ECLI:NL:HR:2003:AF5891

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/062HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor asbestblootstelling en vergoeding verzorgingskosten

In deze zaak heeft eiseres, als erfgename van haar overleden echtgenoot, Wilton-Fijenoord gedagvaard wegens aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit asbestblootstelling. De echtgenoot van eiseres, [betrokkene 1], was van 1948 tot 1979 in dienst bij Wilton-Fijenoord en is in 1996 gediagnosticeerd met mesothelioom, een ziekte die gerelateerd is aan asbestblootstelling. Eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Wilton-Fijenoord tekortgeschoten is in haar zorgplicht en een schadevergoeding van ƒ 10.868,93. De Kantonrechter heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 28 december 1999 een schadevergoeding van ƒ 2.219,56 toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van verzorgingskosten van ƒ 2.100,-- afgewezen. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een vonnis van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2001, waarin de vordering van eiseres werd afgewezen. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen dit vonnis. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld door de vordering tot vergoeding van verzorgingskosten af te wijzen. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat het inschakelen van professionele hulp gebruikelijk was, en dat de beslissing van de Rechtbank om de vordering af te wijzen niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eiseres in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

6 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/062HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
WILTON-FIJENOORD HOLDING B.V.,
gevestigd te Schiedam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie, in deze optredende voor zichzelf alsook in haar hoedanigheid van erfgename van haar op 27 oktober 1997 overleden echtgenoot [betrokkene 1] - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 4 september 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: Wilton-Fijenoord - gedagvaard voor de Kantonrechter te Schiedam en, voor zover in cassatie nog van belang, gevorderd bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Wilton-Fijenoord als werkgever jegens wijlen [betrokkene 1] tekortgeschoten is en daardoor schadeplichtig geworden is jegens zijn nabestaande, zijnde [eiseres];
2. om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen als vergoeding van de door haar geleden materiële schade een bedrag van ƒ 10.868,93.
Bij conclusie van repliek heeft zij haar vordering met betrekking tot de materiële schade vermeerderd met een bedrag van ƒ 6.750,94.
Wilton-Fijenoord heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 4 mei 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 28 december 1999, voor zover in cassatie van belang,
Wilton-Fijenoord veroordeeld om aan [eiseres] te voldoen een bedrag groot ƒ 2.219,56 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
Tegen dit eindvonnis heeft Wilton-Fijenoord hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam. [Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 22 november 2001 heeft de Rechtbank, voor zover in cassatie van belang, met vernietiging in zoverre van het vonnis van de Kantonrechter van 28 december 1999, de vordering van [eiseres] tot betaling van verzorgingskosten ad ƒ 2.100,-- afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Wilton-Fijenoord heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 14 maart 2003, gecorrigeerd bij brief van 17 maart 2003, op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] was de echtgenote van [betrokkene 1], die is overleden op 27 oktober 1997.
(ii) [betrokkene 1] is van oktober 1948 tot april 1979 in loondienst werkzaam geweest bij Wilton-Fijenoord als pijpfitter en als koperslager. Tijdens dit dienstverband is hij blootgesteld geweest aan asbest. In september 1996 is bij hem de asbestziekte mesothelioom vastgesteld. [Betrokkene 1] heeft Wilton-Fijenoord aansprakelijk gesteld voor de blootstelling aan asbest en de gevolgen daarvan; Wilton-Fijenoord heeft haar aansprakelijkheid erkend. [Betrokkene 1] is aan de gevolgen van de ziekte overleden.
(iii) [eiseres] heeft [betrokkene 1] gedurende de laatste zes weken van zijn leven thuis verzorgd.
3.2 [Eiseres] heeft in het onderhavige geding naast vergoeding van een aantal andere schadeposten, die in cassatie niet meer van belang zijn, betaling gevorderd van ƒ 2.100,-- als vergoeding van "verzorgingskosten" gedurende de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde periode. De Kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, daartoe overwegende dat de kostenpost van ƒ 2.100,-- als alleszins redelijk is te beschouwen. Eiseres heeft immers, aldus de Kantonrechter, zeer veel tijd en moeite in deze verzorging geïnvesteerd, hetgeen anders door een professional gedaan had moeten worden; dat zij daarvoor een bepaalde - zeer bescheiden - vergoeding vordert, staat los van de op haar rustende verplichting haar echtgenoot te verzorgen. De Rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Hiertegen richt zich het middel.
3.3 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 1999, nr. 16850, NJ 1999, 564, met betrekking tot de door een ernstig gekwetst kind gevorderde schadevergoeding, bestaande in een vergoeding voor de tijd die haar ouders hebben besteed aan haar verpleging en verzorging, geoordeeld dat het Hof niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in dit geval deze vordering toe te wijzen. De Hoge Raad heeft bij dit oordeel de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. Het ging om aansprakelijkheid voor ernstig letsel, waarvan het herstel niet alleen ziekenhuisopname en medische ingrepen vergde, maar ook intensieve en langdurige verpleging en verzorging thuis, en de ouders hebben op redelijke gronden zelf de voor genezing en herstel van het kind noodzakelijke verpleging en verzorging op zich genomen in plaats van deze taken aan professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners toe te vertrouwen (rov. 3.3.2).
3.4 In rov. 5.6 van haar vonnis heeft de Rechtbank onderzocht of hier sprake is van een geval waarin de vereiste verzorging vanwege de aard daarvan eigenlijk niet door de partner doch door professionele doorgaans voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners diende te geschieden, maar er vanwege bijzondere omstandigheden voor is gekozen dergelijke professionele hulp niet in te schakelen en deze taak door de partner te laten verrichten. Zij heeft deze vraag ontkennend beantwoord en op deze grond de vordering van [eiseres] tot vergoeding van de kosten van verzorging afgewezen. Hoewel de bewoordingen van het vonnis niet geheel duidelijk zijn, heeft de Rechtbank aldus kennelijk willen aansluiten bij de hiervoor in 3.3 samengevatte overwegingen van het ook door haar en de Kantonrechter genoemde arrest van de Hoge Raad en tot uitdrukking gebracht dat voor een vergoeding van verzorgingskosten als in het onderhavige geval verlangd geen plaats is indien het inschakelen van professionele hulp niet normaal en gebruikelijk is. Dit oordeel geeft, ook in het licht van hetgeen de Hoge Raad in voormeld arrest heeft overwogen, niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de te dezen te hanteren maatstaf, zodat de door onderdeel 1 aangevoerde rechtsklacht faalt. Voor zover het onderdeel uitgaat van een andere lezing van het oordeel van de Rechtbank, mist het feitelijke grondslag.
3.5 Onderdeel 2, dat zich richt tegen de vaststelling van de Rechtbank dat uit hetgeen is gesteld of gebleken niet volgt dat aan voormelde maatstaf is voldaan, is tevergeefs voorgesteld. Deze vaststelling die berust op een aan de Rechtbank, als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden uitleg van de door partijen in hoger beroep over en weer aangevoerde stellingen, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Wilton-Fijenoord begroot op € 379,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en
A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6 juni 2003.