Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
appellant,
hierna verder te noemen: [appellant] ,
[De maatschap] ,h.o.d.n.
[X advocaten],
2.
[geïntimeerde 2] Advocatenpraktijk B.V.,
3.
[geïntimeerde 3] Advocatenpraktijk B.V.,
4.
[geïntimeerde 4] Advocatenpraktijk B.V.,
5.
[geïntimeerde 5],
hierna tezamen te noemen: [geïntimeerden] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 juli 2022;
- het anticipatie exploot van 20 juli 2022;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
dat [appellant] door het ongeval eerst geheel en daarna gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden voor zijn beroep als buschauffeur’ in stand gebleven en het cassatieberoep van ZA tegen de bij het arrest van het hof van 19 april 1999 toegewezen schadeposten verworpen.
- honoreerde het beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van Chubb (r.o. 4.3);
- achtte het eerste verwijt (het niet vorderen van schade ten gevolge verlies van zelfredzaamheid en de noodzaak van huishoudelijke hulp) ongegrond (r.o. 4.9 e.v.);
- achtte het tweede verwijt (het onvoldoende verweer voeren in het kader van de vaststelling van het arbeidsgeschiktheidspercentage in de schadestaatprocedure) eveneens ongegrond (r.o. 4.12 e.v.);
- onderscheidde in verband met het tweede verwijt vier subverwijten ((r.o. 4.12.2), de in r.o. 4.10 van het vonnis gerelateerde verwijten, waarvan de eerste twee betrekking hadden op de gang van zaken ten tijde van het deskundigenonderzoek (door de rechtbank onderdeel a) genoemd) en de onderdelen 3 en 4 (door de rechtbank aangeduid als onderdeel b)) op de gang van zaken daarna;
- oordeelde dat [geïntimeerde 2] ten aanzien van onderdeel a) geen beroepsfout te verwijten viel (4.12.3 t/m 4.12.7);
- overwoog ten aanzien van onderdeel b) dat het wel op de weg van [geïntimeerde 2] had gelegen om te wijzen op enkele inconsistenties in het deskundigenrapport (r.o. 4.12.10) maar achtte niet aannemelijk geworden dat, als [geïntimeerde 2] dat wel had gedaan, dit de rechtbank tot een ander oordeel omtrent het arbeidsgeschiktheidspercentage zou hebben gebracht.
“… kan ik [geïntimeerde 2] alleen een verwijt maken indien u daadwerkelijk schade heeft geleden in verband met huishoudelijke hulp en/of verlies aan zelfwerkzaamheid. (..)”[persoon C] stelt in deze brief aan [appellant] een aantal vragen om te kunnen vaststellen of daadwerkelijk schade is geleden.
dat het hof in de hoofdprocedure zich (…) uitsluitend op de rapporten van een achttal medische deskundigen (onder wie de beide door het hof benoemde medische deskundigen) en op de eigen bevindingen van [appellant] heeft gebaseerd’en
‘dat “harde” conclusies over de (mate van) arbeidsongeschiktheid van [appellant] aan die medische rapporten niet zijn te ontlenen’.
dat voor het beroep van chauffeur ‘eigenlijk niet de geringste of lichtste beperking ten aanzien van concentratie(..) aanwezig mag zijn’, moet naar het oordeel van het hof worden genuanceerd, naar ook de toevoeging ‘
eigenlijk’ aangeeft. Het hof leest de zinsnede in samenhang met de bevindingen van [de neuroloog] en [de orthopedisch chirurg] aldus dat er, kort samengevat, niet zozeer fysieke beperkingen zijn waardoor [appellant] zijn beroep van buschauffeur niet zou kunnen uitoefenen maar dat zijn klachten over concentratieproblemen meebrengen dat hij zijn beroep niet langere tijd achtereen en/of zonder langere pauzes (veilig) kan uitvoeren. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om op dit punt tot andere conclusies te komen.