat, niet zozeer fysieke beperkingen zijn waardoor [eiser] zijn beroep van buschauffeur niet zou kunnen uitoefenen maar dat zijn klachten over concentratieproblemen meebrengen dat hij zijn beroep niet langere tijd achtereen en/of zonder langere pauzes (veilig) kan uitvoeren. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om op dit punt tot andere conclusies te komen.”