ECLI:NL:HR:2013:BY1071
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest in een schadestaatprocedure met betrekking tot een ondeugdelijke ontsmettingsunit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een schadestaatprocedure waarin [eiser], een glastuinbouwbedrijf, schadevergoeding vorderde van [verweerster], die een ontsmettingsunit had geleverd. De Hoge Raad oordeelde dat de schadeposten die door [eiser] zijn ingediend, niet voor het eerst in de schadestaatprocedure aan de orde konden komen, omdat deze niet eerder in de hoofdprocedure waren vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] had in 1995 een ontsmettingsunit van [verweerster] ontvangen, die niet voldeed aan de overeengekomen specificaties. In de schadestaatprocedure vorderde [eiser] een schadevergoeding van € 1.085.571,70, maar het hof oordeelde dat de schade over de periode 1995-1998 niet aan de orde kon komen, omdat dit niet in de hoofdprocedure was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had geoordeeld dat de vordering ter zake van de schade over de periode 1995-1998 was verjaard, omdat de aansprakelijkstelling voor de schade van juli/augustus 1998 niet had geleid tot stuiting van de verjaring van vorderingen ter zake van eerder opgetreden schades. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de hoofdprocedure voor het vaststellen van de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding en dat nieuwe schadeposten in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen, mits deze zijn veroorzaakt door de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming.